Dargaud, 48 pagina's, 15,95 per deel (hardcover)
Marvano, ooit bekend geworden met sciencefictionstrips als Dallas Barr en De Eeuwige Oorlog, houdt zich nu al een tiental jaren onledig met de Tweede Wereldoorlog. De joodse brigade is intussen zijn derde trilogie rond dit onderwerp.
De joodse brigade is een indirect vervolg op zijn vorige drieluik Grand Prix. Indirect, omdat het absoluut niet nodig is om die gelezen te hebben om van dit boek te kunnen genieten. Al is ‘genieten’ misschien een ongepast woord bij alle kommer en kwel die ons naar het hoofd gesmeten wordt.
Het verhaal begint vrij simpel: twee mannen, Ari en Leslie, maken deel uit van de joodse brigade, een legereenheid van het Britse leger, dat vooral bestaat uit Palestijnse joden. De twee zijn op zoek naar de moeder en verloofde van Leslie en mollen op doortocht links en rechts wat nazi’s – wraak voor wat die tijdens de voorbije oorlog hebben uitgevreten.
De eerste twintig pagina’s van het verhaal geven ten onrechte de indruk dat deze trilogie een simpel en clichématig wraakverhaaltje zal worden. Niets is echter minder waar. Marvano gebruikt Leslie’s zoektocht om ons door de geschifte nasleep van WOII te loodsen. Leslie tuimelt van het ene interessante weetje in het volgende obscure feit. Sommige zaken zijn te gruwelijk of te fantastisch voor woorden: zo hadden de legereenheden die een concentratiekamp bevrijdden amper voedsel en medicijnen bij zich, en konden dus de overlevenden niet voldoende helpen – met nog vele honderden doden tot gevolg, zelfs na het vertrek van de nazi’s. Wat ze wél hadden was enorm veel foto-apparatuur waarmee ze de gruwelen dan maar voor het nageslacht vastlegden. Of wat te zeggen van de enorme politieke knoeiboel die Israël was, net na de de bekendmaking van de soevereiniteit van deze joodse natie. Wat betreft Israël lukt het Marvano maar nét om onpartijdig te blijven: hij beperkt zich uiteraard tot feiten, maar belicht slechts één kant van het verhaal. Aangezien deze trilogie De joodse brigade heet, is dat echter niet vreemd te noemen.
Het ontbreken van een duidelijke plot heeft nog twee positieve effecten. Ten eerste overkomen de vele personages die erin rondlopen zeer onverwachte zaken. Omdat in principe alleen Leslie nodig is om de verhaalconstructie staande te houden, kunnen andere personages van het schouwtoneel verdwijnen op zeer plotse, banale of schokkende wijze. Gebeurtenissen die men niet van ver ziet komen hebben bij mij steeds een streepje voor op doorzichtige en clichématige verhaallijnen. Ten tweede draagt dit gegeven bij aan iets wat een strip over een onderwerp als dit maar het beste in pakken te bieden heeft: realisme.
Deze trilogie is misschien wel Marvano’s meest schokkende en meest onderrichtende werk. Sommige mensen trekken misschien nu hun neus al op bij het lezen over een geschiedkundige strip waar je bovendien wat van leert. Dat is hun goed recht, vele striplezers lezen omdat ze geëntertaind willen worden, niet omdat ze een lesje historie willen. Maar Marvano weet zijn faction zeer goed te verpakken. De actie is overvloedig aanwezig, sommige scènes zijn nagelbijtend spannend en de meeste van de aanwezige feitelijkheden zijn van zo’n aard dat de beste scenarist ze niet had kunnen verzinnen.
Ook de tekeningen zijn van een hoog niveau. Marvano lijkt zijn stijl steeds verder uit te puren. Met steeds minder lijnen kan hij steeds meer vertellen. Dat komt ook de helderheid van de pagina’s ten goede. Bovendien onderstreept deze helderheid de grootste kracht van Marvano: hij is een rasverteller met beelden. De flow en opbouw in zijn pagina’s zijn van een ongekend niveau. Ergens in het verhaal zit bijvoorbeeld een montagepagina waarin Marvano met enkele simpele, maar duidelijke prenten zowel de voortgang van Leslie’s reis als de naoorlogse geschiedenis overbrengt.
Eén minpuntje is de inkleuring: die is niet slecht, maar de overduidelijke digitale effecten om bijvoorbeeld kasseien weer te geven, vloeken met de rest van de strip. Dan liever een simpele, egaal gele zandweg.
Deze trilogie is een must voor mensen die een blik willen werpen op ongekende aspecten van WOII en tevens geschikt voor de puur naar ontspanning verlangende vrijetijdslezer. Alweer een schot in de roos.
(Strip2000, 8,95)
Toen het eerste deel van de amusante jeugdstrip Ayak + Por voor
alle leeftijden uitkwam viel half striplezend Vlaanderen en Nederland zich
een buil van verbazing. Tekenaar Wilbert van der Steen leek wel vanuit het
niets als een voldragen debutant op de wereld geworpen te zijn. Dat was
natuurlijk niet waar, want de goede man publiceerde al jaren in het
fantastische P@per en tevens in het digitale Strike. Deel 2
van Ayak + Por bevestigt dat de reeks geen ééndagsvlieg is.
Het eerste deel van Ayak + Por was nog geen volledig album. Er was nog niet genoeg materiaal om een hele strip mee te vullen dus werd die aangevuld met Van der Steens interpretatie van Peter en de Wolf (blij toe want ook dat was een kunstwerkje). Dit tweede deel, De eenzame sultan, is het eerste volledige verhaal over de vreemde avonturen van Ayak en haar vrienden.
Het is een bont allegaartje dat deze strip bevolkt. Ayak zelf is een eskimootje, dan is er Por (een hond met zes poten), de professor en een geest in een lamp. Het viertal komt al meteen in aanraking met nog vreemdere figuren, want aan het einde van het vorige deel werden ze weggeflitst door de geest.
Ayak en haar vrienden zijn terechtgekomen in een soort sprookjes van 1001-nacht-achtige setting, compleet met een sultan en zijn wat rare zoon. Wanneer die zoon het marktplein betreedt dient iedereen zich te verstoppen. Niemand mag de jongen ontmoeten, want anders zouden ze kunnen ontdekken dat hij misschien niet meteen een geschikte opvolger van vaderlief is.
De jongen haalt constant de naam van bepaalde zaken door elkaar: een olifant is een giraffe, een banaan is een appel, enzovoort. In een reflex zou je kunnen denken dat dit vrij simpele humor is, maar scenarist Marc Legendre slaagt erin om met omwegjes, herhalingen en benaderingen vanuit de flank om dat soort grappen te doen slagen.
De charme van dit verhaal is dat elk personage een van de pot gerukte logica gebruikt om om te gaan met alles wat er gebeurd. De lezers worden om de oren geslagen met kromme redeneringen, vragen die een omwegje maken langs Alice in Wonderland en door LSD geïnspireerde stellingen. Socrates draait zich om in zijn graf, maar Lewis Carroll lacht zich vast een ongeluk, gelijk waar die zich nu bevindt.
De tekeningen neigen ook naar iets dat enkel kan voortkomen uit het inhaleren van één of ander lekker hallucinogeen en dat ligt vooral aan de inkleuring. De vlotte, expressieve en beweeglijke personages die uit Van der Steens potlood vloeien zijn een pracht voor het oog, maar de inkleuring maakt het af. Elk prentje wordt monochroom ingekleurd. Af en toe springt er een detail naar voor dat anders is ingekleurd. Het is met deze inkleuringstechniek dat Van der Steen zich een nog persoonlijker stijl heeft aangemeten.
De makers concentreren zich duidelijk ook niet enkel op een leespubliek van enkel kinderen. Op geniepige wijze smokkelen zij voor volwassenen herkenbare situaties het verhaal in. De absurditeit van politiek en mobiliteit bijvoorbeeld. Zo hebben de volwassenen meteen ook een reden om de strip te genieten na aankoop.
Ayak + Por is dus geslaagd met vlag en wimpel en de makers kunnen nu beginnen bouwen aan een oevre van een album of tweehonderd, zoals die andere Van der Steen, maar dan zonder spaties in zijn naam. Misschien dat er iemand over zestig jaar dan een revamp van kan maken voor een volwassener publiek.
Het eerste deel van Ayak + Por was nog geen volledig album. Er was nog niet genoeg materiaal om een hele strip mee te vullen dus werd die aangevuld met Van der Steens interpretatie van Peter en de Wolf (blij toe want ook dat was een kunstwerkje). Dit tweede deel, De eenzame sultan, is het eerste volledige verhaal over de vreemde avonturen van Ayak en haar vrienden.
Het is een bont allegaartje dat deze strip bevolkt. Ayak zelf is een eskimootje, dan is er Por (een hond met zes poten), de professor en een geest in een lamp. Het viertal komt al meteen in aanraking met nog vreemdere figuren, want aan het einde van het vorige deel werden ze weggeflitst door de geest.
Ayak en haar vrienden zijn terechtgekomen in een soort sprookjes van 1001-nacht-achtige setting, compleet met een sultan en zijn wat rare zoon. Wanneer die zoon het marktplein betreedt dient iedereen zich te verstoppen. Niemand mag de jongen ontmoeten, want anders zouden ze kunnen ontdekken dat hij misschien niet meteen een geschikte opvolger van vaderlief is.
De jongen haalt constant de naam van bepaalde zaken door elkaar: een olifant is een giraffe, een banaan is een appel, enzovoort. In een reflex zou je kunnen denken dat dit vrij simpele humor is, maar scenarist Marc Legendre slaagt erin om met omwegjes, herhalingen en benaderingen vanuit de flank om dat soort grappen te doen slagen.
De charme van dit verhaal is dat elk personage een van de pot gerukte logica gebruikt om om te gaan met alles wat er gebeurd. De lezers worden om de oren geslagen met kromme redeneringen, vragen die een omwegje maken langs Alice in Wonderland en door LSD geïnspireerde stellingen. Socrates draait zich om in zijn graf, maar Lewis Carroll lacht zich vast een ongeluk, gelijk waar die zich nu bevindt.
De tekeningen neigen ook naar iets dat enkel kan voortkomen uit het inhaleren van één of ander lekker hallucinogeen en dat ligt vooral aan de inkleuring. De vlotte, expressieve en beweeglijke personages die uit Van der Steens potlood vloeien zijn een pracht voor het oog, maar de inkleuring maakt het af. Elk prentje wordt monochroom ingekleurd. Af en toe springt er een detail naar voor dat anders is ingekleurd. Het is met deze inkleuringstechniek dat Van der Steen zich een nog persoonlijker stijl heeft aangemeten.
De makers concentreren zich duidelijk ook niet enkel op een leespubliek van enkel kinderen. Op geniepige wijze smokkelen zij voor volwassenen herkenbare situaties het verhaal in. De absurditeit van politiek en mobiliteit bijvoorbeeld. Zo hebben de volwassenen meteen ook een reden om de strip te genieten na aankoop.
Ayak + Por is dus geslaagd met vlag en wimpel en de makers kunnen nu beginnen bouwen aan een oevre van een album of tweehonderd, zoals die andere Van der Steen, maar dan zonder spaties in zijn naam. Misschien dat er iemand over zestig jaar dan een revamp van kan maken voor een volwassener publiek.
(Xtra, 19,90)
Pieter Coudeyzer dook vroeger hier en daar al op als maker van korte
stripverhalen in Plots Stripmagazine en Stroke. Intussen
oogste hij op het gebied van animatiefilms het ene succes na het andere. En
nu is daar Woekeraar, zijn eerste volwaardige graphic novel.
Het verhaal van Woekeraar is even simpel als goed gevonden. Een man verandert langzaam in een boom. Hoe dat komt laat Coudeyzer wijselijk in het midden. Net zoals bij Kafka’s personage Gregor Samsa is het waarom van de metamorfose belangrijker dan de gedaanteverwisseling zelf.
Het verhaal opent met Tom Deleersnyder die langzaam in zijn simpele apartementje zit te vertakken. De politie bonst aggressief op zijn deur maar Tom geeft geen krimp. In de plaats daarvan denkt hij terug aan zijn jeugd en de eenzaamheid die hem toen te beurt viel.
Tom, een wat dikkige jongen, is het kneusje van de klas. In simpele en daardoor des te doeltreffender scènes schetst Coudeyzer het leven van een pestslachtoffer. Kinderen kennen geen genade en de pesterijen worden alsmaar erger. Tot ze het op de spits drijven. Tom is stiekem verliefd op het mooiste meisje van de klas en wanneer de pestkoppen daar lucht van krijgen maken ze daar dankbaar gebruik van.
In een rudimentaire en schetsmatige stijl doorlopen we de kindertijd van Tom. Op een gegeven moment loopt hij verloren in een bos en daar begint zijn verstilling, zijn vlucht naar het innerlijke. Nadien springt het verhaal telkens enkele jaren verder. Tom zoekt werk, wat niet makkelijk is als halve boom, vindt een job en komt uiteindelijk zijn liefde uit lang vervlogen tijden opnieuw tegen. En dan loopt het mis. Meer vertellen zou zonde zijn.
De transformatie van Tom lijkt voort te komen uit zijn eenzaamheid, maar de veranderingen zelf distantiëren hem nog meer van zijn medemens. Zo schets Coudeyzer een net dat zich langzaam sluit rond Tom. Of is het net een deur die opengaat? Het antwoord op die vraag laat Coudeyzer aan de lezer over. Die kan dit boek dan ook op verschillende manieren lezen. Is de metamorfose van Tom een metafoor, gebeurt dit echt of is het slechts een waanbeeld van Tom? Coudeyzer dealt niet in antwoorden maar in zaken die tot nadenken stemmen.
Er zit heel veel voice-over in het verhaal en af en toe schuurt Coudeyzer tegen het navelstaarderige of pedante aan, maar hij weet die valkuil telkens net op tijd te ontwijken door de grote menselijkheid die hij tentoonspreidt en het mededogen dat hij heeft voor zijn personages. Hij slaagt er bovendien wonderwel in die over te brengen op de lezer.
Coudeyzers achtergrond in animatie schemert door in de pagina’s, die soms iets weg hebben van storyboards. Het verhaal vloeit van de ene prent naar de andere, wat een zeer aangename en verstilde leeservaring oplevert. De trefzekerheid waarmee Coudeyzer zijn personages afbeeldt verraden op zijn minst ervaring van de auteur met pestgedrag. In het geval hij daar ooit het slachtoffer van was, hoop ik dat al zijn kwelgeesten dit boek lezen en deemoedig het hoofd buigen. Ze zullen niet anders kunnen.
Het verhaal van Woekeraar is even simpel als goed gevonden. Een man verandert langzaam in een boom. Hoe dat komt laat Coudeyzer wijselijk in het midden. Net zoals bij Kafka’s personage Gregor Samsa is het waarom van de metamorfose belangrijker dan de gedaanteverwisseling zelf.
Het verhaal opent met Tom Deleersnyder die langzaam in zijn simpele apartementje zit te vertakken. De politie bonst aggressief op zijn deur maar Tom geeft geen krimp. In de plaats daarvan denkt hij terug aan zijn jeugd en de eenzaamheid die hem toen te beurt viel.
Tom, een wat dikkige jongen, is het kneusje van de klas. In simpele en daardoor des te doeltreffender scènes schetst Coudeyzer het leven van een pestslachtoffer. Kinderen kennen geen genade en de pesterijen worden alsmaar erger. Tot ze het op de spits drijven. Tom is stiekem verliefd op het mooiste meisje van de klas en wanneer de pestkoppen daar lucht van krijgen maken ze daar dankbaar gebruik van.
In een rudimentaire en schetsmatige stijl doorlopen we de kindertijd van Tom. Op een gegeven moment loopt hij verloren in een bos en daar begint zijn verstilling, zijn vlucht naar het innerlijke. Nadien springt het verhaal telkens enkele jaren verder. Tom zoekt werk, wat niet makkelijk is als halve boom, vindt een job en komt uiteindelijk zijn liefde uit lang vervlogen tijden opnieuw tegen. En dan loopt het mis. Meer vertellen zou zonde zijn.
De transformatie van Tom lijkt voort te komen uit zijn eenzaamheid, maar de veranderingen zelf distantiëren hem nog meer van zijn medemens. Zo schets Coudeyzer een net dat zich langzaam sluit rond Tom. Of is het net een deur die opengaat? Het antwoord op die vraag laat Coudeyzer aan de lezer over. Die kan dit boek dan ook op verschillende manieren lezen. Is de metamorfose van Tom een metafoor, gebeurt dit echt of is het slechts een waanbeeld van Tom? Coudeyzer dealt niet in antwoorden maar in zaken die tot nadenken stemmen.
Er zit heel veel voice-over in het verhaal en af en toe schuurt Coudeyzer tegen het navelstaarderige of pedante aan, maar hij weet die valkuil telkens net op tijd te ontwijken door de grote menselijkheid die hij tentoonspreidt en het mededogen dat hij heeft voor zijn personages. Hij slaagt er bovendien wonderwel in die over te brengen op de lezer.
Coudeyzers achtergrond in animatie schemert door in de pagina’s, die soms iets weg hebben van storyboards. Het verhaal vloeit van de ene prent naar de andere, wat een zeer aangename en verstilde leeservaring oplevert. De trefzekerheid waarmee Coudeyzer zijn personages afbeeldt verraden op zijn minst ervaring van de auteur met pestgedrag. In het geval hij daar ooit het slachtoffer van was, hoop ik dat al zijn kwelgeesten dit boek lezen en deemoedig het hoofd buigen. Ze zullen niet anders kunnen.
(Dupuis)
De reeks Robbedoes door… geeft auteurs de kans om een
verhaal van Robbedoes te maken dat zich buiten de continuiteit van de
reguliere hoofdreeks afspeelt. Er verschenen al enkele zeer geslaagde delen
van onder andere Lewis Trondheim, Yann, Olivier Schwartz, Emile Bravo,
Fabrice Parme en nog enkele Franse kazen. Voor Pas op, Robbedoes is
het de beurt aan Mayko en Toldac (scenario) en Téhem (tekeningen).
