Marcel Ruijters
Outsiders, outsiders – het vervolg
De najaarseditie van 2008 van Zone 5300 staat in het teken van outsiderkunst. Outsiders in de beeldende kunst, literatuur, muziek en de strip. Ondanks het feit dat dit een extra dik nummer is, is volledigheid een onhaalbare missie. We hebben keuzes moeten maken in het aanbod aan curieuze, onaangepaste, naïeve, niet te categoriseren, onderbelichte en soms ronduit bizarre kunstuitingen. Als toetje dan wel voorproefje - het ligt er maar aan of u de outsiderspecial inmiddels in uw bezit heeft - stellen we hieronder enkele outsiderkunstenaars voor die niet in de selectie zijn gekomen.

Kalervo Palsa
Ook de stripwereld kent zijn outsiders. Kalervo Palsa werd in 1947 in een klein plaatsje in Lapland geboren. Palsa’s leven weerspreekt het axioma dat outsiders slecht op de hoogte zijn van de kunstwereld en nauwelijks zijn blootgesteld aan culturele invloeden. Hij studeerde enige jaren aan de kunstacademie van Helsinki en verbleef zelfs korte tijd in New York als artist-in-residence. Zijn schilderijen laten vanwege onderwerpkeuze en techniek zich enigszins vergelijken met die van Edvard Munch (eveneens een getormenteerde noorderling) en zijn strips wedijveren in obsceniteit met Boiled Angel van Mike Diana. Terwijl die laatste hiervoor in 1994 in ernstige juridische problemen raakte, werd Palsa beloond met een belangrijke kunstsubsidie voor zijn stripalbum Eläkeläinen Muistelee (vert: een gepensioneerde herinnert zich). Nu is Finland vanzelfsprekend een veel progressievere omgeving dan de VS, maar hier dient te worden opgemerkt dat dit een van de eerste subsidiële ondersteuningen is voor een strip waar dan ook. Sterker nog: Eläkeläinen Muistelee werd met drie uitverkochte drukken een bestseller, wat merkwaardig is gezien de grove tekenstijl en het controversiële verhaal over een necrofiel die vertelt over hoe hij zijn vrouw met bospaddestoelen vergiftigde om seks met haar te kunnen hebben en na zijn arrestatie op het politiebureau in een sadistische homo-orgie belandde die Tom of Finland zou doen blozen.


Kalervo was een eenzaat die niet in Helsinki kon aarden. Hij keerde terug naar zijn geboortedorp Kittilä, waar de streng Lutherse gemeenschap niet gediend was van zijn onaangepaste gedrag en zijn schilderijen over masturbatie, zelfmoord en een keur aan perversiteiten die hem de bijnaam 'Porno Kalle' zouden bezorgen. Een niet-beantwoorde jeugdliefde (een obsessie waar Palsa overigens heel openhartig over was) deed hem in toenemende mate naar de fles grijpen. In 1987 werd hij gevonden in de armoedige houten hut die hem tot woning en atelier diende. Hij is hoogstwaarschijnlijk aan een verwaarloosde longontsteking gestorven, het lot van veel alcoholisten in het hoge noorden. Hij had weinig vrienden, maar de zuster van zijn 'love interest', de psychiater Maj-Lis Pitkänen, zorgde ervoor dat zijn werk bewaard werd. Het Kiasma Museum te Helsinki kocht diverse van Palsa's schilderijen aan.

Rory Hayes
Bad trips, nachtmerries, sadisme, een primitieve tekenstijl, verhalen die nadrukkelijk geen kop-romp-staart-opbouw hebben, het zijn kenmerken van undergroundstrips die er tegenwoordig eenvoudigweg bij horen, maar er was een tijd dat je een echte outsider moest zijn om dergelijk werk te maken. Rory Hayes dook op in de scene rond S. Clay Wilson, Bill Griffith en Robert Crumb. San Francisco eind jaren ’60 dus, de gouden tijd voor de Amerikaanse undergroundstrip. Hayes werd geboren in 1949. Strips tekende hij al op jonge leeftijd, samen met zijn broer Geoffrey. Zijn werk behield altijd een kinderlijke kwaliteit, maar de verhalen gaan bijna uitsluitend over angst, en wel op een manier die qua directheid voor niemand uit de stal van Zap hoefde onder te doen. Hij tekende schattige teddybeertjes die in spookhuizen op buitengewoon nare manieren aan hun eind komen, als een naïeve versie van de horrorstrips uit de jaren ’50. Op zijn beurt is zijn invloed op beroemde undergrounders als Robert Crumb, Mark Beyer en Mike Diana onmiskenbaar. Zijn Cunt Comics en Bogeyman komen volgens eigen zeggen rechtstreeks uit het onderbewuste, op een manier die tot dat moment ongezien was in de stripwereld. Hayes werkte in een stripwinkel in San Francisco, een bleke, onhandige en verlegen jongen die er nooit echt bij leek te horen. S. Clay Wilson nam hem min of meer onder zijn hoede en ze tekenden enige strips samen. De verlokkingen van de hippietijd zouden Hayes’ ondergang worden. Drugs, met name speed en LSD zorgden ervoor dat hij regelmatig uit de scène verdween. Ook leek hij niet gelukkig met wat hij als de vercommercialisering van undergroundstrips zag. Hij overleed op 34-jarige leeftijd aan een overdosis. Met de toegenomen interesse in outsiderkunst zijn er momenteel nieuwe uitgaven van Hayes werk, zoals de monografie Where demented wented (Fantagraphics Books, red. Dan Nadel). Ook is er werk van hem opgenomen in de verzameling vergeten stripkunst Art out of time (idem).

