Tonio van Vugt /Portretfoto’s Natasja van Loon
De luistertest: Berend Dubbe
‘Ik vind een band die niemand kent interessanter om te bestuderen.’
‘Ik vind een band die niemand kent interessanter om te bestuderen.’

Hoe goed kent een artiest zijn of haar helden? Welke mooie verhalen komen er los bij het horen van een favoriet nummer? En hoe goed is hij of zij op de hoogte? In de onregelmatig terugkerende reeks De luistertest is ditmaal Berend Dubbe, alias Bauer, ons bereidwillige slachtoffer. Berend vertelt over hoe zijn eerste band Bettie Serveert zijn redding was, over zijn vroege liefde voor progrock en over die ene plaat die hij maar twee keer heeft gedraaid omdat hij hem liever zélf had willen maken.

(Dit interview komt uit de zomereditie van Zone 5300, #115 van 2017. Koop ’m hier in de webshop, of neem een abonnement.)

Berend Dubbe (Deventer, 1961) laat begin jaren 90 voor het eerst van zich horen als drummer van de succesvolle alternatieve rockband Bettie Serveert, onder aanvoering van zangeres/gitariste Carol van Dijk. Na het verschijnen van debuutalbum Palomine (1992) toert de band door heel Europa, Amerika en Canada. Het is een mooie maar hectische tijd, en na het Velvet Underground-coveralbum Venus In Furs stapt Berend, het toeren moe, in 1998 uit de band. Een jaar later verschijnt On The Move, de debuutplaat van Berends alter ego Bauer. De electro op dit album vormt een groot contrast met het gitaargeweld van Bettie Serveert, maar ook blijkt er een grote liefde uit voor geraffineerde popliedjes. Met de komst van Sonja van Hamel wordt Bauer vanaf het album Can’t Stop Singing (2000) officieel een duo. The Bauer Melody of 2006, opgenomen met het Metropole Orkest, is de zwanenzang van Bauer: naar zijn gevoel heeft Berend alles eruit gehaald wat erin zit. Maar dan verschijnt onverwacht na tien jaar Eyes Fully Open, een complexe en rijk georkesteerde popplaat met progrockrandjes – zonder Sonja, maar mét Berends vrouw Gwen Thomas, die een belangrijke rol speelt in de composities en arrangementen. Tijd om Berend eens aan een luistertest te onderwerpen.

Wanneer we aanbellen bij zijn woning op de Amsterdamse Westelijke Eilanden, klinkt door de intercom een diepe bas – Berend, in het bezit van een van Neerlands mooiste stemmen, werkt ook als voice-over voor Net5. Voor de luistertest gaan we naar de Little Brill Room, zoals Berend zijn kleine thuisstudio noemt – een verwijzing naar het Brill Building, het legendarische New Yorkse gebouw waar Burt Bacharach, Goffin & King en Neil Diamond hun liedjes schreven. Er is precies genoeg ruimte voor een wand met vinyl, enkele keyboards en gitaren, een mellotron en een oude Power Mac, waarmee hij Eyes Fully Open zo ongeveer in zijn eentje opnam. Wat volgt is een luistersessie van bijna tweeëneenhalf uur, waarbij interviewer en geïnterviewde elkaar welhaast in de armen vallen bij zo veel gedeelde muzikale liefdes. De eerste track in de test zorgt desondanks al meteen voor verwarring.
Love • My Little Red Book (1966)


Berend: ‘My Little Red Book, van… tja… Ik ken hem in andere uitvoeringen.’ Zachtjes zingt Berend mee.

Zone 5300: Grappig, voor mij is dit de bekendste uitvoering van dit nummer. De consensus over deze band is dat ze met hun derde plaat een van de mooiste albums van de jaren 60 maakten.
‘Is het Love? Dat is bij mij nooit aangekomen. Ik heb Forever Changes wel gekocht, maar ik vond het waarschijnlijk té hippie.’
Enigszins bedachtzaam vervolgt hij: ‘Odessey And Oracle van The Zombies is ook langs me heengegaan, terwijl ik eigenlijk wel van die muziek zou moeten houden, omdat ik zo veel andere dingen goed vind die ook in die hoek zitten. Maar ik vind dat echt een draak van een plaat. Die melodietjes gaan me op een gegeven moment irriteren. Maar goed, waar ken ik My Little Red Book toch van?’