Hoewel deze drie heren een vrij imposant palmares hebben is er nog niet zo gek veel vertaald naar het Nederlands. Voor mij was dit album alleszins een eerste kennismaking met hun werk. En gelukkig smaakt die eerste hap naar meer… De opzet van Robbedoes door… laat toe om eens zot te doen, men moet geen rekening houden met voorgaande verhaallijnen en kan zelf kiezen wat je juist overneemt van de personages en wat niet. De auteurs goochelen zelfs met het tijdsgewricht. Zo speelde “Piccolo in veldgroen” zich bijvoorbeeld af in 1942. De drie auteurs van deze aflevering pakken de zaak echter subtieler aan. Mayko en Toldac concipieerden een scenario dat een persiflage is op twee Robbedoes albums uit de reguliere reeks: Pas op, Kwabbernoot en QRN. Ze doorspekken het verhaal met verwijzingen, cameo’s en grappen die de ware Robbedoesfan extreem zullen behagen. Dat had kunnen uitlopen op een incestueus album dat enkel toegankelijk is voor de diehard Robbedoesfan, maar gelukkig zitten er genoeg grappen en gags in het album om ook de casual lezer te plezieren. De tekenstijl van Téhem sluit perfect aan bij de humor: expressief, zwierig en vitaal. De personages lijken in bepaalde prenten wel van rubber, zo beweegelijk zijn ze. Dat alles zorgt voor een verhaal met vaart.
Het verhaal zelf is vrij simpel. Kwabbernoot schrijft een boek over zijn avonturen met Robbedoes. Dat boek wordt verfilmd en Robbedoes en Kwabbernoot vertolken zelf de hoofdrollen. Bij het filmen van de sequel raken de vrienden verzeild in Bretzelburg. Daar is de monarchie omvergeworpen en heerst nu een militaire dictatuur. De twee helden sluiten zich vervolgens (min of meer) aan bij de rebellen. Buiten het parodiegegeven en het feit dat Mayko, Toldac en Téhem normaal gezien geen Robbedoesverhalen maken zou men op het eerste zicht niet onmiddellijk zeggen dat men hier met een Robbedoes uit een ander verhalend universum te maken heeft. Niets is minder waar. It’s Robbedoes, Jim, but not as we know it. Ook dat pakken de makers immers subtiel aan. Het verschil ligt grotendeels in het karakter van Robbedoes en Kwabbernoot.
Initieel herkennen we Robbedoes bijvoorbeeld makkelijk als de koene, vriendelijke en hoffelijke mansmens die hij is, maar wanneer de roem zijn tol begint te eisen begint Robbedoes een verwaande kwast te worden. Op die manier verwerken de makers ook nog wat sneren naar de losgeslagen sterrencultus die we ook in het echte leven dagelijks op ons brood krijgen in het verhaal. Pas op, Robbedoes is een geslaagd deel in deze reeks. Verwacht geen Amoras-toestanden, daarvoor is Uitgeverij Dupuis misschien net iets te voorzichtig, verwacht wel een half uurtje entertainment van de bovenste plank.
Hoewel deze drie heren een vrij imposant palmares hebben is er nog niet zo gek veel vertaald naar het Nederlands. Voor mij was dit album alleszins een eerste kennismaking met hun werk. En gelukkig smaakt die eerste hap naar meer… De opzet van Robbedoes door… laat toe om eens zot te doen, men moet geen rekening houden met voorgaande verhaallijnen en kan zelf kiezen wat je juist overneemt van de personages en wat niet. De auteurs goochelen zelfs met het tijdsgewricht. Zo speelde “Piccolo in veldgroen” zich bijvoorbeeld af in 1942. De drie auteurs van deze aflevering pakken de zaak echter subtieler aan. Mayko en Toldac concipieerden een scenario dat een persiflage is op twee Robbedoes albums uit de reguliere reeks: Pas op, Kwabbernoot en QRN. Ze doorspekken het verhaal met verwijzingen, cameo’s en grappen die de ware Robbedoesfan extreem zullen behagen. Dat had kunnen uitlopen op een incestueus album dat enkel toegankelijk is voor de diehard Robbedoesfan, maar gelukkig zitten er genoeg grappen en gags in het album om ook de casual lezer te plezieren. De tekenstijl van Téhem sluit perfect aan bij de humor: expressief, zwierig en vitaal. De personages lijken in bepaalde prenten wel van rubber, zo beweegelijk zijn ze. Dat alles zorgt voor een verhaal met vaart.
Het verhaal zelf is vrij simpel. Kwabbernoot schrijft een boek over zijn avonturen met Robbedoes. Dat boek wordt verfilmd en Robbedoes en Kwabbernoot vertolken zelf de hoofdrollen. Bij het filmen van de sequel raken de vrienden verzeild in Bretzelburg. Daar is de monarchie omvergeworpen en heerst nu een militaire dictatuur. De twee helden sluiten zich vervolgens (min of meer) aan bij de rebellen. Buiten het parodiegegeven en het feit dat Mayko, Toldac en Téhem normaal gezien geen Robbedoesverhalen maken zou men op het eerste zicht niet onmiddellijk zeggen dat men hier met een Robbedoes uit een ander verhalend universum te maken heeft. Niets is minder waar. It’s Robbedoes, Jim, but not as we know it. Ook dat pakken de makers immers subtiel aan. Het verschil ligt grotendeels in het karakter van Robbedoes en Kwabbernoot.
Initieel herkennen we Robbedoes bijvoorbeeld makkelijk als de koene, vriendelijke en hoffelijke mansmens die hij is, maar wanneer de roem zijn tol begint te eisen begint Robbedoes een verwaande kwast te worden. Op die manier verwerken de makers ook nog wat sneren naar de losgeslagen sterrencultus die we ook in het echte leven dagelijks op ons brood krijgen in het verhaal. Pas op, Robbedoes is een geslaagd deel in deze reeks. Verwacht geen Amoras-toestanden, daarvoor is Uitgeverij Dupuis misschien net iets te voorzichtig, verwacht wel een half uurtje entertainment van de bovenste plank.
(Blloan)
“Oei, oei, oei, bijna 300 pagina’s en dan nog in zwart-wit.
Dat verkoopt nooit!” Die zin, of iets gelijkaardigs, hoor, zie en
lees ik hier en daar over El Mesías van Wauter Mannaert en Mark
Bellido. Soms is die half grappend bedoelt of dient hij als tegengewicht
voor de positieve recensie die erop volgt. Dat de lengte en het gebrek aan
kleur redenen zouden zijn waarom een graphic novel niet zou verkopen is
overigens bullshit. Mensen die graphic novels lezen laten zich niet
beïnvloeden door dat soort details. Ook kan ik me niet voorstellen dat
één of andere lulhannes het plan opvat om zich op het genre te storten
waarna hij zich er walgend van afkeert wanneer hij op de hoogte gebracht
wordt van het bestaan van strips zonder kleur. Als er al zulke mensen
bestaan, dan verdienen zij nietdeze strip te mogen lezen. En de stroom aan
superlatieven die doorgaans op de openingszin van die recensies van
“El Mesías” volgen, zijn die dan terecht? Ja, of toch voor
zo’n 98%...
Het verhaal in het kort: Jesús Hernandez, voormalig rijk en kapitalistisch bouwpromoter, verliest hebben en houden en trekt naar het dorpje Marinaleda. Dat dorpje wordt gerund door een charismatische en übercommunistische burgemeester Sánchez. Na wat strubbelingen wordt Jesús aanvaard door het dorp en begint hij een relatie met een vrouw van daar. De setting wordt heel nauwkeurig geschetst en de vele personages krijgen tijd om te groeien. De exploten van het dorp en de overenthousiaste burgemeester zijn (want deels gebasseerd op echte mensen en gebeurtenissen) beide interessant en entertainend. Het is duidelijk dat Bellido en Mannaert geen fan zijn van het ongebreidelde kapitalisme en de doorgedreven commercialiteit van vandaag. Dit verhaal had makkelijk kunnen verzanden in een saai ideologisch manifest, maar net voordat het boek prekerig wordt en zou kunnen vervallen in een eenzijdig, pro-links beeld doen de makers een meesterzet en laten ze barstjes verschijnen in het pantser van de extreemlinkse filosofie.
Ze doen dit aan de hand van de dochter van de vrouw waar Jesús Hernandez bij inwoont. Die wil niets liever dan naar de universiteit gaan en pronken met een dure jurk van de Zaza. Door middel van deze ingreep zorgen Bellido en Mannaert ervoor dat ze niet in de val trappen van het als perfect neerzetten van deze of gene denkwijze. We weten allemaal dat perfectie niet vrij in de natuur voorkomt en al zeker niet in het mensenrijk. De strubbelingen en verlangens van het meisje en de onwrikbaarheid van de burgemeester botsen keer op keer tot wanneer dat gevecht onvermijdelijk uitloopt op een dramatische climax. Mooi daaraan is dat geen van beiden personages voor de volle 100 procent staat voor “Het kapitalisme” of “Het socialisme”. Zij zijn gewoon mensen, met alle foutjes erop en eraan.
Mannaert tekent in potlood en doet dat sfeervoller en met meer resultaat dan de gemiddelde stripleek zou kunnen bevroedden. Zijn werk is gigantisch expressief én maakt gulzig gebruik van de sterkste mechanismes van het stripmedium. Dat expressieve zijn we vooral terug in de scènes met de flegmatieke burgemeester. Zijn pathetiek, flair, pathos en ADHD-achtige doeningen worden door Mannaert perfect verbeeld met geluidseffecten, vluchtlijntjes, stofwolken, zweetdruppels en speekselklodders die in het rond vliegen. Een man die “Proef” als onomatopee gebruikt in zijn strip krijgt van mij de volle aandacht en goedkeuring.
En dan zijn er scènes zoals die waarin de burgemeester Robin Hood leest. Probeer dat maar eens in een roman of een film. Ook fantastisch: de scène waarin een standbeeld wordt neergehaald op het voormalige landgoed van Jesús Hernandez. Mannaert speelt hier met de verwachtingen van de lezer dat het een lieve aard heeft. Goed boek dus? Fantastisch boek! Waarom dan geen 100% positieve recensie? Het einde. De laatste paar bladzijden zijn er teveel aan. De makers hadden op tijd kunnen stoppen en dan hadden ze een boek gehad over mensen. Dan hadden ze een einde gehad zoals dat in het echte leven bestaat: grijs en dubbelzinnig. In de plaats daarvan volgt nog een sequens die carrément partij trekt, zonder veel ruimte voor twijfel. Alsof de lezer nog snel moest overtuigd worden van de waarde van het denken in een bepaalde richting. Op een boek van zoveel pagina’s is dat echter een extreem klein minpuntje. Dus niet getalmd: naar de stripboer en kopen deze hap. U zal het zich niet beklagen!
Het verhaal in het kort: Jesús Hernandez, voormalig rijk en kapitalistisch bouwpromoter, verliest hebben en houden en trekt naar het dorpje Marinaleda. Dat dorpje wordt gerund door een charismatische en übercommunistische burgemeester Sánchez. Na wat strubbelingen wordt Jesús aanvaard door het dorp en begint hij een relatie met een vrouw van daar. De setting wordt heel nauwkeurig geschetst en de vele personages krijgen tijd om te groeien. De exploten van het dorp en de overenthousiaste burgemeester zijn (want deels gebasseerd op echte mensen en gebeurtenissen) beide interessant en entertainend. Het is duidelijk dat Bellido en Mannaert geen fan zijn van het ongebreidelde kapitalisme en de doorgedreven commercialiteit van vandaag. Dit verhaal had makkelijk kunnen verzanden in een saai ideologisch manifest, maar net voordat het boek prekerig wordt en zou kunnen vervallen in een eenzijdig, pro-links beeld doen de makers een meesterzet en laten ze barstjes verschijnen in het pantser van de extreemlinkse filosofie.
Ze doen dit aan de hand van de dochter van de vrouw waar Jesús Hernandez bij inwoont. Die wil niets liever dan naar de universiteit gaan en pronken met een dure jurk van de Zaza. Door middel van deze ingreep zorgen Bellido en Mannaert ervoor dat ze niet in de val trappen van het als perfect neerzetten van deze of gene denkwijze. We weten allemaal dat perfectie niet vrij in de natuur voorkomt en al zeker niet in het mensenrijk. De strubbelingen en verlangens van het meisje en de onwrikbaarheid van de burgemeester botsen keer op keer tot wanneer dat gevecht onvermijdelijk uitloopt op een dramatische climax. Mooi daaraan is dat geen van beiden personages voor de volle 100 procent staat voor “Het kapitalisme” of “Het socialisme”. Zij zijn gewoon mensen, met alle foutjes erop en eraan.
Mannaert tekent in potlood en doet dat sfeervoller en met meer resultaat dan de gemiddelde stripleek zou kunnen bevroedden. Zijn werk is gigantisch expressief én maakt gulzig gebruik van de sterkste mechanismes van het stripmedium. Dat expressieve zijn we vooral terug in de scènes met de flegmatieke burgemeester. Zijn pathetiek, flair, pathos en ADHD-achtige doeningen worden door Mannaert perfect verbeeld met geluidseffecten, vluchtlijntjes, stofwolken, zweetdruppels en speekselklodders die in het rond vliegen. Een man die “Proef” als onomatopee gebruikt in zijn strip krijgt van mij de volle aandacht en goedkeuring.
En dan zijn er scènes zoals die waarin de burgemeester Robin Hood leest. Probeer dat maar eens in een roman of een film. Ook fantastisch: de scène waarin een standbeeld wordt neergehaald op het voormalige landgoed van Jesús Hernandez. Mannaert speelt hier met de verwachtingen van de lezer dat het een lieve aard heeft. Goed boek dus? Fantastisch boek! Waarom dan geen 100% positieve recensie? Het einde. De laatste paar bladzijden zijn er teveel aan. De makers hadden op tijd kunnen stoppen en dan hadden ze een boek gehad over mensen. Dan hadden ze een einde gehad zoals dat in het echte leven bestaat: grijs en dubbelzinnig. In de plaats daarvan volgt nog een sequens die carrément partij trekt, zonder veel ruimte voor twijfel. Alsof de lezer nog snel moest overtuigd worden van de waarde van het denken in een bepaalde richting. Op een boek van zoveel pagina’s is dat echter een extreem klein minpuntje. Dus niet getalmd: naar de stripboer en kopen deze hap. U zal het zich niet beklagen!
(Casterman)
Te veel verkeerde strips lezen kan ervoor zorgen dat ze er langs je oren
uit komt. Er wordt namelijk vrij veel troep gepubliceerd en elk
genregerelateerd succes wordt klakkeloos gevolgd door een hoop
minderwaardige op-de-kar-springers. Ik kan ook amper nog vikings, piraten
of ridders zien. Gelukkig schijnt er af en toe een licht door de
duisternis.
Holly Ann is een mooie Zuiderse Belle uit New Orleans die, schijnbaar voor haar plezier, misdaden oplost. In dit eerste deel is dat de dubbele moord op een blank kind van rijke afkomst en een wat dommige zwarte jongen. Ze krijgt hulp van een schrijver die naar de stad is afgezakt om er een reisgids over te schrijven. De dynamiek tussen de twee personages doet wat denken aan die tussen Holmes en Watson maar deze reeks lijkt me allerminst het zoveelste doorslagje van Sir Arthur Conan Doyle.
Om te beginnen is er Holly Ann. Sherlock Holmes als vrouw hebben we al eerder gezien maar Holly Ann krijgt in dit eerste deel al meteen zoveel karakter mee van scenarist Toussaint dat alle vergelijkingen met de Britse detective hun doel voorbij schieten. Ze is ook niet zomaar het archetype “sterke vrouw” dat we de laatste 10 à 15 jaar zien opduiken. In veel van die gevallen lijken de makers te denken: “Zo, een sterke vrouw, dat is al uniek genoeg, verdere uitdieping is niet meer nodig.” Zo niet in deze strip.
Tegelijkertijd slagen de makers erin om Holly Ann en haar geschiedenis mysterieus te houden. Alle nevenpersonages in het boek lijken haar te kennen en hebben allemaal een verschillende relatie met of verhouding tot haar. Het zijn net hun reacties en emoties die het personage vlees geven. De setting draagt ook heel wat bij natuurlijk: moerassen, jazz, voodoo, alligators, muggen, de laatste stuiptrekkingen van de slavernij: alle ingrediënten zijn aanwezig om de doorsnee lezer een exotische leeservaring te bezorgen. Toussaint opent de strip ook met een scène die een zeer interessant lokaal gegeven meegeeft én tegelijkertijd de atmosfeer van het verhaal toonzet. Meesterlijk.
Tekenaar Servain zet alles zeer doeltreffend in beeld. Met een vrij krasserige en toch commerciële stijl weet hij vanaf pagina één te overtuigen. Het krasserige van zijn pennetrekken geeft het geheel nog net dat ietsje meer cachet. Zeer goed uitgekiende decors ook: gedetailleerd wanneer dat nodig is om een locatie of sfeer te introduceren, gestileerd en soms zelfs quasi afwezig wanneer de aandacht van de lezer naar de personages moet getrokken worden. De actiescènes in het boek werken dankzij de kadrering en pagina-indeling van Servain ook voortreffelijk. Door de afwisseling van longshots en close ups in kleine prenten spat de beweging en de spanning van de pagina's. Servain kleurt zijn tekeningen zelf in met een vervaagd en soms zelfs vuig palet dat de rauwheid van het verhaal perfect evoceert.
De misdaadplot zit goed in elkaar en heeft een vrij onverwachte en ook grauwe twist op het einde. Dit eerste deel kent dus een afgerond verhaal. Toussaint vind dat blijkbaar niet genoeg en gooit er meteen nog twee plottwists achteraan die meteen ook het genre van de reeks zelf en de Holmes-Watson dynamiek op losse schroeven zet. Zulke auteurs hebben we meer nodig. Auteurs die niet op veilig spelen. Auteurs die het publiek geen voorgekeuwde kost voorschotelen. Begrijp me niet verkeerd: deze reeks is niet vernieuwend, maar ze is perfect gecomponeerd en de auteurs hebben duidelijk de ballen om de platgetreden paadjes links te laten liggen. Grote klasse.