Raymond Reynaud
Raymond Reynaud (1920-2007) was om den brode werkzaam als huisschilder maar ontwikkelde zich tot een van de meest vooraanstaande outsiderkunstenaars van Zuid-Frankrijk en leidde vanaf 1977 een workshop, ‘de Groene Quincunx’. Hij was geen autodidact; Reynaud maakte er geen geheim van dat hij in jaren ’50 enkele schildercursussen voor amateurs had gevolgd. Hij genoot de interesse en steun van Jean Dubuffet en Michel Thévoz, de belangrijkste voorvechters van Art Brût.


Zoals veel outsiders werkte Reynaud intuïtief en op een manier die niet strookt met academische mores. Zo vond hij het hebben van een atelier maar flauwekul; het liefst werkte hij staand aan de keukentafel. Zijn werk is hypnotiserend intens, vol kolkende kleurige half-abstracte figuren. Zijn composities zijn meestal symmetrisch als mandala’s, geschilderd op wrakhout met grillige formaten, met klassieke thema’s zoals het verhaal van Don Quichote, de fabels van Jean de la Fontaine, de zeven hoofdzonden of de vier seizoenen. Reynaud was altijd op zoek naar vernieuwing; vanaf zijn zestigste werkte hij ook aan sculpturen. De trillingen die door de ziekte van Parkinson veroorzaakt worden, zou hij onverdroten in zijn manier van schilderen gaan toepassen. Men kan gerust zeggen dat de man in het harnas is gestorven. Drie dagen voor de opening van een grote overzichtsexpositie in zijn woonplaats Salon-de-Provence werd Reynaud door een beroerte getroffen.

Daniëlle Jacqui
De Provence is om een of andere reden rijk aan interessante outsiderkunstenaars. Daniëlle Jacqui (1934) staat in het dorpje Roquevaire, even ten noorden van Marseille, bekend als 'Zij die schildert' en dat is niet voor niets. Veel outsiders zijn niet mentaal gestoord volgens de klassieke definitie van Jean Dubuffet, maar bezitten een passie die voorbij gaat aan de ambitie van professionele kunstenaars. Jacqui heeft letterlijk elke vierkante centimeter van haar huis in bonte kleuren beschilderd en werkt onvermoeibaar aan decoratieve schilderijen en objecten. Ze organiseert, net zoals Reynaud dat deed, groepsexposities van plaatselijke volkskunst, houdt een blog bij en is politiek actief in de feministische beweging van de regio-Marseille. Jacqui, die een moeilijke jeugd had -ze groeide op in een weeshuis- spreidt een levenslust ten toon die veel kunstenaars in de omgeving inspireert.


Unica Zürn
Het cliché dat stelt dat waanzin en genialiteit nauw aan elkaar verwant zijn, wordt waarschijnlijk nergens zo duidelijk gedemonstreerd als in de anagrammen van de Duitse schrijfster/kunstenares Unica Zürn (1916-1970). Ieder die wel eens geprobeerd heeft een anagram van twee regels heeft te schrijven, zal schrikken van Zürns Hexentexte, een postume bundeling anagramgedichten die soms pagina’s lang doorgaan. Voor de concentratie die een mens hiervoor moet opbrengen is een zekere mate van waanzin welhaast een vereiste.

Wie ich weiss, "macht" man die Liebe nicht.
Sie weint bei einem Wachslicht im Dach.
Ach, sie waechst im Lichten, im Winde bei
Nacht. Sie wacht im weichen Bilde, im Eis
des Niemals, im Bitten: wache, wie ich. Ich
weiss, wie ich macht man die Liebe nicht.


Voor de oorlog was Zürn werkzaam als dramaturge en verhalenschrijfster voor kranten. Na een mislukt huwelijk waarbij ze de voogdij over haar twee kinderen verloor, ging ze een relatie aan met de kunstenaar Hans Bellmer. Samen verhuisden ze naar Parijs en zodoende raakte ze betrokken bij de Surrealisten, die haar aanmoedigden te schrijven en tekenen. In die periode kende haar schizofrene aanleg een positieve zijde. In haar opzienbarende semi-autobiografie De Man in Jasmijn (de titel verwijst naar de surrealist Henri Michaux, in wie ze een geïdealiseerde jeugdliefde herkende, een schok die haar psychose getriggerd heeft) beschrijft ze zeer lyrisch haar periodes vol inspiratie en gelukzaligmakende hallucinaties. Later krijgt haar werk een depressief karakter:

Guten Abend, mein Herr, wie geht es Ihnen?
Heim ins Grab, denn heute weht ein Regen.


In 1959 nam Zürn nog deel aan de Dokumenta van Kassel, maar hierna ging haar gezondheid achteruit. In 1970 maakte ze een eind aan haar leven door uit het raam te springen, precies zoals ze had beschreven in Dunkler Frühling, een korte bundel erotische verhalen. Door de onvertaalbaarheid van haar anagrammen en haar bescheiden aandeel in de surrealistische beweging is Zürns werk vrij obscuur gebleven. De meest zichtbare invloed van Bellmer en Zürn is tegenwoordig te bemerken in het werk van de Franse electroformatie Die Form.

Is uw interesse gewekt? Bestel dan voor meer outsiderkunst en outsiderstrips onze extra dikke special!