De componisten zijn Burt Bacharach en Hal David.
‘Ach ja, daar ken ik het van. Wacht even, ik heb die Bacharach-set hier.’ Berend haalt een cd-box uit zijn rijk gevulde platenkast. ‘Raar hoe die nummers veranderen als je ze in een andere uitvoering hoort.’

Je vertelde dat je vader vroeger veel Bacharach draaide.
‘Ja, alleen maar.’ Ondertussen zoekt Berend nog steeds naar My Little Red Book.

Heeft Bacharach je gevormd?
‘Ja. Heel erg, ja.’

Dat vond je niét te zoet?
‘Dat is óók heel zoet, maar van een andere orde. Het is niet trippy hippy, het is song crafting met behulp van magie. Het is heel slim gemaakt, heel virtuoos. Tegelijkertijd raakt Bacharach ook je diepste gevoelens, het is ontzettend emotioneel. Ook Davids teksten zijn ontzettend mooi. A House Is Not A Home, zo simpel en toch… Ja, Bacharach en David kunnen ontroeren. Het zit ’m ook in bepaalde overgangen, van een couplet naar een refrein. En soms is het de niet superfoutloze manier waarop het is opgenomen, zoals een gitaar die heel erg resoneert en daardoor heel magisch klinkt.’

Wat vind je van Love’s punky aanpak: melodieus maar wel rauw, bijna garagerock?
‘Dat is ook wel een beetje dat nummer, hè? De uitvoering die ik heb gaat ook van boem-boem-boem-boem.’ (Berend laat later via Facebook weten hij de versie van Manfred Mann bedoelt.)

Wat werd er thuis naast Bacharach nog meer gedraaid?
‘Heel veel jazz: Quincy Jones, Bill Evans, Chet Baker & Strings. Smooth bop, niet dat heftige. Art Blakey, Percy Faith, Henri Mancini. Thad Jones en Mel Lewis. Veel big bands, maar ook John Coltrane. Mijn vader was eigenlijk van de lichte muziek, maar als mijn moeder boodschappen deed, zette hij net zo makkelijk Penderecki op, modern klassiek, of Wozzek van Alban Berg. Dat deed hij bijna stiekem, omdat het zulke extreme muziek is. Maar geen popplaten, geen Beach Boys of Beatles. Mijn ouders waren al ouder toen The Beatles doorbraken. Mijn vader moest er niks van hebben. Bacharach was dan wel poppy, maar meer sophisticated dan The Beatles in hun beginperiode.’

(Het is een mooie opmaat voor de volgende track, een Beatles-cover, maar de luistertestregels gebieden dat ik mijn mond houd.)
Yes • Every Little Thing (1969)


Een lange, trashy gitaarintro luidt de eigenlijke song in, maar Berend herkent de band meteen. ‘Ja, dit is te gek, hè? Dit is de eerste Yes-plaat. Is dit No Opportunity Necessary, No Experience Needed?’

Nee, het is óók een cover. Nog even geduld.
‘Die drummer, het lijkt Keith Moon wel, is Bill Bruford.’

De gitaarlijn uit Day Tripper wordt geciteerd, Berend zingt mee, en dan valt het kwartje: ‘Aha, Every Little Thing van The Beatles! Was ik effe kwijt.’

Yes of The Beatles?
‘Dat vind ik een beetje flauw. Bands als Yes, zo realiseerde ik me toen ze onlangs werden opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame, hebben me echt gevormd toen ik zeventien was. Mijn broer kocht die platen en als hij weg was draaide ik ze stiekem. Die eerste Yes-plaat heb ik wel met terugwerkende kracht ontdekt. Maar Going For The One, hun tiende plaat, was ontzettend belangrijk voor mij. Ik vond die symfonische dingen helemaal te gek, net als Gentle Giant. Ik vond het óók goed omdat mijn broer het goed vond. In die vroege periode klonk Yes hard en ook een beetje slordiger. Later werd Yes een professionele band, maar wel één die probeerde een eigen stempel te drukken op wat het publiek destijds goed vond.’