Holly Ann is een mooie Zuiderse Belle uit New Orleans die, schijnbaar voor haar plezier, misdaden oplost. In dit eerste deel is dat de dubbele moord op een blank kind van rijke afkomst en een wat dommige zwarte jongen. Ze krijgt hulp van een schrijver die naar de stad is afgezakt om er een reisgids over te schrijven. De dynamiek tussen de twee personages doet wat denken aan die tussen Holmes en Watson maar deze reeks lijkt me allerminst het zoveelste doorslagje van Sir Arthur Conan Doyle.
Om te beginnen is er Holly Ann. Sherlock Holmes als vrouw hebben we al eerder gezien maar Holly Ann krijgt in dit eerste deel al meteen zoveel karakter mee van scenarist Toussaint dat alle vergelijkingen met de Britse detective hun doel voorbij schieten. Ze is ook niet zomaar het archetype “sterke vrouw” dat we de laatste 10 à 15 jaar zien opduiken. In veel van die gevallen lijken de makers te denken: “Zo, een sterke vrouw, dat is al uniek genoeg, verdere uitdieping is niet meer nodig.” Zo niet in deze strip.
Tegelijkertijd slagen de makers erin om Holly Ann en haar geschiedenis mysterieus te houden. Alle nevenpersonages in het boek lijken haar te kennen en hebben allemaal een verschillende relatie met of verhouding tot haar. Het zijn net hun reacties en emoties die het personage vlees geven. De setting draagt ook heel wat bij natuurlijk: moerassen, jazz, voodoo, alligators, muggen, de laatste stuiptrekkingen van de slavernij: alle ingrediënten zijn aanwezig om de doorsnee lezer een exotische leeservaring te bezorgen. Toussaint opent de strip ook met een scène die een zeer interessant lokaal gegeven meegeeft én tegelijkertijd de atmosfeer van het verhaal toonzet. Meesterlijk.
Tekenaar Servain zet alles zeer doeltreffend in beeld. Met een vrij krasserige en toch commerciële stijl weet hij vanaf pagina één te overtuigen. Het krasserige van zijn pennetrekken geeft het geheel nog net dat ietsje meer cachet. Zeer goed uitgekiende decors ook: gedetailleerd wanneer dat nodig is om een locatie of sfeer te introduceren, gestileerd en soms zelfs quasi afwezig wanneer de aandacht van de lezer naar de personages moet getrokken worden. De actiescènes in het boek werken dankzij de kadrering en pagina-indeling van Servain ook voortreffelijk. Door de afwisseling van longshots en close ups in kleine prenten spat de beweging en de spanning van de pagina's. Servain kleurt zijn tekeningen zelf in met een vervaagd en soms zelfs vuig palet dat de rauwheid van het verhaal perfect evoceert.
De misdaadplot zit goed in elkaar en heeft een vrij onverwachte en ook grauwe twist op het einde. Dit eerste deel kent dus een afgerond verhaal. Toussaint vind dat blijkbaar niet genoeg en gooit er meteen nog twee plottwists achteraan die meteen ook het genre van de reeks zelf en de Holmes-Watson dynamiek op losse schroeven zet. Zulke auteurs hebben we meer nodig. Auteurs die niet op veilig spelen. Auteurs die het publiek geen voorgekeuwde kost voorschotelen. Begrijp me niet verkeerd: deze reeks is niet vernieuwend, maar ze is perfect gecomponeerd en de auteurs hebben duidelijk de ballen om de platgetreden paadjes links te laten liggen. Grote klasse.
(Strip2000)
Met veel plezier lees ik de strapatsen van Caztar in het puike blad
P@per. Meestal vind ik de avonturen van deze sympathieke
postapocalyptische holbewoner zelfs het beste dat er in het magazine staat.
Een bundeling kan dus niet anders dan een schot in de roos
zijn.
Caztar is voor mij een stripfiguur met zijn eigen wereld en logica. Dat wil zeggen dat hij zijn persoonlijke universum heeft en dat daarin dingen gebeuren die je zomaar en zonder nadenken aanneemt. Zo dacht ik dat hij een oermens was, ook al komt hij in één van zijn verhalen het wrak van een oude geit (de wagen) tegen. En zijn hond is blauw en heeft een reptielenstaart. Dit album opent echter met een origin story. Blijkt dat ik al die tijd gags heb zitten lezen die zich in de toekomst afspelen. Caztar is al die tijd een insectenverdelger geweest die een atoomoorlog overleefd heeft en nu tussen de ruïnes van onze wereld tracht te overleven. De onstaansgeschiedenis van Caztar beslaat ongeveer de helft van dit album. In tegenstelling tot de gagvorm die we gewend zijn gaat het hier om een doorlopend verhaal. Dat verhaal heeft zijn goede en zijn minder goede punten.
Briljant bijvoorbeeld is het gebruik van een soort koeterwaals dat woorden uit een vijftal talen omsmeedt tot een voor de meeste Europeanen verstaanbaar taaltje. De slapstick en situatiehumor doen op hun best denken aan Mr. Bean dus dat zit ook vrij snor. Voor het kennersoog is de tekenstijl van tekenaar Poetzarelli in dit deel van de strip nog in volle ontwikkeling. Zeker als we die vergelijken met die in de tweede helft van het boek. Zelf vindt ik dat geenszins storend. Mijn anale en neurotische ingesteldheid verkiest het bovendien om een zo compleet mogelijk werk in de boekenkast te hebben staan. De strip krijgt pas echt vaart in het tweede deel. De kort op elkaar volgende gags verzekeren een hoger tempo (en dus meer bevrediging) bij de lezer. Het originele uitgangspunt van zorgt ervoor dat Poetzarelli en scenarist Ivan Petrus ons grappen kunnen voorschotelen die we nog nergens gezien hebben. Humor speelt vaak met verwachtingen en moet het veelal hebben van onvoorspelbaarheid. Het kan dus niet missen dat de meeste gags in dit album u een glim- dan wel schaterlach zullen ontlokken. Caztar is simpelweg degelijke gagstriphumor met het origineelste uitgangspunt in tijden.
Caztar is voor mij een stripfiguur met zijn eigen wereld en logica. Dat wil zeggen dat hij zijn persoonlijke universum heeft en dat daarin dingen gebeuren die je zomaar en zonder nadenken aanneemt. Zo dacht ik dat hij een oermens was, ook al komt hij in één van zijn verhalen het wrak van een oude geit (de wagen) tegen. En zijn hond is blauw en heeft een reptielenstaart. Dit album opent echter met een origin story. Blijkt dat ik al die tijd gags heb zitten lezen die zich in de toekomst afspelen. Caztar is al die tijd een insectenverdelger geweest die een atoomoorlog overleefd heeft en nu tussen de ruïnes van onze wereld tracht te overleven. De onstaansgeschiedenis van Caztar beslaat ongeveer de helft van dit album. In tegenstelling tot de gagvorm die we gewend zijn gaat het hier om een doorlopend verhaal. Dat verhaal heeft zijn goede en zijn minder goede punten.
Briljant bijvoorbeeld is het gebruik van een soort koeterwaals dat woorden uit een vijftal talen omsmeedt tot een voor de meeste Europeanen verstaanbaar taaltje. De slapstick en situatiehumor doen op hun best denken aan Mr. Bean dus dat zit ook vrij snor. Voor het kennersoog is de tekenstijl van tekenaar Poetzarelli in dit deel van de strip nog in volle ontwikkeling. Zeker als we die vergelijken met die in de tweede helft van het boek. Zelf vindt ik dat geenszins storend. Mijn anale en neurotische ingesteldheid verkiest het bovendien om een zo compleet mogelijk werk in de boekenkast te hebben staan. De strip krijgt pas echt vaart in het tweede deel. De kort op elkaar volgende gags verzekeren een hoger tempo (en dus meer bevrediging) bij de lezer. Het originele uitgangspunt van zorgt ervoor dat Poetzarelli en scenarist Ivan Petrus ons grappen kunnen voorschotelen die we nog nergens gezien hebben. Humor speelt vaak met verwachtingen en moet het veelal hebben van onvoorspelbaarheid. Het kan dus niet missen dat de meeste gags in dit album u een glim- dan wel schaterlach zullen ontlokken. Caztar is simpelweg degelijke gagstriphumor met het origineelste uitgangspunt in tijden.
(Le Lombard)
2014 is voorbij. Eindelijk verlost van al het hysterisch gedoe rond WOI.
(Tot 2018 tenminste.) Ook in de stripwereld heeft men zijn best gedaan om
op de kar te springen. Folies Bergère, De Oorlog van de
Lulu’s, Mevrouw Livingstone en wat weet ik nog allemaal. Daar
zaten, uiteraard, goede en slechte strips tussen. Dit eerste deel van
Zwanenzang valt in die eerste categorie.
Verbazingwekkend is dat niet. Co-scenarist Dorison heeft, wat mij betreft, nog nooit ondermaats werk geleverd. Met W.E.S.T., Het Derde Testament en Long John Silver onder de riem kan die man niet veel meer misdoen. Herzet, de tweede scenarist, is minder bekend maar schrijft ook een spin-off van Alfa. Zoiets geven ze vermoedelijk toch niet aan gelijk welke aap met een hoed op. Samen leveren beide heren een meer dan degelijk verhaal af. Over WOI is al lang geweten dat er heel wat onnodige en dwaze maneuvres werden bevolen door de mensen aan de top. Maneuvres die een hoop koene soldaten het leven gekost hebben. In Zwanenzang komt er één van die soldaten op het idee om een petitie op te stellen tegen hij die de waanzinnige offensieven beveelt: het hoofd van de Assemblé.
Op zich een goed idee, ware het niet dat het ondertekenen van zo’n document gelijk staat aan insubordinatie en dat staat dan weer gelijk aan de dood met de kogel. Een groep soldaten krijgt het document toevallig in handen en beslist om, het koste wat kost, in Parijs te bezorgen. Die groep soldaten bestaat op het eerste gezicht uit een hoopje cliché’s: de zwijgzame, stugge chef met een geheim, de dikke bange wezel, het jonge groentje, … Maar Dorison en Herzet slagen er gaandeweg in om hun personages de nodige diepgang te geven. Die psychologische uitwerking gecombineerd met de herkenbare cliché’s zorgt ervoor dat het verhaal entertainend blijft zonder dat de gruwel en de ernst van het conflict in het gedrang komen. Een perfecte mix, quoi?
De slechterik van het verhaal, een vreselijk verminkte officier die “De Puzzel” wordt genoemd heeft vooralsnog maar één functie: de klootzak spelen. Daar slaagt hij met verve in. Lang geleden dat ik nog eens zo’n schurk “you love to hate” tegenkwam in een Europese strip. Iets zegt me echter dat ook hij in het vervolg op dit eerste deel iets minder ééndimensionaal zal blijken dan gedacht. Dat die kerel Morvan heet, wat waarschijnlijk een grapje of een sneer is naar die andere Franse scenarist, kon ik ook wel smaken. De tekeningen van Babouche zijn een streling voor het oog. Prachtige kleuren, abstract, gewild chaotisch wanneer ze oorlogsgeweld afbeelden en geïnfusseerd met tonnen sfeer en vitaliteit. Geen verassingen op gebied van flow en lay-out. Net wat dit verhaal nodig heeft: een rotvaart, lekker rechtdoor. Vooralsnog is nog niet duidelijk over wiens Zwanenzang deze strip rapporteert: die van de opstandige soldaten of die van de voorzitter van de Assemblé, maar dat ik het vervolg zal lezen staat wel al vast.
Verbazingwekkend is dat niet. Co-scenarist Dorison heeft, wat mij betreft, nog nooit ondermaats werk geleverd. Met W.E.S.T., Het Derde Testament en Long John Silver onder de riem kan die man niet veel meer misdoen. Herzet, de tweede scenarist, is minder bekend maar schrijft ook een spin-off van Alfa. Zoiets geven ze vermoedelijk toch niet aan gelijk welke aap met een hoed op. Samen leveren beide heren een meer dan degelijk verhaal af. Over WOI is al lang geweten dat er heel wat onnodige en dwaze maneuvres werden bevolen door de mensen aan de top. Maneuvres die een hoop koene soldaten het leven gekost hebben. In Zwanenzang komt er één van die soldaten op het idee om een petitie op te stellen tegen hij die de waanzinnige offensieven beveelt: het hoofd van de Assemblé.
Op zich een goed idee, ware het niet dat het ondertekenen van zo’n document gelijk staat aan insubordinatie en dat staat dan weer gelijk aan de dood met de kogel. Een groep soldaten krijgt het document toevallig in handen en beslist om, het koste wat kost, in Parijs te bezorgen. Die groep soldaten bestaat op het eerste gezicht uit een hoopje cliché’s: de zwijgzame, stugge chef met een geheim, de dikke bange wezel, het jonge groentje, … Maar Dorison en Herzet slagen er gaandeweg in om hun personages de nodige diepgang te geven. Die psychologische uitwerking gecombineerd met de herkenbare cliché’s zorgt ervoor dat het verhaal entertainend blijft zonder dat de gruwel en de ernst van het conflict in het gedrang komen. Een perfecte mix, quoi?
De slechterik van het verhaal, een vreselijk verminkte officier die “De Puzzel” wordt genoemd heeft vooralsnog maar één functie: de klootzak spelen. Daar slaagt hij met verve in. Lang geleden dat ik nog eens zo’n schurk “you love to hate” tegenkwam in een Europese strip. Iets zegt me echter dat ook hij in het vervolg op dit eerste deel iets minder ééndimensionaal zal blijken dan gedacht. Dat die kerel Morvan heet, wat waarschijnlijk een grapje of een sneer is naar die andere Franse scenarist, kon ik ook wel smaken. De tekeningen van Babouche zijn een streling voor het oog. Prachtige kleuren, abstract, gewild chaotisch wanneer ze oorlogsgeweld afbeelden en geïnfusseerd met tonnen sfeer en vitaliteit. Geen verassingen op gebied van flow en lay-out. Net wat dit verhaal nodig heeft: een rotvaart, lekker rechtdoor. Vooralsnog is nog niet duidelijk over wiens Zwanenzang deze strip rapporteert: die van de opstandige soldaten of die van de voorzitter van de Assemblé, maar dat ik het vervolg zal lezen staat wel al vast.
(Uitgeverij Vrijdag)
Joris Vermassen publiceerde jaren geleden absurde detectivetrips in
Humo. Ik weet dat nog want ik scheurde die uit om te verzamelen en heb die
knipsels talloze keren gelezen. Vermassen tekent ook cartoons voor De
Standaard en maakt podia onveilig als stand-up comedian. Met Het Zotte
Geweld heeft hij zijn eerste graphic novel gemaakt. Valt daarin wat te
lachen?
Mensen die weinig strips lezen (en misschien ook enkele die veel strips lezen) stellen zich bij een graphic novel een topzwaar boek voor dat ofwel een literaire klassieker verstript ofwel het diepst verborgen pluis uit de navel van de maker onder de loep neemt. Het Zotte Geweld is echter een ander beestje: het perfecte voorbeeld van wat het genre op zijn best vermag. Extra punten voor Vermassen omdat hijzelf het boek een beeldroman noemt. De term “graphic novel“ is heden ten dage een beetje een vergiftigd geschenk dankzij de slurrie minderwaardig materiaal die trachtte mee te surfen op het succes van de term. De thema’s in Het Zotte Geweld zijn niet van de minste. Tom, een verdacht veel op Vermassen zelf lijkende stand up comedian worstelt met het bestaan. Zijn manager pusht hem om aan hypercommerciële panelspelletjes mee te doen, begeerlijke groupies zetten zijn relationele leven op losse schroeven en zijn zuster heeft een terminale kanker.
Met die ingrediënten maakt een minder talent een doordeweekse TV-film die zo op Wijf TV kan. Het verhaal dat Vermassen brengt lijkt echter meer op het echte leven: soms grappig, soms absurd, soms pijnlijk en meestal al die dingen tegelijk. Tragische scèness wisselen af met hilarische momenten en vertrekken ofwel de overpeinzingen en grappen die hoofdpersonage en verteller Tom maakt ofwel uit de personages en de situaties waaarin zij zich bevinden. Die laatste, de situatiehumor als het ware, zijn de beste, ondanks FC De Kampioenen. Geen wonder dat het dus de personages zijn die het boek pas echt meeslepend maken. Niet de plot, niet de tekeningen en ook niet de “waarheden” die de makers van iets diepgravender boeken graag bijeen sprokkelen. Die personages zijn allen zo goed uitgewerkt en zo menselijk dat je ze als lezer volledig begrijpt. Begrip brengt empathie met zich mee en empathie zorgt voor een bijzondere leeservaring.
De tekeningen zijn krasserig, schetsmatig bijna, met hier en daar veel schaduw en arceringen en kregen blauwen als steunkleur mee. Vermassen wisselt dat soort passages af met verstilde, paginagrote prenten die minder lijnwerk bevatten en gelardeerd zijn met een lichtbruine steunkleur. Die prenten geven de lezer af en toe een rustpunt en laten het werk toe om even te ademen. Dit is één van die verhalen waar zeer goed over is nagedacht. Alle details kloppen: van de goed uitgekiende hoofdstuktitels tot woordjes, situaties en zinnetjes die echter zo realistisch overkomen dat ze schijnbaar achteloos over het verhaal zijn uitgestrooid. Alle mechaniekjes passen perfect in elkaar zodat het boek een quasi perfect vertelritme heeft. Vaart waar nodig, tegengas op de juiste plaats. Dit is des te imposanter omdat je dat als leek amper merkt. Dat maakt dit boek een rollercoasterrit van emoties. Hoewel Het Zotte Geweld in 2014 uitkwam wil ik het nu al (nu nog?) uitroepen tot beeldroman van het jaar 2015. Als de humo nu al gewag mag maken van het “misschien nu al beste muziekalbum van 2015”, dan ik ook. Ik was bij wijlen zwaar aangedaan en hoogst geëntertained bij het lezen van dit boek. Gun uzelf hetzelfde.
Mensen die weinig strips lezen (en misschien ook enkele die veel strips lezen) stellen zich bij een graphic novel een topzwaar boek voor dat ofwel een literaire klassieker verstript ofwel het diepst verborgen pluis uit de navel van de maker onder de loep neemt. Het Zotte Geweld is echter een ander beestje: het perfecte voorbeeld van wat het genre op zijn best vermag. Extra punten voor Vermassen omdat hijzelf het boek een beeldroman noemt. De term “graphic novel“ is heden ten dage een beetje een vergiftigd geschenk dankzij de slurrie minderwaardig materiaal die trachtte mee te surfen op het succes van de term. De thema’s in Het Zotte Geweld zijn niet van de minste. Tom, een verdacht veel op Vermassen zelf lijkende stand up comedian worstelt met het bestaan. Zijn manager pusht hem om aan hypercommerciële panelspelletjes mee te doen, begeerlijke groupies zetten zijn relationele leven op losse schroeven en zijn zuster heeft een terminale kanker.
Met die ingrediënten maakt een minder talent een doordeweekse TV-film die zo op Wijf TV kan. Het verhaal dat Vermassen brengt lijkt echter meer op het echte leven: soms grappig, soms absurd, soms pijnlijk en meestal al die dingen tegelijk. Tragische scèness wisselen af met hilarische momenten en vertrekken ofwel de overpeinzingen en grappen die hoofdpersonage en verteller Tom maakt ofwel uit de personages en de situaties waaarin zij zich bevinden. Die laatste, de situatiehumor als het ware, zijn de beste, ondanks FC De Kampioenen. Geen wonder dat het dus de personages zijn die het boek pas echt meeslepend maken. Niet de plot, niet de tekeningen en ook niet de “waarheden” die de makers van iets diepgravender boeken graag bijeen sprokkelen. Die personages zijn allen zo goed uitgewerkt en zo menselijk dat je ze als lezer volledig begrijpt. Begrip brengt empathie met zich mee en empathie zorgt voor een bijzondere leeservaring.
De tekeningen zijn krasserig, schetsmatig bijna, met hier en daar veel schaduw en arceringen en kregen blauwen als steunkleur mee. Vermassen wisselt dat soort passages af met verstilde, paginagrote prenten die minder lijnwerk bevatten en gelardeerd zijn met een lichtbruine steunkleur. Die prenten geven de lezer af en toe een rustpunt en laten het werk toe om even te ademen. Dit is één van die verhalen waar zeer goed over is nagedacht. Alle details kloppen: van de goed uitgekiende hoofdstuktitels tot woordjes, situaties en zinnetjes die echter zo realistisch overkomen dat ze schijnbaar achteloos over het verhaal zijn uitgestrooid. Alle mechaniekjes passen perfect in elkaar zodat het boek een quasi perfect vertelritme heeft. Vaart waar nodig, tegengas op de juiste plaats. Dit is des te imposanter omdat je dat als leek amper merkt. Dat maakt dit boek een rollercoasterrit van emoties. Hoewel Het Zotte Geweld in 2014 uitkwam wil ik het nu al (nu nog?) uitroepen tot beeldroman van het jaar 2015. Als de humo nu al gewag mag maken van het “misschien nu al beste muziekalbum van 2015”, dan ik ook. Ik was bij wijlen zwaar aangedaan en hoogst geëntertained bij het lezen van dit boek. Gun uzelf hetzelfde.
(Uitgeverij Jil)
“Uier is lief” is de URL van de website van Uier. En Uier is
ook lief en schattig en knuffelbaar. Enige tijd geleden scheurde Uier zich
af van de koe om de wereld op eigen poten (of moeten we zeggen
“spenen”?) te gaan ontdekken. Uier was het negativisme van de
koe beu. Met al dat boe roepen ook altijd. Maar Uier is meer dan enkel
schattig…
Als je de strips van Uier ziet zou je kunnen denken dat dit typisch een strip is die enkel meisjes leuk kunnen vinden. Puur gebaseerd op de wollige en tekenfilmachtige tekenstijl en het overvloedig aanwezige jonge meisjesroze zou dat geen foute conclusie zijn. Uier is dan ook knuffelbaar. Met een torenhoge naïviteit en open vizier treed Uier de wereld tegemoet. Er zit geen greintje slechtheid in dit aaibare roze kwalletje. Alles is wonderbaarlijk en interessant in de ogen van Uier: een slak, bijen, een vallend blad, … Steeds ziet Uier er het wonder van in. Geestelijke vader ckoe zorgt met deze insteek dat we als lezer zelf opnieuw vatbaar worden voor de wonderen die rondom ons te zien zijn. Een aangenaam tegengif voor de boze buitenwereld. De humor is niet per se gericht op pointes maar stoelt meestal op de sfeer en situaties. Er zijn (in dit album) ook geen tegenspelers die Uier van antwoord dienen. Uier is alles en alles is Uier. Deze aanpak trekt je als lezer nog dieper mee in de leefwereld van Ckoe.
De tekenstijl sluit perfect aan bij het personage: ronde vormen in sprookjesachtige droomtafereeltjes. Speciale vermelding voor de expressie die ckoe in zijn personage legt: enkele vluchtlijntjes rond flapperende speentjes, een wijd opengetrokken mond, lichtjes anders getekende wenkbrauwen die het personage meteen een intriest uiterlijk geven, … Ckoe beheerst de emoties van zijn personage meesterlijk. De inzichten van Uier in bepaalde situaties leiden vaak tot onverwachte en absurde inzichten. Zo kunnen bomen verwaand zijn en de crisis voorbij. En het is net die verfrissende insteek die ervoor zorgt dat Uier geen strip is die enkel gesmaakt zal worden door meisjes die ervan dromen een prinses te zijn. Uier heeft zelfs een duister kantje. Omdat Uier niet weet hoe sommige dingen werken heeft hij/zij ook geen besef van de consequenties van zijn/haar daden. Wat Uier bijvoorbeeld doet met een vis in deze strip is niet bepaald lief te noemen. Maar grappig is het wel. Dit boekje is niet dik, maar ook niet duur en bovendien prachtig uitgegeven. Bovendien is Uier ook universeel genoeg om iedereen te kunnen bekoren. Wie nog een betaalbaar eindejaarscadeautje zoekt voor deze of gene kan bij deze het surfen naar zijn website.
Als je de strips van Uier ziet zou je kunnen denken dat dit typisch een strip is die enkel meisjes leuk kunnen vinden. Puur gebaseerd op de wollige en tekenfilmachtige tekenstijl en het overvloedig aanwezige jonge meisjesroze zou dat geen foute conclusie zijn. Uier is dan ook knuffelbaar. Met een torenhoge naïviteit en open vizier treed Uier de wereld tegemoet. Er zit geen greintje slechtheid in dit aaibare roze kwalletje. Alles is wonderbaarlijk en interessant in de ogen van Uier: een slak, bijen, een vallend blad, … Steeds ziet Uier er het wonder van in. Geestelijke vader ckoe zorgt met deze insteek dat we als lezer zelf opnieuw vatbaar worden voor de wonderen die rondom ons te zien zijn. Een aangenaam tegengif voor de boze buitenwereld. De humor is niet per se gericht op pointes maar stoelt meestal op de sfeer en situaties. Er zijn (in dit album) ook geen tegenspelers die Uier van antwoord dienen. Uier is alles en alles is Uier. Deze aanpak trekt je als lezer nog dieper mee in de leefwereld van Ckoe.
De tekenstijl sluit perfect aan bij het personage: ronde vormen in sprookjesachtige droomtafereeltjes. Speciale vermelding voor de expressie die ckoe in zijn personage legt: enkele vluchtlijntjes rond flapperende speentjes, een wijd opengetrokken mond, lichtjes anders getekende wenkbrauwen die het personage meteen een intriest uiterlijk geven, … Ckoe beheerst de emoties van zijn personage meesterlijk. De inzichten van Uier in bepaalde situaties leiden vaak tot onverwachte en absurde inzichten. Zo kunnen bomen verwaand zijn en de crisis voorbij. En het is net die verfrissende insteek die ervoor zorgt dat Uier geen strip is die enkel gesmaakt zal worden door meisjes die ervan dromen een prinses te zijn. Uier heeft zelfs een duister kantje. Omdat Uier niet weet hoe sommige dingen werken heeft hij/zij ook geen besef van de consequenties van zijn/haar daden. Wat Uier bijvoorbeeld doet met een vis in deze strip is niet bepaald lief te noemen. Maar grappig is het wel. Dit boekje is niet dik, maar ook niet duur en bovendien prachtig uitgegeven. Bovendien is Uier ook universeel genoeg om iedereen te kunnen bekoren. Wie nog een betaalbaar eindejaarscadeautje zoekt voor deze of gene kan bij deze het surfen naar zijn website.
(Blloan)
Strips waar geschiedenis in verwerkt wordt zijn meestal nogal zwaar op
de hand. Te veel feitjes, teveel jaartallen, een gebrek aan vaart, knullige
dialogen en dergelijke meer neuken het genre in de reet zoals
populistische, rechtse politieke partijen dat doen bij hun kiesvee. Af en
toe belandt er dan eens een uitzondering op ons bord. Amai, dat kan
smaken.
Dit derde deel van de reeks De Wezentrein is het begin van een nieuwe cyclus. Nog zoiets dat op de zenuwen kan werken: dan heb je al eens een mooi afgerond verhaal en dan plakken ze er een cyclus of dertig achteraan. In dit geval is het vervolg echter meer dan welkom. De Wezentrein gaat over een nogal vaak vergeten stukje Amerikaanse geschiedenis. Omdat de weeshuizen in de grote stad stilletjes aan begonnen over te lopen en die bengels teveel geld gingen kosten duwde men ze de trein op naar het wilde westen. Daar was nog ruimte genoeg en liep het vol met (onguur) volk dat best wel een kind kon gebruiken. Al wat je moest doen was opdagen wanneer de trein langs kwam en je kon je een zoon of dochter naar believen uitkiezen.
Uiteraard werd het leven van de wezen er niet echt beter op. Meisjes kregen op te jonge leeftijd plots een bruidegom aangesmeerd en werden min of meer gebruikt als dienstslavin en opblaaspop. Jongens verging het iets beter, gezien die meestal niet verkracht werden. Broertjes en zusjes werden van elkaar gescheiden en leefden nu plots honderden kilometers van elkaar bij andere gezinnen. Bovendien gingen de papieren van de wezen, als ze die al hadden, “verloren” zodat ze ook alle hoop kwijt waren om elkaar terug te vinden. In de eerste twee delen konden we volgen hoe het de jonge Jim vergaan is. Deze tweede cyclus concentreert zich op zijn broertje Joey en op Lisa, een meisje dat zich het lot van Joey aantrekt. De plot is zeer slim opgebouwd en zorgt voor heel wat spanning. Het verhaal schakelt om de paar pagina’s heen en weer tussen 1920, de periode nadat Joey en Lisa net van de trein gekomen waren en 1991. Dat 1920 is doorspekt met drama, gruwel, ontsnappingspogingen, colts en oplichters zal u waarschijnlijk niet verbazen, maar scenarist Philippe Charlot weet ook 1991 interessant te houden. Joey en Lisa, intussen oude van dagen, krijgen namelijk een brief van het “National Orphan Train Complex”, een organisatie die zich bezig houdt met het in kaart brengen van de treinwezen, hun geschiedenis en hun afkomst. Het is een uitnodiging voor een reünie en de twee vatten de lange treinreis daarheen aan. Ondertussen verwijzen hun dialogen op cryptische wijze naar allerhande avonturen die ze hebben beleefd in het verleden.
Ook het feit dat elk tijdvak steeds slechts in enkele pagina’s behandeld wordt alvorens naar het andere geswitcht wordt én dat bijna elke scène met een soortement cliffhanger eindigt zorgt ervoor dat er vaart in het verhaal zit. De dialogen zijn zeer geloofwaardig en af en toe, gelukkig, ook grappig. Charlot moet hier een jongentje van een jaar of zes en een meisje van om en bij de vijftien jaren oud verbeelden en dat is geen kattenpis. De tekeningen bieden wat tegengewicht voor het donkere onderwerp. Xavier Fourquemin tekent in een naar moderne animatiefilms verwijzende stijl: karikaturaal, zwierig en met de decors die gedetailleerder uitgewerkt zijn dan de personages. Die stijl zorgt ervoor dat er heel wat beweging in de pagina’s zit en dat de personages uitstekend acteren. Voeg daar nog de kleurrijk lichte inkleuring van Scarlett Smulkowski (God, ik wou dat ik “Smulkowski” heette) aan toe en je begrijpt dat we hier met een winnaar te maken hebben.
Prachtige tekeningen, een verhaal met inhoud en suspense en aimabele personages: u zal zich geen buil vallen aan deze strip. Eén minpuntje wel: ik zit met een onbeantwoorde vraag. Gebaseerd op films, boeken en strips die zich in deze periode afspelen, vraag ik me al heel lang af wat dat toch is met die goederenwagons in het Amerika van die tijd. In al die verhalen zijn die steeds leeg of gevuld met stro zodat de hobo’s makkelijk van hot naar her kunnen treinen. Economisch geen rendabel model, maar qua dienstverlening kan de NMBS hier een puntje aan zuigen.
Dit derde deel van de reeks De Wezentrein is het begin van een nieuwe cyclus. Nog zoiets dat op de zenuwen kan werken: dan heb je al eens een mooi afgerond verhaal en dan plakken ze er een cyclus of dertig achteraan. In dit geval is het vervolg echter meer dan welkom. De Wezentrein gaat over een nogal vaak vergeten stukje Amerikaanse geschiedenis. Omdat de weeshuizen in de grote stad stilletjes aan begonnen over te lopen en die bengels teveel geld gingen kosten duwde men ze de trein op naar het wilde westen. Daar was nog ruimte genoeg en liep het vol met (onguur) volk dat best wel een kind kon gebruiken. Al wat je moest doen was opdagen wanneer de trein langs kwam en je kon je een zoon of dochter naar believen uitkiezen.
Uiteraard werd het leven van de wezen er niet echt beter op. Meisjes kregen op te jonge leeftijd plots een bruidegom aangesmeerd en werden min of meer gebruikt als dienstslavin en opblaaspop. Jongens verging het iets beter, gezien die meestal niet verkracht werden. Broertjes en zusjes werden van elkaar gescheiden en leefden nu plots honderden kilometers van elkaar bij andere gezinnen. Bovendien gingen de papieren van de wezen, als ze die al hadden, “verloren” zodat ze ook alle hoop kwijt waren om elkaar terug te vinden. In de eerste twee delen konden we volgen hoe het de jonge Jim vergaan is. Deze tweede cyclus concentreert zich op zijn broertje Joey en op Lisa, een meisje dat zich het lot van Joey aantrekt. De plot is zeer slim opgebouwd en zorgt voor heel wat spanning. Het verhaal schakelt om de paar pagina’s heen en weer tussen 1920, de periode nadat Joey en Lisa net van de trein gekomen waren en 1991. Dat 1920 is doorspekt met drama, gruwel, ontsnappingspogingen, colts en oplichters zal u waarschijnlijk niet verbazen, maar scenarist Philippe Charlot weet ook 1991 interessant te houden. Joey en Lisa, intussen oude van dagen, krijgen namelijk een brief van het “National Orphan Train Complex”, een organisatie die zich bezig houdt met het in kaart brengen van de treinwezen, hun geschiedenis en hun afkomst. Het is een uitnodiging voor een reünie en de twee vatten de lange treinreis daarheen aan. Ondertussen verwijzen hun dialogen op cryptische wijze naar allerhande avonturen die ze hebben beleefd in het verleden.
Ook het feit dat elk tijdvak steeds slechts in enkele pagina’s behandeld wordt alvorens naar het andere geswitcht wordt én dat bijna elke scène met een soortement cliffhanger eindigt zorgt ervoor dat er vaart in het verhaal zit. De dialogen zijn zeer geloofwaardig en af en toe, gelukkig, ook grappig. Charlot moet hier een jongentje van een jaar of zes en een meisje van om en bij de vijftien jaren oud verbeelden en dat is geen kattenpis. De tekeningen bieden wat tegengewicht voor het donkere onderwerp. Xavier Fourquemin tekent in een naar moderne animatiefilms verwijzende stijl: karikaturaal, zwierig en met de decors die gedetailleerder uitgewerkt zijn dan de personages. Die stijl zorgt ervoor dat er heel wat beweging in de pagina’s zit en dat de personages uitstekend acteren. Voeg daar nog de kleurrijk lichte inkleuring van Scarlett Smulkowski (God, ik wou dat ik “Smulkowski” heette) aan toe en je begrijpt dat we hier met een winnaar te maken hebben.
Prachtige tekeningen, een verhaal met inhoud en suspense en aimabele personages: u zal zich geen buil vallen aan deze strip. Eén minpuntje wel: ik zit met een onbeantwoorde vraag. Gebaseerd op films, boeken en strips die zich in deze periode afspelen, vraag ik me al heel lang af wat dat toch is met die goederenwagons in het Amerika van die tijd. In al die verhalen zijn die steeds leeg of gevuld met stro zodat de hobo’s makkelijk van hot naar her kunnen treinen. Economisch geen rendabel model, maar qua dienstverlening kan de NMBS hier een puntje aan zuigen.
(Don Lawrence Collection)
Humor in strips: velen proberen het, maar het is niet velen gegeven.
Moeilijkste is het doelpubliek bepalen: teveel actualiteit en seks en het
is niet meer voor de jongsten, te simpele grappen en je verliest het
publiek dat zijn grollen van de bovenste plank wil. Het is moeilijk die
gulden middenweg te vinden en te bewandelen.
Je kan uiteraard ook je zin doen (Dat het doelpubliek het schijt krijgt!) maar als je een strip maakt die in een blad voor het hele gezin verschijnt kan je natuurlijk niet overdrijven. Vele stripmakers maken de fout om te breed en te makkelijk te gaan wanneer ze geconfronteerd worden met zo’n doelpubliek. Zo niet: Remco Polman. De strip Floris van Dondermonde verschijnt al een wijle in stripblad Eppo. Floris is een macho ridder, een vrouwenversierder van de oude (middeleeuwse) stempel. Hij wordt omringd door typisch middeleeuwse sprookjesfiguren zoals draken, een hofnar, de zwarte ridder, magiërs en jonkvrouwen. Polman mengt verbazend veel moderne gegevens door deze historische setting: als er nachtlawaai is wordt “de baljuw gebeld”, van reizigers die onderdak zoeken moet eerst de asielaanvraag goedgekeurd worden en ook 800 jaar geleden bestonden er supermarkten.