Betekenden The Beatles nog iets voor je?
‘Jazeker. Vooral in de tijd dat ik in Arnhem op de kunstacademie zat met Carol en Peter (Visser – TvV), later van Bettie Serveert. Toen heb ik eigenlijk pas The Beatles ontdekt, samen met de echte kunstacademiemuziek: Television Personalities, Pere Ubu, The Monks en al die geweldige Pebbles- en Nuggets-platen met die garage-achtige psychedelica. Toen heb ik me afgekeerd van de symfonische muziek. Maar dit Yes-nummer zou daar ook hebben tussen gepast: garagerock, maar dan wat virtuozer en met een enorm opvallende zanger. Toetsenist Rick Wakeman vertelt in de documentaire Prog Brittannia dat iemand eens tegen hem zei “You guys are so pompous and so big, you’re dinosaurs, so over the top.” Waarop Wakeman antwoordde: “Yeah right, nice isn’t it!” Ze hebben altijd het gevoel gehad dat ze zich moesten verontschuldigen. Het is heel slecht als je dat moet doen.’
The Free Design • Bubbles (1970)


‘Ah! Bubbles van The Free Design. Met dat hele rare metrum. Instant kippenvel! Ik ben een heel grote fan. Die hele plaat Stars/Time/Bubble/Love hebben ze in twee dagen opgenomen! Ze hadden zó goed gerepeteerd en waren zó goed voorbereid.’

Wat maakt voor jou het verschil tussen The Free Design enerzijds en The Zombies anderzijds? In het spectrum van barokke harmonieuze pop liggen ze niet heel ver uit elkaar.
‘Ja, waarom is dat? Ik denk dat dat komt omdat ik meer neig naar iets onbekendere muziek. Ik vind een band die niemand kent interessanter om te bestuderen. En The Free Design was, toen ze hun sound eenmaal hadden ontwikkeld, eigenlijk best extreem: een glad geluid met soms hele rare maatsoorten.’

Dit nummer heeft iets licht manisch, het buitelt bijna over zichzelf heen.
‘Je hebt gelijk, het ís allemaal vrij manisch. Dat zichzelf erin bijten. Ik heb Chris Dedrick (frontman van The Free Design – TvV) op latere leeftijd persoonlijk leren kennen. Gwen en ik hebben elkaar ontmoet in zijn Canadese studio, omdat zij mij uitnodigde om op haar plaat te komen drummen nadat ze opnamen van me op YouTube had gehoord.’

Dan kom je in de studio van een heel grote held.
‘Ik wilde meteen alles weten. De eerste avond dat we daar aten wilde ik ook meteen die platen draaien en de verhalen erachter weten. De platen van The Free Design werden uitgebracht door Project 3, die ook naaimachines fabriceerden. Stars/Time/Bubble/Love lag bij het verschijnen in een naaimachinewinkel in plaats van de platenwinkel, waardoor mensen dachten dat ze een soort promotieband waren voor dat merk. Daardoor is eigenlijk die hele carrière mislukt. En het was ook nog eens 1967, met Jimi Hendrix en The Who, een rottijd voor The Free Design.’

Ik hoor overeenkomsten tussen The Free Design en Bauer, met name op jullie tweede plaat Can’t Stop Singing.
‘Toen heb ik ze ook leren kennen. Sonja en ik hadden als eerbetoon voor de voorpagina van FRET (tijdschrijft over Nederlandse popmuziek – TvV) de hoes van hun album Heaven/Earth gekopieerd en onze hoofden erin geplakt. Ik liet The Free Design onlangs horen aan de Haarlemse singer-songwriter Yorick van Norden. Hij is een vrij jonge knul die The Beach Boys en al die sunshinepop heeft ontdekt, maar dit kende hij niet. Ik zei: ga maar even zitten, want dit ga je heel goed vinden. En dat vond ie!’
lees verder »
1/2/3/4