Het introduceren van dat soort modernismen wordt zo subtiel en uitgekiend gedaan dat je het als lezer eerst zelf niet opmerkt, wat het bij ontdekking ervan des te grappiger maakt. Ook leuk is wanneer Polman de activiteiten van een sprookjesridder doortrekt naar hun logische conclusie: wat ridders doen als ze geen draken aan het bevechten zijn en of er in die tijd ook al geslachtsziekten bestonden. Hier en daar zijn de strips wat tekstzwaar en wordt er nogal veel aan het woord overgelaten, maar wanneer die tekst uit de mond van Floris zelf komt is dat een lust om te lezen. Polman gebruikt immers een zelf gebrouwd en hoofs Rederijkerstaaltje dat onbetaalbaar lollig is om te lezen. De humor in Floris van Dondermonde is meestal kurkdroog en hilarisch en net als de tekeningen doet die soms wat denken aan de meligheid van Dirkjan. Toeval is dat niet, want Polman werkt ook mee aan de Dirkjan-gags. Misschien dat over enkele jaren het omgekeerde zal kunnen gezegd worden, wanneer iemand na het lezen van enkele Floris-albums voor het eerst een Dirkjan vastpakt, dat “Die Dirk-Jan toch wel wat aan Floris van Dondermonde doet denken!” Laat het ons hopen!
Je kan uiteraard ook je zin doen (Dat het doelpubliek het schijt krijgt!) maar als je een strip maakt die in een blad voor het hele gezin verschijnt kan je natuurlijk niet overdrijven. Vele stripmakers maken de fout om te breed en te makkelijk te gaan wanneer ze geconfronteerd worden met zo’n doelpubliek. Zo niet: Remco Polman. De strip Floris van Dondermonde verschijnt al een wijle in stripblad Eppo. Floris is een macho ridder, een vrouwenversierder van de oude (middeleeuwse) stempel. Hij wordt omringd door typisch middeleeuwse sprookjesfiguren zoals draken, een hofnar, de zwarte ridder, magiërs en jonkvrouwen. Polman mengt verbazend veel moderne gegevens door deze historische setting: als er nachtlawaai is wordt “de baljuw gebeld”, van reizigers die onderdak zoeken moet eerst de asielaanvraag goedgekeurd worden en ook 800 jaar geleden bestonden er supermarkten.
Het introduceren van dat soort modernismen wordt zo subtiel en uitgekiend gedaan dat je het als lezer eerst zelf niet opmerkt, wat het bij ontdekking ervan des te grappiger maakt. Ook leuk is wanneer Polman de activiteiten van een sprookjesridder doortrekt naar hun logische conclusie: wat ridders doen als ze geen draken aan het bevechten zijn en of er in die tijd ook al geslachtsziekten bestonden. Hier en daar zijn de strips wat tekstzwaar en wordt er nogal veel aan het woord overgelaten, maar wanneer die tekst uit de mond van Floris zelf komt is dat een lust om te lezen. Polman gebruikt immers een zelf gebrouwd en hoofs Rederijkerstaaltje dat onbetaalbaar lollig is om te lezen. De humor in Floris van Dondermonde is meestal kurkdroog en hilarisch en net als de tekeningen doet die soms wat denken aan de meligheid van Dirkjan. Toeval is dat niet, want Polman werkt ook mee aan de Dirkjan-gags. Misschien dat over enkele jaren het omgekeerde zal kunnen gezegd worden, wanneer iemand na het lezen van enkele Floris-albums voor het eerst een Dirkjan vastpakt, dat “Die Dirk-Jan toch wel wat aan Floris van Dondermonde doet denken!” Laat het ons hopen!
(Eigen beheer - Te bestellen op www.saltooo.be)
Saltooo, elke week minstens één cartoon op www.saltooo.be,
bracht met Selfie zijn tweede bundel op de markt.
Wat meteen opvalt bij het openslaan van het boekje is dat de tekenaar niet
dingt naar de grote prijs voor de meest gedetailleerde tekenstijl. Met
enkele trefzekere lijnen wordt een situatie geschetst en een grap op je
afgevuurd. En dat in een steeds meer herkenbare en eigen handschrift.
De onderwerpen van de cartoons beslaan af en toe de actualiteit maar gaan
over meer dan dat: man-vrouw verhoudingen, het dierenrijk, kinderen
opvoeden, woordgrappen, verwijzingen naar pop culture of gewoon silly
nonsens. Voordeel bij het maken van dat soort cartoons is dat de maker zich
niet, zoals vele voor de grote media werkende cartoonisten, hoeft te houden
aan een verplicht onderwerp. De grap komt eerst.
Vreemd genoeg zijn net die grappen die iets zeggen over de staat van onze wereld, de maatschappelijke onderwerpen, het meest geslaagd. Een eend met een periscoop in de reet is namelijk wel grappig om te zien, het raakt ons niet op menselijk vlak. Saltooo was bij de samenstelling duidelijk ook slim genoeg om voor elk wat wils in zijn boekje te steken. Een ideaal eindejaarsgeschenkje voor iemand waarvoor je niet weet wat te kopen, dus. Enkele keren lachen gegarandeerd!
Vreemd genoeg zijn net die grappen die iets zeggen over de staat van onze wereld, de maatschappelijke onderwerpen, het meest geslaagd. Een eend met een periscoop in de reet is namelijk wel grappig om te zien, het raakt ons niet op menselijk vlak. Saltooo was bij de samenstelling duidelijk ook slim genoeg om voor elk wat wils in zijn boekje te steken. Een ideaal eindejaarsgeschenkje voor iemand waarvoor je niet weet wat te kopen, dus. Enkele keren lachen gegarandeerd!
(Blloan)
Ik was bang. Ik las over Junker dat het thema van deze nieuwe
grafische novel van Simon Spruyt “volwassenwording” is. Ik zag
ook al de recensies voor me die Junker bestempelen als de
volwassenwording van onze kleine Spruyt. Dit is immers het eerste, serieuze
grotenmensenboek dat Spruyt ons presenteert. (SFG had volwassen
thema’s en veel vitriool maar was in se een bundeling van korte
verhalen.) Ik beelde me al die dingen in en dacht: dit wordt saai. En dan
de setting. Gerateerde Duitse adel? Pruizië in de jaren stillekes?
Pffff…
De eerste pagina’s beginnen gelukkig al met wat humor. Ludwig, de verteller en het hoofdpersonage van dit boek, vertelt iets wat zijn zijn vader vroeger aan hem verteld heeft en de beelden die zijn monoloog vergezellen tonen wat Ludwich zich daar vroeger bij voorstelde. De verschillende toon tussen tekst en beeld brengen meteen aan het licht dat we met een auteur te maken hebben die het medium en zijn trucjes door en door kent. Spruyt gebruikt deze techniek nog enkele malen in Junker en weet steeds het gewenste effect te sorteren. Het verhaal van Ludwig doet initieel aan als een verzameling bij elkaar geraapte anecdotes. Langzaam maar zeker begint zich echter een groter geheel te vormen. Niet echt een afgetekende plot of een verhaaltje, eerder een gevoel. Een dreigend gevoel dan nog wel. Als lezer vraag je je voortdurend af waar dit allemaal heen gaat, wat de bedoeling is. Spruyt laat zijn boek culmineren in een einde dat je bij de keel grijpt en dat ik hier begrijpelijkerwijs niet zal vermelden. Het feit dat hij achter dat einde ook nog eens een mysterieuze epiloog breit maakt dit boek voor mij helemaal een topper.
Spruyt sorteert ook zijn effect met een minimum aan uitgesproken emoties. Verteller Ludwig praat niet over gevoelens, hij vertelt droge feiten. Auteur Spruyt laat de gevoelens, of toch de echte innerlijke wereld van Ludwig echter doorschemeren in de tekeningen en technieken die hij aanwend. Het feit dat bijna alle personages buiten de koning en zijn onmiddelijke omgeving geen echt gezicht maar een smiley als gelaat hebben, de passages waar geen tekst bij staat, de passages die Ludwig niet vertelt maar dus wel meegemaakt heeft, het feit dat Ludwig die passages niet aanhaalt of becommentarieert: alles draagt bij tot dat wat Junker unheimlich maakt. En ook dat er geen verklaringen worden gegeven. Er wordt niets uitgelegd en daardoor ook niets veroordeeld. Een verademing in vergelijking met al die andere boeken en films die zich richten op het doorsnee publiek en alles, van plot tot karakterontwikkeling, denken te moeten telefoneren naar het publiek. (Meestal zelfs met behulp van een megafoon.) Junker deed me vaak denken aan een bepaalde film die ik hier ook niet wil vernoemen om jullie maagdelijke verbeelding niet te bevlekken alvorens jullie tot lezing overgaan. (E. van G. V. S.) En dat is een groot compliment. Junker gaat helemaal niet over volwassen worden. Dit boek gaat over vervreemding en identiteit, maar veel echt volwassen wordt er niet in geworden. (Ok, Ludwigs broer wordt iets dat op volwassen lijkt.) Junker is een groots boek over kleine zaken die grootse gevolgen kunnen hebben. En de tekeningen zijn ook goed.
De eerste pagina’s beginnen gelukkig al met wat humor. Ludwig, de verteller en het hoofdpersonage van dit boek, vertelt iets wat zijn zijn vader vroeger aan hem verteld heeft en de beelden die zijn monoloog vergezellen tonen wat Ludwich zich daar vroeger bij voorstelde. De verschillende toon tussen tekst en beeld brengen meteen aan het licht dat we met een auteur te maken hebben die het medium en zijn trucjes door en door kent. Spruyt gebruikt deze techniek nog enkele malen in Junker en weet steeds het gewenste effect te sorteren. Het verhaal van Ludwig doet initieel aan als een verzameling bij elkaar geraapte anecdotes. Langzaam maar zeker begint zich echter een groter geheel te vormen. Niet echt een afgetekende plot of een verhaaltje, eerder een gevoel. Een dreigend gevoel dan nog wel. Als lezer vraag je je voortdurend af waar dit allemaal heen gaat, wat de bedoeling is. Spruyt laat zijn boek culmineren in een einde dat je bij de keel grijpt en dat ik hier begrijpelijkerwijs niet zal vermelden. Het feit dat hij achter dat einde ook nog eens een mysterieuze epiloog breit maakt dit boek voor mij helemaal een topper.
Spruyt sorteert ook zijn effect met een minimum aan uitgesproken emoties. Verteller Ludwig praat niet over gevoelens, hij vertelt droge feiten. Auteur Spruyt laat de gevoelens, of toch de echte innerlijke wereld van Ludwig echter doorschemeren in de tekeningen en technieken die hij aanwend. Het feit dat bijna alle personages buiten de koning en zijn onmiddelijke omgeving geen echt gezicht maar een smiley als gelaat hebben, de passages waar geen tekst bij staat, de passages die Ludwig niet vertelt maar dus wel meegemaakt heeft, het feit dat Ludwig die passages niet aanhaalt of becommentarieert: alles draagt bij tot dat wat Junker unheimlich maakt. En ook dat er geen verklaringen worden gegeven. Er wordt niets uitgelegd en daardoor ook niets veroordeeld. Een verademing in vergelijking met al die andere boeken en films die zich richten op het doorsnee publiek en alles, van plot tot karakterontwikkeling, denken te moeten telefoneren naar het publiek. (Meestal zelfs met behulp van een megafoon.) Junker deed me vaak denken aan een bepaalde film die ik hier ook niet wil vernoemen om jullie maagdelijke verbeelding niet te bevlekken alvorens jullie tot lezing overgaan. (E. van G. V. S.) En dat is een groot compliment. Junker gaat helemaal niet over volwassen worden. Dit boek gaat over vervreemding en identiteit, maar veel echt volwassen wordt er niet in geworden. (Ok, Ludwigs broer wordt iets dat op volwassen lijkt.) Junker is een groots boek over kleine zaken die grootse gevolgen kunnen hebben. En de tekeningen zijn ook goed.
(Uitgeverij L)
Dat de strips van scenarist Arleston onderhoudende lectuur zijn wisten
jullie al. Dat hij steeds samenwerkt met tekenaars die dicht bij het
cartooneske aanschurken en overdreven en doeltreffend acterende personages
tekenen ook. Daarom een recensie die niet al teveel inzoomt op technische
zaken, maar eerder op de thema’s van deze strip.
Als ik heel eerlijk ben moet ik zeggen dat Arleston me al een tijdje niet meer verrast. Ik lees zijn strips nog graag, maar de opwinding en het enthousiasme dat die vroeger in me opwekten voel ik niet meer. Zo wel bij deze Ploneïs de Onzekere en dat heeft alles te maken met het thema. In de strip maken we kennis met Ploneïs, een rauwe avonturier van het type macho. Samen met zijn compagnon wil hij met hun netverdiende buit lekker relaxen in een nieuw bordeel dat de prachtigste meisjes van Troy in dienst zou hebben. Arleston en zijn kompanen tekenaars pakken al graag eens uit met een blote borst of bil, dat verkoopt immers, maar zo ver als een heel bordeel hebben ze het nog nooit gedreven. Deze opzet zou een voorbode kunnen zijn van een niet al te vrouwvriendelijk verhaal dat mikt op de fantaserende rukker. Niets is minder waar.
Ploneïs en zijn makker worden immers ontvoerd naar het bordeel en daar blijkt dat de meisjes die er werken allemaal voorheen mannen waren. De bordeelhoudster, of uppercut, heeft nare ervaringen met mannen en wil wraak nemen op de hele sekse door kerels te ontvoeren, om te toveren tot vrouwen en hen tewerk te stellen in haar cabardouche. De maat van Ploneïs wordt te lelijk bevonden en wordt gedumpt maar Ploneïs wordt omgetoverd. Nadien begint het interessant te worden. Ploneïs ondervindt aan den lijve wat het is om als lustobject behandeld te worden. Daar spruiten een mentaliteitswijziging en begrip voor de andere kant uit voort. De manier waarop Arleston balanceert tussen seks, humor, vooroordelen en harde waarheden over het verschil tussen mannetjes en wijfjes is een lust om te lezen.
Geen enkele keer vervalt hij in platitudes en hij slaagt erin om gender en de door de maatschappij vastgelegde rollenpatronen op hun kop te zetten en in vraag te stellen. En dat gaat ver. Op het einde, wanneer de mannen de keuze krijgen om terug man te worden of vrouw te blijven, kiest de helft om hun nieuwe lichaam te behouden. (En nee, dat is geen spoiler, een klein kind kan voorspellen dat het verhaal afloopt op een happy end.) Of dat alles bewust gedaan is laat ik tussenbeide, maar Arleston slaagt erin om een zeer onderhoudend verhaal te brengen dat een serieus thema als onderlaag heeft. Misschien ligt dat aan medescenarist Jean-Luc Sala? Als u dat allemaal geen fluit of ballen kan schelen, ook goed. U miskoopt zich absoluut niet aan deze strip. Een half uurtje topentertainment, mooie mannen en vrouwen, actie, avontuur en humor. Pas wel op van het angeltje.
Als ik heel eerlijk ben moet ik zeggen dat Arleston me al een tijdje niet meer verrast. Ik lees zijn strips nog graag, maar de opwinding en het enthousiasme dat die vroeger in me opwekten voel ik niet meer. Zo wel bij deze Ploneïs de Onzekere en dat heeft alles te maken met het thema. In de strip maken we kennis met Ploneïs, een rauwe avonturier van het type macho. Samen met zijn compagnon wil hij met hun netverdiende buit lekker relaxen in een nieuw bordeel dat de prachtigste meisjes van Troy in dienst zou hebben. Arleston en zijn kompanen tekenaars pakken al graag eens uit met een blote borst of bil, dat verkoopt immers, maar zo ver als een heel bordeel hebben ze het nog nooit gedreven. Deze opzet zou een voorbode kunnen zijn van een niet al te vrouwvriendelijk verhaal dat mikt op de fantaserende rukker. Niets is minder waar.
Ploneïs en zijn makker worden immers ontvoerd naar het bordeel en daar blijkt dat de meisjes die er werken allemaal voorheen mannen waren. De bordeelhoudster, of uppercut, heeft nare ervaringen met mannen en wil wraak nemen op de hele sekse door kerels te ontvoeren, om te toveren tot vrouwen en hen tewerk te stellen in haar cabardouche. De maat van Ploneïs wordt te lelijk bevonden en wordt gedumpt maar Ploneïs wordt omgetoverd. Nadien begint het interessant te worden. Ploneïs ondervindt aan den lijve wat het is om als lustobject behandeld te worden. Daar spruiten een mentaliteitswijziging en begrip voor de andere kant uit voort. De manier waarop Arleston balanceert tussen seks, humor, vooroordelen en harde waarheden over het verschil tussen mannetjes en wijfjes is een lust om te lezen.
Geen enkele keer vervalt hij in platitudes en hij slaagt erin om gender en de door de maatschappij vastgelegde rollenpatronen op hun kop te zetten en in vraag te stellen. En dat gaat ver. Op het einde, wanneer de mannen de keuze krijgen om terug man te worden of vrouw te blijven, kiest de helft om hun nieuwe lichaam te behouden. (En nee, dat is geen spoiler, een klein kind kan voorspellen dat het verhaal afloopt op een happy end.) Of dat alles bewust gedaan is laat ik tussenbeide, maar Arleston slaagt erin om een zeer onderhoudend verhaal te brengen dat een serieus thema als onderlaag heeft. Misschien ligt dat aan medescenarist Jean-Luc Sala? Als u dat allemaal geen fluit of ballen kan schelen, ook goed. U miskoopt zich absoluut niet aan deze strip. Een half uurtje topentertainment, mooie mannen en vrouwen, actie, avontuur en humor. Pas wel op van het angeltje.
(Dargaud)
Berthet is een tekenaar die zijn strepen al lang verdiend heeft. Met
reeksen als Pin-up, Nico en een deel in de XIII Mystery reeks heeft hij ons
er al lang overtuigd dat hij een meesterlijk en sfeervol tekenaar is.
Scenarist Régis Hautière heeft ook al vrij veel albums op
zijn naam staan, maar wordt blijkbaar minder vertaald naar het Nederlands.
Laat ons hopen dat Perico daar verandering in brengt.
Het verhaal van Perico speelt zich af in het Cuba en het Amerika van eind de jaren 50. Een jonge ober komt per ongeluk in het bezit van een koffer vol geld die zijn broer van drugstrafikanten heeft gestolen. Samen met een zangeres die meer ambitie heeft dan ze in Cuba kan botvieren vlucht hij naar Amerika. De plot zit goed in elkaar en wordt doordesemd met de politieke realiteit van het tijdperk. Batista wordt zijdelings vermeld en ook Castro en zijn kompanen bewegen achter de schermen van het schouwtoneel. Ook de uittocht van Cubanen die in de VS het geluk en betere toekomst gaan zoeken en schrijvers als Jack Kerouac worden onder de loep genomen. Het noir-achtige verhaal van drugs en misdaad ontwikkelt zich in een traag tempo met lekker veel aandacht voor karakterschetsen en dialoog, maar het is de setting die met de pluimen gaat lopen. Noir verhalen zijn ruim voorradig in de stripwereld, maar het exotische van Cuba en Miami voegen broodnodige kleur toe aan het verhaal.
Ook in de tekeningen van Berthet komt dit naar voor. De mooiste platen in dit album zijn de rustpunten waarop de tekenaar slechts de locatie schetst: de gebouwen en auto’s van die tijd heffen dit boek naar een hoger niveau en dragen bij aan de algehele esthetiek. De inkleuring van Dominique David verdient ook een vermelding. Met zijn bij het kabbelende verhaal passende bedaarde aardetinten draagt hij meer dan de doorsnee inkleurder bij aan de atmosfeer van het verhaal. Ondanks het rustige tempo boet het verhaal echter niet in aan spanning. Op gepaste tijden barst er even wat geweld los dat, door contrast met de andere scènes, des te effectiever is. En dankzij de goed uitgewerkte karakters wordt de lezer meegezogen in de de plot. Als je geeft om een personage wil je immers ook weten wat er met hem of haar te gebeuren staat. Perico is een absolute aanrader voor de lezer die van misdaadverhalen houdt en eens iets met meer originaliteit wil lezen. Ook voor de doorsnee striplezer is de strip een uitermate lekker hapje wegens de prachtige tekeningen en het doordachte verhaal. Dit album is deel 1 van een tweeluik, wat voor velen misschien ook toegevoegde waarde betekent. Er is immers minder kans tot ellenlange uitmelking van de personages en het verhaal tot zelfs de scenarist(en) en tekenaar(s) door het bos de bomen niet meer zien. Klasse.
Het verhaal van Perico speelt zich af in het Cuba en het Amerika van eind de jaren 50. Een jonge ober komt per ongeluk in het bezit van een koffer vol geld die zijn broer van drugstrafikanten heeft gestolen. Samen met een zangeres die meer ambitie heeft dan ze in Cuba kan botvieren vlucht hij naar Amerika. De plot zit goed in elkaar en wordt doordesemd met de politieke realiteit van het tijdperk. Batista wordt zijdelings vermeld en ook Castro en zijn kompanen bewegen achter de schermen van het schouwtoneel. Ook de uittocht van Cubanen die in de VS het geluk en betere toekomst gaan zoeken en schrijvers als Jack Kerouac worden onder de loep genomen. Het noir-achtige verhaal van drugs en misdaad ontwikkelt zich in een traag tempo met lekker veel aandacht voor karakterschetsen en dialoog, maar het is de setting die met de pluimen gaat lopen. Noir verhalen zijn ruim voorradig in de stripwereld, maar het exotische van Cuba en Miami voegen broodnodige kleur toe aan het verhaal.
Ook in de tekeningen van Berthet komt dit naar voor. De mooiste platen in dit album zijn de rustpunten waarop de tekenaar slechts de locatie schetst: de gebouwen en auto’s van die tijd heffen dit boek naar een hoger niveau en dragen bij aan de algehele esthetiek. De inkleuring van Dominique David verdient ook een vermelding. Met zijn bij het kabbelende verhaal passende bedaarde aardetinten draagt hij meer dan de doorsnee inkleurder bij aan de atmosfeer van het verhaal. Ondanks het rustige tempo boet het verhaal echter niet in aan spanning. Op gepaste tijden barst er even wat geweld los dat, door contrast met de andere scènes, des te effectiever is. En dankzij de goed uitgewerkte karakters wordt de lezer meegezogen in de de plot. Als je geeft om een personage wil je immers ook weten wat er met hem of haar te gebeuren staat. Perico is een absolute aanrader voor de lezer die van misdaadverhalen houdt en eens iets met meer originaliteit wil lezen. Ook voor de doorsnee striplezer is de strip een uitermate lekker hapje wegens de prachtige tekeningen en het doordachte verhaal. Dit album is deel 1 van een tweeluik, wat voor velen misschien ook toegevoegde waarde betekent. Er is immers minder kans tot ellenlange uitmelking van de personages en het verhaal tot zelfs de scenarist(en) en tekenaar(s) door het bos de bomen niet meer zien. Klasse.
(Strip 2000)
Jeroen Funke is lid van het losgeslagen collectief Lamelos, dat naast
hem ook Boris Peeters, Sam Peeters en Aleks Deurloo bevat. Hun samenwerking
bracht onder andere de legendarische superhelden Kaasheld en Poephoofd
voort, maar de leden brengen ook afzonderlijk strips uit. Victor en
Vishnu is daar een extreem geslaagd voorbeeld van.
Victor en Vishnu zijn twee goede vrienden die in hetzelfde huis wonen. De één is een beer en de andere is half aap, half vogel en samen beleven ze educatief bijzonder onverantwoorde maar hilarische avonturen. Zoals het een strip als dit betaamt spelen de gebeurtenissen zich af in een geheel eigen universum dat geen verdere uitleg behoeft. De lezer duikt erin en kan niet anders dan alles zonder twijfel te accepteren. Dat opent heel wat mogelijkheden voor Funke. Voor elk begin van een verhaal kan hij op de resetknop drukken. Wel handig als je af en toe je figuurtjes op Itchy en Scratchy-achtige wijze om zeep helpt. Funke maakt dankbaar gebruik van dit gegeven om zijn personages in settings te plaatsen waarin ze in een normaal opgezette wereld nooit terecht zouden komen. Zo kunnen Victor en Vishnu meedoen aan de Olympische Spelen maar enkele pagina’s verder Rémi van Alleen op de wereld tegen het lijf lopen of avonturen in een piratenwereld beleven.
Dit soort ongein is onontbeerlijk voor de humor in deze strip, maar Funke is van meerdere markten thuis. De viscerale, brutale slachtingen en de slapstick haalde ik al aan, maar nog belangrijker is de interactie tussen Victor en Vishnu. Sommige verhaaltjes en grapjes bestaan quasi helemaal uit simpele gesprekken tussen de twee. Die gesprekken gaan meestal ook over dagdagelijkse onderwerpen als een taartje of video games maar de absurde logica waar de twee vrienden gebruik van maken drijven zulke items al snel naar een van absurditeit en surrealisme doordrongen conclusie. En wij dachten dat de Belgen een monopolie op surrealisme hadden… Heel af en toe gaat er eens een grapje de mist in omdat de clou iets teveel denkwerk vereist. Tenminste, dat zullen oppervlakkige lezers waarschijnlijk menen. Een iets meer bedaarde en doordachte lezer puurt wellicht plezier uit een clou die wat meer hersenactiviteit bevroedt.
Victor en Vishnu wordt in de markt gezet als een strip voor kinderen en waarschijnlijk jaagt dat ergens ter lande wel wat pezewevers de kast op. Het bloed, de kak (of “poep” bij de Noorderburen), verwijtwoorden als “eikels” en de verwijzingen naar seks: vele zuurpruimen en andere vastgeroeste conservatieven vinden dat waarschijnlijk allemaal iets teveel van het slechte voor hun bloedjes van kinderen. Laat dat nu echter net zijn wat kinderen willen: de verboden vruchten. Zo is deze strip niet enkel grappig maar ook spannend. Victor en Vishnu zijn door demonen bezeten Disney-figuren die de kijk van ons en ons nageslacht op het leven op hilarische wijze de nek omwringen. Wij danken de Heer daarvoor.
Victor en Vishnu zijn twee goede vrienden die in hetzelfde huis wonen. De één is een beer en de andere is half aap, half vogel en samen beleven ze educatief bijzonder onverantwoorde maar hilarische avonturen. Zoals het een strip als dit betaamt spelen de gebeurtenissen zich af in een geheel eigen universum dat geen verdere uitleg behoeft. De lezer duikt erin en kan niet anders dan alles zonder twijfel te accepteren. Dat opent heel wat mogelijkheden voor Funke. Voor elk begin van een verhaal kan hij op de resetknop drukken. Wel handig als je af en toe je figuurtjes op Itchy en Scratchy-achtige wijze om zeep helpt. Funke maakt dankbaar gebruik van dit gegeven om zijn personages in settings te plaatsen waarin ze in een normaal opgezette wereld nooit terecht zouden komen. Zo kunnen Victor en Vishnu meedoen aan de Olympische Spelen maar enkele pagina’s verder Rémi van Alleen op de wereld tegen het lijf lopen of avonturen in een piratenwereld beleven.
Dit soort ongein is onontbeerlijk voor de humor in deze strip, maar Funke is van meerdere markten thuis. De viscerale, brutale slachtingen en de slapstick haalde ik al aan, maar nog belangrijker is de interactie tussen Victor en Vishnu. Sommige verhaaltjes en grapjes bestaan quasi helemaal uit simpele gesprekken tussen de twee. Die gesprekken gaan meestal ook over dagdagelijkse onderwerpen als een taartje of video games maar de absurde logica waar de twee vrienden gebruik van maken drijven zulke items al snel naar een van absurditeit en surrealisme doordrongen conclusie. En wij dachten dat de Belgen een monopolie op surrealisme hadden… Heel af en toe gaat er eens een grapje de mist in omdat de clou iets teveel denkwerk vereist. Tenminste, dat zullen oppervlakkige lezers waarschijnlijk menen. Een iets meer bedaarde en doordachte lezer puurt wellicht plezier uit een clou die wat meer hersenactiviteit bevroedt.
Victor en Vishnu wordt in de markt gezet als een strip voor kinderen en waarschijnlijk jaagt dat ergens ter lande wel wat pezewevers de kast op. Het bloed, de kak (of “poep” bij de Noorderburen), verwijtwoorden als “eikels” en de verwijzingen naar seks: vele zuurpruimen en andere vastgeroeste conservatieven vinden dat waarschijnlijk allemaal iets teveel van het slechte voor hun bloedjes van kinderen. Laat dat nu echter net zijn wat kinderen willen: de verboden vruchten. Zo is deze strip niet enkel grappig maar ook spannend. Victor en Vishnu zijn door demonen bezeten Disney-figuren die de kijk van ons en ons nageslacht op het leven op hilarische wijze de nek omwringen. Wij danken de Heer daarvoor.
(Eigen beheer)
Er zijn zo van die mensen die willen dat strips kloppen. Dat de plot
steek houdt en de personages onderbouwde keuzes maken. Het verhaal moet
ergens heen gaan. Er moet een pointe zijn die de endorfines in het
beloningscentrum doen stromen. Als u zo iemand bent, dan stopt u nu best
met lezen…
Het striplandschap is al een tijdje een magazine rijker. Kouwe Koffie is het geesteskind van Maarten Van Praet en Seppe Van den Berghe. Ze nemen in elk nummer elk ongeveer een helft van het blad voor hun rekening en werken daarvoor met een flipcover. Als je aan het einde van deel 1 bent gekomen dien je het magazine om te draaien en begin je van de andere kant te lezen voor deel 2. Goed gevonden want zo is er geen onderscheid tussen beide heren: het ene verhaal komt niet voor of achter het andere. Beide helften zijn even belangrijk. Het magazine wordt aangeboden op formaat van een boek en heeft een variërend aantal pagina’s. De eerste 3 nummers verschenen in zwart-wit, het vierde in kleur. Van den Berghe is de meest ontoegankelijke van de twee auteurs. In Kouwe Koffie 1 tot 3 presenteert hij drie hoofdstukken van het verhaal Gerhard Gott - Nacht. Ik schrijf “verhaal” maar het geheel is eerder een verzameling van indrukken en beelden. In een wervelwind van fotocollages, soms gekribbelde en soms rudimentair geschetste prenten doet Van den Berghe kond van de langzame emotionele aftakeling van zijn hoofdpersonage. Woord en beeld worden gecombineerd tot poëzie. En zoals alle goede poëzie valt het geheel niet 100% te begrijpen. Hermetisch, maar je moet het als lezer over je heen laten stromen. De sfeer en de gevoelens komen wel.
In het vierde en zeer dikke nummer van het magazine presenteert Van den Berghe een afgerond verhaal in dezelfde stijl: Het kleine inferno. Het verhaal is grafisch en thematisch gelijkaardig uitgewerkt als de Gerhard Gott afleveringen met dat verschil dat Het kleine inferno. gebruik maakt van kleur. Een hele stap vooruit omdat het zijn werk op een hoger plan tilt. De beelden zijn net iets sfeervoller en aangenamer om lang naar te kijken. Van Praet pakt het anders aan en kiest voor iets meer coherente, maar daarom niet minder poëtische verhalen. Hij biedt in elke aflevering van het blad ook een min of meer afgerond verhaal. De thema’s van Van Praet zijn vergelijkbaar met die van Van den Berghe: bespiegelingen, monologen over twijfels, schuld, verliefdheid. Diepmenselijke shit, quoi? De verschillen die de verhalen van Van Praet toegankelijker maken is de humor waarmee hij zijn verhalen injecteert. Die is duister en zwart, maar ze verlicht wel de zware thema’s en maakt het op die manier makkelijker voor de lezer om zich in te leven.
In het eerste nummer Maken we kennis met Jurgen en de pinguïn die hem hardnekkig blijft achtervolgen, in nummer twee krijgen we een reeks, grappige tot zeer grappige, cartoons onder de noemer “verkleed je tumoren”, in nummer drie somt hij “Mensen die ik haat en dingen waar ik bang voor ben” op en nummer vier brengt Sputnik, een verhaal van immense eenzaamheid en de vlucht in een fantasiewereld. Voor dat laatste verhaal roept Van Praet de hulp in van collega’s Martijn Defloor, Arne Vanhaecke en Nouria Vandermeulen. Kouwe Koffie magazine is grafische LSD en zoals we weten kan je op LSD de wereld en jezelf beter leren begrijpen, maar je kunt er ook ontzettend mottig van worden en het plots een goed idee vinden om van een flatgebouw te springen. Of de lezing van dit blad een good trip of een bad trip zal worden hangt volledig van je instelling af. Turn on, tune in, drop out.
Het striplandschap is al een tijdje een magazine rijker. Kouwe Koffie is het geesteskind van Maarten Van Praet en Seppe Van den Berghe. Ze nemen in elk nummer elk ongeveer een helft van het blad voor hun rekening en werken daarvoor met een flipcover. Als je aan het einde van deel 1 bent gekomen dien je het magazine om te draaien en begin je van de andere kant te lezen voor deel 2. Goed gevonden want zo is er geen onderscheid tussen beide heren: het ene verhaal komt niet voor of achter het andere. Beide helften zijn even belangrijk. Het magazine wordt aangeboden op formaat van een boek en heeft een variërend aantal pagina’s. De eerste 3 nummers verschenen in zwart-wit, het vierde in kleur. Van den Berghe is de meest ontoegankelijke van de twee auteurs. In Kouwe Koffie 1 tot 3 presenteert hij drie hoofdstukken van het verhaal Gerhard Gott - Nacht. Ik schrijf “verhaal” maar het geheel is eerder een verzameling van indrukken en beelden. In een wervelwind van fotocollages, soms gekribbelde en soms rudimentair geschetste prenten doet Van den Berghe kond van de langzame emotionele aftakeling van zijn hoofdpersonage. Woord en beeld worden gecombineerd tot poëzie. En zoals alle goede poëzie valt het geheel niet 100% te begrijpen. Hermetisch, maar je moet het als lezer over je heen laten stromen. De sfeer en de gevoelens komen wel.
In het vierde en zeer dikke nummer van het magazine presenteert Van den Berghe een afgerond verhaal in dezelfde stijl: Het kleine inferno. Het verhaal is grafisch en thematisch gelijkaardig uitgewerkt als de Gerhard Gott afleveringen met dat verschil dat Het kleine inferno. gebruik maakt van kleur. Een hele stap vooruit omdat het zijn werk op een hoger plan tilt. De beelden zijn net iets sfeervoller en aangenamer om lang naar te kijken. Van Praet pakt het anders aan en kiest voor iets meer coherente, maar daarom niet minder poëtische verhalen. Hij biedt in elke aflevering van het blad ook een min of meer afgerond verhaal. De thema’s van Van Praet zijn vergelijkbaar met die van Van den Berghe: bespiegelingen, monologen over twijfels, schuld, verliefdheid. Diepmenselijke shit, quoi? De verschillen die de verhalen van Van Praet toegankelijker maken is de humor waarmee hij zijn verhalen injecteert. Die is duister en zwart, maar ze verlicht wel de zware thema’s en maakt het op die manier makkelijker voor de lezer om zich in te leven.
In het eerste nummer Maken we kennis met Jurgen en de pinguïn die hem hardnekkig blijft achtervolgen, in nummer twee krijgen we een reeks, grappige tot zeer grappige, cartoons onder de noemer “verkleed je tumoren”, in nummer drie somt hij “Mensen die ik haat en dingen waar ik bang voor ben” op en nummer vier brengt Sputnik, een verhaal van immense eenzaamheid en de vlucht in een fantasiewereld. Voor dat laatste verhaal roept Van Praet de hulp in van collega’s Martijn Defloor, Arne Vanhaecke en Nouria Vandermeulen. Kouwe Koffie magazine is grafische LSD en zoals we weten kan je op LSD de wereld en jezelf beter leren begrijpen, maar je kunt er ook ontzettend mottig van worden en het plots een goed idee vinden om van een flatgebouw te springen. Of de lezing van dit blad een good trip of een bad trip zal worden hangt volledig van je instelling af. Turn on, tune in, drop out.
(Casterman)
Ach, verstrippingen van romans: er zijn er weinig die iets toevoegen aan
het originele verhaal en velen die gemaakt worden omdat de auteur een
graantje wil meepikken van het succes van het bronmateriaal.
“Bloedheet” is gebaseerd op een roman die ik niet ken, dus daar
kan ik alvast niet over zagen. Meer nog: er valt amper een zaag te spannen
over dit boek.
Baru oogstte, drie jaar geleden alweer, veel succes met Laat die bassen beuken, Bruno en daarvoor nog met tal van andere strips met maatschappijkritische inhoud. Bloedheet is een ander beestje: een rechttoe-rechtaan noir thriller met een even originele als entertainende invalshoek: alles speelt zich af op een boerderij tijdens een hittegolf. Wanneer een gangster op de vlucht zijn enorme geldbuit begraaft op één van de omliggende velden en hij zichzelf probeert te verstoppen op de hooizolder gaan de poppen aan het dansen. De hebzucht die het geld bij de boerderijbewoners opwekt is genoeg om de langzaam borrelende haat tussen de familieleden onderling en de werknemers te doen uitbarsten als waren zij vulkanen in het Quartair. De boer haat ongeveer al zijn personeel, zijn zoontje waarvan hij vermoedt dat hij niet van hem is en zijn vrouw omdat hij er niet op mag, de boerin haat haar man en lelijke, nymfomane dochter, de dochter en de zoon haten ongeveer iedereen. Het geld dat in dit precaire ecosysteem wordt geïntroduceerd zorgt voor een eruptie van verwijten, geweld, zelfmoord, verkrachting en ontploffende Jack Russels. Deze strip is dus niet voor de gevoeligen van maag.
Hoewel deze plot dus niet van auteur Baru zelf afkomstig is (maar uit een roman van Jean Vautrin), slaagt Baru er wel in om alle personages geweldig uit de verf te doen komen en de strip een flow te geven die swingt als een tiet. De felle kleuren, de karikaturale, vuile, zwetende, personages, de rauwheid van de gebeurtenissen: al deze elementen gaan hand in hand om de thrillerliefhebbers onder ons een fantastisch halfuurtje te bezorgen. Baru’s tekeningen zijn van het gekende hoge niveau. Ze zijn niet echt heel gedetailleerd en leunen door de ruwe penseelstreken aan bij een lichte vorm van impressionisme. Die stijl, in combinatie met kleuren die van de pagina’s spatten, zou men niet meteen associëren met een noir thriller, maar dit boek heet Bloedheet en de tekeningen slagen er wonderwel in de hitte waarin dit verhaal zich afspeelt weer te geven. Die hitte staat uiteraard symbool voor de lavastromen van emoties die de personages onderhuids herbergen. De dialogen in dit boek zijn gemaakt platvloers en in één of andere dialectvorm weergegeven. Omdat er niet resoluut voor één bepaald dialect gekozen is en er eerder een mengelmoes van dialecten gebruikt wordt irriteert dat gegeven eerst een beetje. Naar gelang het verhaal je opslorpt raak je de taal echter gewend en tegen het einde van het boek lees je ze als was ze je moedertaal. Bloedheet is een zeer geslaagde thriller die garant staat voor plezier en vertier, liefst te consumeren in de schaduw en met een groot glas ijsgekoelde frisdrank bij de hand om te vermijden dat de eigen stoppen oververhit raken en doorslaan.
Baru oogstte, drie jaar geleden alweer, veel succes met Laat die bassen beuken, Bruno en daarvoor nog met tal van andere strips met maatschappijkritische inhoud. Bloedheet is een ander beestje: een rechttoe-rechtaan noir thriller met een even originele als entertainende invalshoek: alles speelt zich af op een boerderij tijdens een hittegolf. Wanneer een gangster op de vlucht zijn enorme geldbuit begraaft op één van de omliggende velden en hij zichzelf probeert te verstoppen op de hooizolder gaan de poppen aan het dansen. De hebzucht die het geld bij de boerderijbewoners opwekt is genoeg om de langzaam borrelende haat tussen de familieleden onderling en de werknemers te doen uitbarsten als waren zij vulkanen in het Quartair. De boer haat ongeveer al zijn personeel, zijn zoontje waarvan hij vermoedt dat hij niet van hem is en zijn vrouw omdat hij er niet op mag, de boerin haat haar man en lelijke, nymfomane dochter, de dochter en de zoon haten ongeveer iedereen. Het geld dat in dit precaire ecosysteem wordt geïntroduceerd zorgt voor een eruptie van verwijten, geweld, zelfmoord, verkrachting en ontploffende Jack Russels. Deze strip is dus niet voor de gevoeligen van maag.
Hoewel deze plot dus niet van auteur Baru zelf afkomstig is (maar uit een roman van Jean Vautrin), slaagt Baru er wel in om alle personages geweldig uit de verf te doen komen en de strip een flow te geven die swingt als een tiet. De felle kleuren, de karikaturale, vuile, zwetende, personages, de rauwheid van de gebeurtenissen: al deze elementen gaan hand in hand om de thrillerliefhebbers onder ons een fantastisch halfuurtje te bezorgen. Baru’s tekeningen zijn van het gekende hoge niveau. Ze zijn niet echt heel gedetailleerd en leunen door de ruwe penseelstreken aan bij een lichte vorm van impressionisme. Die stijl, in combinatie met kleuren die van de pagina’s spatten, zou men niet meteen associëren met een noir thriller, maar dit boek heet Bloedheet en de tekeningen slagen er wonderwel in de hitte waarin dit verhaal zich afspeelt weer te geven. Die hitte staat uiteraard symbool voor de lavastromen van emoties die de personages onderhuids herbergen. De dialogen in dit boek zijn gemaakt platvloers en in één of andere dialectvorm weergegeven. Omdat er niet resoluut voor één bepaald dialect gekozen is en er eerder een mengelmoes van dialecten gebruikt wordt irriteert dat gegeven eerst een beetje. Naar gelang het verhaal je opslorpt raak je de taal echter gewend en tegen het einde van het boek lees je ze als was ze je moedertaal. Bloedheet is een zeer geslaagde thriller die garant staat voor plezier en vertier, liefst te consumeren in de schaduw en met een groot glas ijsgekoelde frisdrank bij de hand om te vermijden dat de eigen stoppen oververhit raken en doorslaan.
(Strip2000)
De reeks Jump van Charel Cambré, maakte een tijd geleden
de sprong (Haha) van Standaard Uitgeverij naar Strip2000. Ik schrijf
“sprong” maar eigenlijk was het vermoedelijk meer een
onverwacht zachte landing na een geniepige duw van één of
andere paljas die bij Standaard een functie bekleedt die per se in het
Engels moet omschreven worden. Dat Cambré zacht viel is leuk voor
hem, maar wat betekent de switch voor ons, de lustige lezers?
Ik kan daar kort in zijn: wij zijn eveneens gevallen. Maar dan wel met ons gat in de boter. “Kort zijn” levert echter geen recensies op, sta me dus toe om uit te wijden. Voor wie de strip nog niet kent: even een korte inleiding: Team Jump bestaat uit drie jongeren en een gordeldier die, in de traditie van de familiestrip, spannende avonturen beleven met een flinke scheut humor ertussen gemengd. Dweezil is een wat arrogante sportieveling, Brains is een hyperintelligente knutselaar en Lisa is de schone maar daadkrachtige meid die het hart en de rede van de groep belichaamt. En dan is er nog Armando, een gordeldier dat kan praten en dat superkrachten krijgt als het tabasco eet.
Die inleiding is eigenlijk helemaal overbodig omdat het basisconcept van de strip kraakhelder is. De personages staan er van op de eerste pagina en na enkele prentjes weet de lezer waar hij zelf staat en hoe de figuren in elkaar zitten. Denk nu niet dat de figuren zo archetypisch zijn dat ze cliché worden. Cambré schetst de wereld van Jump vooral met dialoog en actie. Dat is het vermelden waard omdat zo’n strip vlot weg leest, maar niet makkelijk is om te maken. Toegevoegde bonus is dat iedereen zonder voorkennis zo ongeveer elk album uit de reeks kan vastnemen en kan beginnen lezen. Geen overbodige continuïteit, gewoon de cover omslaan en middenin het verhaal tuimelen. Dat neemt niet weg dat Cambré in dit album begint met een flinke scheut mysterie om de leeshonger wat aan te wakkeren. Brains wordt wakker in een apocalyptisch landschap en betreurt de dood van zijn twee kompanen en nadien volgt het verhaal: een flashback over hoe alles zo gekomen is. Sterke openingsscène. Wat volgt is iets met dodelijke virussen, een stuk van het brein van Einstein, brainwashing, dolgedraaide robots, leeuwentemmers met angststoornissen, de Rode Duivels in kinderversie, internet dat plat valt en voor eens en voor altijd een definitief antwoord op de vraag: “Wat was er eerst, de kip of het ei?” Als u dat allemaal iets te cryptisch aandoet: in de strip zelf worden al die zaken op logische wijze met elkaar in verband gebracht. Haal uw portefeuille dus maar boven.
Alles wat goed is aan de reeks heeft Cambré in zijn valies gesmeten en mee verhuisd naar Strip2000: de toegankelijkheid van de strip voor jong en oud, de geestige grappen in de achtergrond van de prenten, goede dialogen, zijn zwierige tekenstijl, de perfect weergegeven emoties van de personages, de nevenfiguren die eerder karikaturen van bestaande mensen lijken dan zomaar verzonnen, de actie en vaart van het verhaal, … Het kan niet op. De grootste winst van de overstap naar Strip2000 is echter het aantal pagina’s. De Jumpers krijgen veertig pagina’s ter beschikking in plaats van de tweeëndertig die ze van Standaard toebedeeld kregen. (Enkel nr. 12 had ook veertig pagina’s) Dat maakt dat Cambré meer tijd heeft om plot en personages uit te werken. Dat komt het verhaal zeker ten goede. Een minder technisch argument om de acht extra leuk te vinden is dat je je als lezer acht pagina’s langer amuseert. Alweer mogen we dus onze beide handjes kussen dat Strip2000 een door een andere uitgeverij afgeschreven topreeks in huis haalt. Jump staat op gelijke hoogte met kleppers in het genre. Straffer nog: van alle strips binnen het genre is Jump gewoon de grappigste, spannendste, vlotst weg lezende en mooist getekende Belgo-Neder jeugdstrip van het moment. Zo.
Ik kan daar kort in zijn: wij zijn eveneens gevallen. Maar dan wel met ons gat in de boter. “Kort zijn” levert echter geen recensies op, sta me dus toe om uit te wijden. Voor wie de strip nog niet kent: even een korte inleiding: Team Jump bestaat uit drie jongeren en een gordeldier die, in de traditie van de familiestrip, spannende avonturen beleven met een flinke scheut humor ertussen gemengd. Dweezil is een wat arrogante sportieveling, Brains is een hyperintelligente knutselaar en Lisa is de schone maar daadkrachtige meid die het hart en de rede van de groep belichaamt. En dan is er nog Armando, een gordeldier dat kan praten en dat superkrachten krijgt als het tabasco eet.
Die inleiding is eigenlijk helemaal overbodig omdat het basisconcept van de strip kraakhelder is. De personages staan er van op de eerste pagina en na enkele prentjes weet de lezer waar hij zelf staat en hoe de figuren in elkaar zitten. Denk nu niet dat de figuren zo archetypisch zijn dat ze cliché worden. Cambré schetst de wereld van Jump vooral met dialoog en actie. Dat is het vermelden waard omdat zo’n strip vlot weg leest, maar niet makkelijk is om te maken. Toegevoegde bonus is dat iedereen zonder voorkennis zo ongeveer elk album uit de reeks kan vastnemen en kan beginnen lezen. Geen overbodige continuïteit, gewoon de cover omslaan en middenin het verhaal tuimelen. Dat neemt niet weg dat Cambré in dit album begint met een flinke scheut mysterie om de leeshonger wat aan te wakkeren. Brains wordt wakker in een apocalyptisch landschap en betreurt de dood van zijn twee kompanen en nadien volgt het verhaal: een flashback over hoe alles zo gekomen is. Sterke openingsscène. Wat volgt is iets met dodelijke virussen, een stuk van het brein van Einstein, brainwashing, dolgedraaide robots, leeuwentemmers met angststoornissen, de Rode Duivels in kinderversie, internet dat plat valt en voor eens en voor altijd een definitief antwoord op de vraag: “Wat was er eerst, de kip of het ei?” Als u dat allemaal iets te cryptisch aandoet: in de strip zelf worden al die zaken op logische wijze met elkaar in verband gebracht. Haal uw portefeuille dus maar boven.
Alles wat goed is aan de reeks heeft Cambré in zijn valies gesmeten en mee verhuisd naar Strip2000: de toegankelijkheid van de strip voor jong en oud, de geestige grappen in de achtergrond van de prenten, goede dialogen, zijn zwierige tekenstijl, de perfect weergegeven emoties van de personages, de nevenfiguren die eerder karikaturen van bestaande mensen lijken dan zomaar verzonnen, de actie en vaart van het verhaal, … Het kan niet op. De grootste winst van de overstap naar Strip2000 is echter het aantal pagina’s. De Jumpers krijgen veertig pagina’s ter beschikking in plaats van de tweeëndertig die ze van Standaard toebedeeld kregen. (Enkel nr. 12 had ook veertig pagina’s) Dat maakt dat Cambré meer tijd heeft om plot en personages uit te werken. Dat komt het verhaal zeker ten goede. Een minder technisch argument om de acht extra leuk te vinden is dat je je als lezer acht pagina’s langer amuseert. Alweer mogen we dus onze beide handjes kussen dat Strip2000 een door een andere uitgeverij afgeschreven topreeks in huis haalt. Jump staat op gelijke hoogte met kleppers in het genre. Straffer nog: van alle strips binnen het genre is Jump gewoon de grappigste, spannendste, vlotst weg lezende en mooist getekende Belgo-Neder jeugdstrip van het moment. Zo.
(Blloan)
Boerke, de wat knullige en overal inzetbare creatie van Pieter De
Poortere heeft nieuw onderdak gevonden bij uitgeverij Blloan. Dat is de
derde uitgeverij die deze held al aandoet. Als je ziet hoe Blloan de
uitgave van deze strip aanpakt, dan is die keuze zeer
begrijpelijk.
Voor wie Boerke niet kent (schande!) in het kort: Boerke beleeft avonturen van één pagina die steeds op grappige wijze slecht aflopen voor hem. Hij kent geen geschiedenis en amper een eigen karakter. Zijn kleren maken de man. Heeft hij een astronautenpak aan, dan is hij astronaut, draagt hij een koksmuts: kok. In Prins Boerke werkt De Poortere rond één thema: sprookjes. Dat thema wordt ruim geïnterpreteerd. Van parodieën op Disneyfilms over lachen met de archetypische figuren tot het ridiculiseren van het mondelinge bronmateriaal: alles komt aan bod.
De resultaten zijn over praktisch de hele lijn geslaagd te noemen. De Poortere heeft een bitterzoete manier van kijken naar het leven en is zeer innovatief in het bedenken van zijn pointes. In dit album is zijn uitgangspunt dat van bravoure, heldendaden en overdreven romantiek. Die specifieke aspecten van sprookjes weet hij steeds een geestige draai te geven door de lijn door te trekken naar de harde realiteit. Tevens mengt hij gewaagde thema’s als de veelwijverij en het terrorisme in bepaalde Islamkringen, euthanasie en de al dan niet moedwillige uitroeiing van de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent door zijn grappen heen. Die manier van werken wordt nooit prekerig, maar zorgt er wel voor dat de grappen dubbel zo hard aankomen. Naast de grappen die verwijzen naar dat soort beladen onderwerpen zijn de beste gags die waarin De Poortere bronmateriaal uit verschillende sprookjes mengt. In plaats van dat je de clou al van ver ziet aanstormen, zoals in vele andere gagstrips, wordt ze gepresenteerd als een extra en onverwacht cadeautje met Kerstmis. Of een gratis happy ending bij de masseuse.
Vreemd om op te merken is ook dat zware thema’s zoals moord, zelfmoord, religieus fanatisme, verkrachting en ongewenste sodomie makkelijk passeren tijdens een eerste lezing. Het is pas na een nadere inspectie dat de donkere kant van de grappen van De Poortere komen bovendrijven. De tekenstijl draagt daar heel veel aan toe. Met dikke, volle lijnen schets De Poortere een bedrieglijk licht aandoende wereld. Boerke is een liefdeskind geboren uit een orgie met David Lynch, Nijntje en alle Monty Pythons samen. Benieuwd wie van die bende het kind heeft moeten dragen. Ik vernoem niet zomaar Monty Python want De Poortere maakt er een spelletje van om verwijzingen naar populaire cultuur in zijn strips te verstoppen: Indiana Jones, Lord of the Rings, American Beauty, Jurassic Parc en dergelijke meer. De eerste die ze allemaal ontdekt en aan me doormailt trakteer ik op een pint. Nieuw is ook dat dit album min of meer als een volledig verhaal te lezen valt. Er zit een duidelijk begin, midden en einde aan, al schippert Boerke wel tussen het spelen van Klein Duimpje, de Prins en andere figuren.
Ook De Poorteres vrouwelijke tegenhanger van Boerke, Hoerke, is van de partij om de vrouwenrollen op zich te nemen. Veel prinsessen in sprookjes. In principe is Prins Boerke het zevende album in de reeks maar een reeksnummer valt nergens te bekennen. Waarschijnlijk hebben de plannen van Blloan om een integrale van de voorgaande albums uit te brengen daar iets mee te maken. We zouden niet willen dat de lezers naar voorgaande afleveringen op zoek gaan als ze binnenkort de integrale kunnen kopen, niet? Blloan mag dat echter doen. Ze behandelen Boerke immers met het uiterste respect: het grote formaat, mooi papier, de harde kaft: om vingers en duimen bij af te likken. De Poortere doet eveneens zijn best om het boek echt af te maken: paginanummers in thema, lollige schutbladen en hier en daar een twee pagina’s grote en bijzonder lollige zoekplaat om het ritme wat te breken. Prins Boerke: lolliger, minder ver en meer waar voor uw geld dan de Efteling.
Voor wie Boerke niet kent (schande!) in het kort: Boerke beleeft avonturen van één pagina die steeds op grappige wijze slecht aflopen voor hem. Hij kent geen geschiedenis en amper een eigen karakter. Zijn kleren maken de man. Heeft hij een astronautenpak aan, dan is hij astronaut, draagt hij een koksmuts: kok. In Prins Boerke werkt De Poortere rond één thema: sprookjes. Dat thema wordt ruim geïnterpreteerd. Van parodieën op Disneyfilms over lachen met de archetypische figuren tot het ridiculiseren van het mondelinge bronmateriaal: alles komt aan bod.
De resultaten zijn over praktisch de hele lijn geslaagd te noemen. De Poortere heeft een bitterzoete manier van kijken naar het leven en is zeer innovatief in het bedenken van zijn pointes. In dit album is zijn uitgangspunt dat van bravoure, heldendaden en overdreven romantiek. Die specifieke aspecten van sprookjes weet hij steeds een geestige draai te geven door de lijn door te trekken naar de harde realiteit. Tevens mengt hij gewaagde thema’s als de veelwijverij en het terrorisme in bepaalde Islamkringen, euthanasie en de al dan niet moedwillige uitroeiing van de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent door zijn grappen heen. Die manier van werken wordt nooit prekerig, maar zorgt er wel voor dat de grappen dubbel zo hard aankomen. Naast de grappen die verwijzen naar dat soort beladen onderwerpen zijn de beste gags die waarin De Poortere bronmateriaal uit verschillende sprookjes mengt. In plaats van dat je de clou al van ver ziet aanstormen, zoals in vele andere gagstrips, wordt ze gepresenteerd als een extra en onverwacht cadeautje met Kerstmis. Of een gratis happy ending bij de masseuse.
Vreemd om op te merken is ook dat zware thema’s zoals moord, zelfmoord, religieus fanatisme, verkrachting en ongewenste sodomie makkelijk passeren tijdens een eerste lezing. Het is pas na een nadere inspectie dat de donkere kant van de grappen van De Poortere komen bovendrijven. De tekenstijl draagt daar heel veel aan toe. Met dikke, volle lijnen schets De Poortere een bedrieglijk licht aandoende wereld. Boerke is een liefdeskind geboren uit een orgie met David Lynch, Nijntje en alle Monty Pythons samen. Benieuwd wie van die bende het kind heeft moeten dragen. Ik vernoem niet zomaar Monty Python want De Poortere maakt er een spelletje van om verwijzingen naar populaire cultuur in zijn strips te verstoppen: Indiana Jones, Lord of the Rings, American Beauty, Jurassic Parc en dergelijke meer. De eerste die ze allemaal ontdekt en aan me doormailt trakteer ik op een pint. Nieuw is ook dat dit album min of meer als een volledig verhaal te lezen valt. Er zit een duidelijk begin, midden en einde aan, al schippert Boerke wel tussen het spelen van Klein Duimpje, de Prins en andere figuren.
Ook De Poorteres vrouwelijke tegenhanger van Boerke, Hoerke, is van de partij om de vrouwenrollen op zich te nemen. Veel prinsessen in sprookjes. In principe is Prins Boerke het zevende album in de reeks maar een reeksnummer valt nergens te bekennen. Waarschijnlijk hebben de plannen van Blloan om een integrale van de voorgaande albums uit te brengen daar iets mee te maken. We zouden niet willen dat de lezers naar voorgaande afleveringen op zoek gaan als ze binnenkort de integrale kunnen kopen, niet? Blloan mag dat echter doen. Ze behandelen Boerke immers met het uiterste respect: het grote formaat, mooi papier, de harde kaft: om vingers en duimen bij af te likken. De Poortere doet eveneens zijn best om het boek echt af te maken: paginanummers in thema, lollige schutbladen en hier en daar een twee pagina’s grote en bijzonder lollige zoekplaat om het ritme wat te breken. Prins Boerke: lolliger, minder ver en meer waar voor uw geld dan de Efteling.
(Blloan)
Af en toe kom je eens een strip tegen die al de rest overstijgt. Een
strip die de lachtranen doet stromen en de hartsnaren beroert. Men kan er
over schrijven wat men wil, maar zo’n strip moet eigenlijk gewoon
gelezen worden.
Omnivisibilis is het werk van Lewis Trondheim, in de rol van scenarist en Matthieu Bonhomme, aan de tekenpen. De twee maken apart al fantastisch werk met bijvoorbeeld, respectievelijk Ralph Azham en Esteban en hebben samen ook al het niet minder dan fantastische Texas Cowboys afgeleverd. Hoe goed die samenwerking ook was, dit boek is nog beter… Het begint al met de premisse: Hervé is een eenvoudige kerel, een beetje een nerd, met een simpel leven. Zijn dagen bestaan uit werken, lullen met zijn twee maten, computers, zijn vaak afwezige liefje en zijn smetvrees. Op een dag staat hij op en ontdekt hij dat de hele rest van de mensheid in zijn zintuigen geplugd zit. Iedereen ter wereld kan ruiken, voelen, zien en horen wat Hervé beleeft.
Initieel leidt dat enkel tot verwarring en een hoop komische situaties. Hoe ga je bijvoorbeeld naar het toilet als je weet dat iedereen meekijkt? Al gauw worden de zaken echter ernstiger. Jan en alleman wil een stukje van Hervé. De ene wil voor het wereldwijde publiek een gedicht voordragen om beroemd te worden, de andere zoekt een verloren liefde en nog anderen willen enkel hun kont aan de rest van de mensheid laten zien. Als Hervé en zijn vrienden proberen munt te slaan uit de situatie komen ook andere, minder vriendelijke mensen op ideeën… Meer verklappen zou zonde zijn. Het tekenwerk van Bonhomme is een streling voor het oog. Met enkel cyaan als steunkleur en een klare lijn gemengd met spaarzame arceringen weet hij een wereld tevoorschijn te toveren die neigt naar de opwinding en frisheid die Amerikaanse comics soms in zich hebben. Af en toe bouwt hij een spread in die acteert als een oase van rust tussen de verwikkelingen van het verhaal. En geloof me: die rust is welkom, want het gaat vooruit.
Trondheim is als steeds op dreef met situatiehumor die de kleine kantjes van de mens perfect schetst. Scherpe dialogen vlammen constant heen en weer. Een mens zou zich gaan afvragen waarom de man nog geen 100 succesvolle filmscenario’s geschreven heeft. Hij heeft al wat voor TV gewerkt, maar blijkbaar zonder veel succes. De cynicus die Trondheim in zich herbergt wordt ook voor dit verhaal van stal gehaald, al valt het op dat hij ook ouderwets mooie gevoelens en het concept “vriendschap” in een mooi daglicht stelt. Het onvoorspelbare einde van deze strip is van zo’n diepmenselijke pracht dat het mij (en met mij hoop ik velen onder u) alleszins danig kon ontroeren. Er worden veel strips de hemel in geprezen als waren zij dé strip om stripanalfabeten in uw familie of vriendenkring te overtuigen van de kracht van het medium. Vaak is dat holle verkoopspraat. Niet zo bij Omnivisibilis.
Omnivisibilis is het werk van Lewis Trondheim, in de rol van scenarist en Matthieu Bonhomme, aan de tekenpen. De twee maken apart al fantastisch werk met bijvoorbeeld, respectievelijk Ralph Azham en Esteban en hebben samen ook al het niet minder dan fantastische Texas Cowboys afgeleverd. Hoe goed die samenwerking ook was, dit boek is nog beter… Het begint al met de premisse: Hervé is een eenvoudige kerel, een beetje een nerd, met een simpel leven. Zijn dagen bestaan uit werken, lullen met zijn twee maten, computers, zijn vaak afwezige liefje en zijn smetvrees. Op een dag staat hij op en ontdekt hij dat de hele rest van de mensheid in zijn zintuigen geplugd zit. Iedereen ter wereld kan ruiken, voelen, zien en horen wat Hervé beleeft.
Initieel leidt dat enkel tot verwarring en een hoop komische situaties. Hoe ga je bijvoorbeeld naar het toilet als je weet dat iedereen meekijkt? Al gauw worden de zaken echter ernstiger. Jan en alleman wil een stukje van Hervé. De ene wil voor het wereldwijde publiek een gedicht voordragen om beroemd te worden, de andere zoekt een verloren liefde en nog anderen willen enkel hun kont aan de rest van de mensheid laten zien. Als Hervé en zijn vrienden proberen munt te slaan uit de situatie komen ook andere, minder vriendelijke mensen op ideeën… Meer verklappen zou zonde zijn. Het tekenwerk van Bonhomme is een streling voor het oog. Met enkel cyaan als steunkleur en een klare lijn gemengd met spaarzame arceringen weet hij een wereld tevoorschijn te toveren die neigt naar de opwinding en frisheid die Amerikaanse comics soms in zich hebben. Af en toe bouwt hij een spread in die acteert als een oase van rust tussen de verwikkelingen van het verhaal. En geloof me: die rust is welkom, want het gaat vooruit.
Trondheim is als steeds op dreef met situatiehumor die de kleine kantjes van de mens perfect schetst. Scherpe dialogen vlammen constant heen en weer. Een mens zou zich gaan afvragen waarom de man nog geen 100 succesvolle filmscenario’s geschreven heeft. Hij heeft al wat voor TV gewerkt, maar blijkbaar zonder veel succes. De cynicus die Trondheim in zich herbergt wordt ook voor dit verhaal van stal gehaald, al valt het op dat hij ook ouderwets mooie gevoelens en het concept “vriendschap” in een mooi daglicht stelt. Het onvoorspelbare einde van deze strip is van zo’n diepmenselijke pracht dat het mij (en met mij hoop ik velen onder u) alleszins danig kon ontroeren. Er worden veel strips de hemel in geprezen als waren zij dé strip om stripanalfabeten in uw familie of vriendenkring te overtuigen van de kracht van het medium. Vaak is dat holle verkoopspraat. Niet zo bij Omnivisibilis.
(Strips2Go!)
Het opstarten van een familiestrip is een riskante bedoening in het
Vlaanderen van 2014. De kansen op de, o zo broodnodige, voorpublicatie om
publiek te bereiken zijn bijna nihil. Standaard uitgeverij zet de ene
familiestrip na de andere stop en dan zijn er ook nog de zogenaamde
“nieuwe media” die om de hoek komen loeren om lezers af te
snoepen. Men moet al van goeden huize komen om al dat geweld het hoofd te
kunnen bieden…
Bart Proost, de tekenaar van dit verhaal, blijkt inderdaad een hoog geborene. De Alex de Grote gags waarvan hij eerder al een album uitgaf werden voorgepubliceerd in diverse magazines: Strips2Go!, Strike, P@per, en dan vergeet ik er waarschijnlijk nog wat. En nu betrekt hij scenarist Barcas in het geheel om een eerste lang verhaal van zijn personage op ons af te vuren. Het verhaal is simpel, zoals dat hoort voor dit soort strips: Alex hoopt de sandalen van de god Hermes te bemachtigen om zo zichzelf en zijn troepenkracht een voordeel te geven bij nakende veldslagen. Op de zoektocht naar dat schoeisel beleven Alexander en zijn bende uiteraard tal van dolkomische avonturen. Meer valt er over het verhaal niet te zeggen. Dat doet er zelfs niet toe. De belangrijkste troeven van deze strip zijn de personages, hun eigenaardigheden en de humor die Proost en Barcas daaruit weten te puren. Alexander de Grote is klein en heeft een minderwaardigheidscomplex, legeraanvoerder Hephaestion twijfelt tussen eerbied of erotische gevoelens voor Alexander en de Spartaan Diomedes heeft een fobie die ervoor zorgt dat hij bij de minste aanraking in een blinde en verwoestende toorn ontsteekt.
Proost en Barcas vuren op alle cilinders: woordgrapjes, slapstick, innuendo, en dergelijke meer: het behoort allemaal tot hun arsenaal. De attente lezer zal ook opmerken dat de heren goed gekeken hebben naar hun voorgangers zoals Marc Legendre, Merho, Willy Linthout en Urbanus. Men kan slechtere voorbeelden bedenken. Proost heeft de personages intussen stevig in de tekenpen zitten en trekt alle bekende registers open om de vaart erin te houden: vluchtlijnen, sterretjes boven hoofden die tegen elkaar geslagen worden, stofwolkjes, uitpuilende ogen, overdreven en cartooneske mimiek: alle remmen worden losgegooid. Op bijna elke pagina staan meerdere grappen. Niet elke grap is natuurlijk even geslaagd, maar als men met hagel schiet dan heeft men meer kans om doel te treffen. Met andere woorden: voor elk wat wils. Veel lof dus, maar verwacht geen meesterwerk. Dat beogen de auteurs zelf ook niet. Het doel is entertainen en verstrooien en daar slagen zij met glans in. Conclusie: Ik eet zeer graag kaviaar en oesters, maar niet dagelijks. Een goed bereide spaghetti bolognaise gaat er bijvoorbeeld ook goed in.
Bart Proost, de tekenaar van dit verhaal, blijkt inderdaad een hoog geborene. De Alex de Grote gags waarvan hij eerder al een album uitgaf werden voorgepubliceerd in diverse magazines: Strips2Go!, Strike, P@per, en dan vergeet ik er waarschijnlijk nog wat. En nu betrekt hij scenarist Barcas in het geheel om een eerste lang verhaal van zijn personage op ons af te vuren. Het verhaal is simpel, zoals dat hoort voor dit soort strips: Alex hoopt de sandalen van de god Hermes te bemachtigen om zo zichzelf en zijn troepenkracht een voordeel te geven bij nakende veldslagen. Op de zoektocht naar dat schoeisel beleven Alexander en zijn bende uiteraard tal van dolkomische avonturen. Meer valt er over het verhaal niet te zeggen. Dat doet er zelfs niet toe. De belangrijkste troeven van deze strip zijn de personages, hun eigenaardigheden en de humor die Proost en Barcas daaruit weten te puren. Alexander de Grote is klein en heeft een minderwaardigheidscomplex, legeraanvoerder Hephaestion twijfelt tussen eerbied of erotische gevoelens voor Alexander en de Spartaan Diomedes heeft een fobie die ervoor zorgt dat hij bij de minste aanraking in een blinde en verwoestende toorn ontsteekt.
Proost en Barcas vuren op alle cilinders: woordgrapjes, slapstick, innuendo, en dergelijke meer: het behoort allemaal tot hun arsenaal. De attente lezer zal ook opmerken dat de heren goed gekeken hebben naar hun voorgangers zoals Marc Legendre, Merho, Willy Linthout en Urbanus. Men kan slechtere voorbeelden bedenken. Proost heeft de personages intussen stevig in de tekenpen zitten en trekt alle bekende registers open om de vaart erin te houden: vluchtlijnen, sterretjes boven hoofden die tegen elkaar geslagen worden, stofwolkjes, uitpuilende ogen, overdreven en cartooneske mimiek: alle remmen worden losgegooid. Op bijna elke pagina staan meerdere grappen. Niet elke grap is natuurlijk even geslaagd, maar als men met hagel schiet dan heeft men meer kans om doel te treffen. Met andere woorden: voor elk wat wils. Veel lof dus, maar verwacht geen meesterwerk. Dat beogen de auteurs zelf ook niet. Het doel is entertainen en verstrooien en daar slagen zij met glans in. Conclusie: Ik eet zeer graag kaviaar en oesters, maar niet dagelijks. Een goed bereide spaghetti bolognaise gaat er bijvoorbeeld ook goed in.
(Le Lombard)
Gauguin, de welbekende en ons zeer dierbare zuipende, rondneukende,
revolterende, Franse schilder is een dankbaar onderwerp voor een biografie.
Dat moeten ook scenarist Gaultier (niet de bekende zanger die je
“ooit gekend hebt”) en tekenaar Le Roy gedacht hebben. En
gelijk hebben ze.
Deze prachtig uitgegeven strip: groot formaat, mooi papier, harde kaft, is in mijn ogen meer een kijkboek dan een echt verhaal. De tekeningen zijn immers fantastisch. De locatie waar het verhaal zich afspeelt vraagt daar ook naar: het grootste deel van het boek situeert zich af op de Marquesaseilanden, die deel uitmaken van Frans-Polynesië. Subtropische, groene jungles doorspekt met de kleurenpracht van weldadige fauna en flora en af en toe het bruin van mooi welvende, naakte eilandbewoonsters. Opmerkelijk is dat de tekeningen er zeer organisch uitzien, maar blijkbaar toch ingekleurd zijn door een derde auteur: Marie Galopin. (Valt het u ook op dat het merendeel van de inkleurders eigenlijk inkleursters zijn? Is inkleuren niet macho genoeg misschien? Of is dat gewoon het gevolg van uitgevers en tekenaars die lang geleden dat, in hun ogen, inferieure taakje eens door de secretaresse liet proberen?)
Mensen die verwachten veel bij te leren over het leven van Gauguin komen bedrogen uit en lezen beter de Wikipedia pagina over de schilder. Het boek gaat vooral over de laatste twaalf levensjaren van de man. Gedurende die periode trok hij zich terug op voornoemde exotische eilanden. Hij zocht daar rust, nabijheid tot de natuur en trachtte afstand te creëren van de moderne maatschappij die hij als betuttelend en bourgeois ervoer. Dat hij zich daar elke dag lam kon zuipen en extreem jonge meisjes kon neuken zal misschien ook in zijn beslissing zich daar te vestigen meegespeeld hebben. De auteurs zwaaien niet met een vermanend vingertje, noch hebben zij een plot voorhanden. In deze strip worden losse scènes aan elkaar geregen die samen een boeiende karakterschets vormen van een toch wel vrij getroebleerd kunstenaar. Dit boek is tevens geen lofzang op eigen subject, een valkuil waar biografieën soms in trappen. Gauguin wordt afgebeeld als een mens van vlees en bloed. Ja, hij was een artiest par excellence en ja, hij was een groot denker en bevrijder die opkwam voor wat hij dacht dat goed was, maar hij had ook zeer duistere kanten en was niet altijd de meest aangename mens om mee te leven.
De scènes over Gauguin worden afgewisseld met die van schrijver Victor Segalen die, na de dood van Gauguin, naar zijn laatste woon- en rustplaats reisde om de schilder en zijn drijfveren te proberen ontrafelen. Hoewel deze scènes hun nut bewijzen omdat ze het verhaal een beetje voortstuwen en de nevenpersonages die Gauguin gekend hebben de kans geeft om te vertellen over hun eerdere relatie en over hun gedachten hieromtrent, zijn ze saaier dan de hoofdmoot van het boek. Segalen is simpelweg een veel saaier personage dan Gauguin zelf. Gelukkig is daar dat prachtige tekenwerk van Gaultier. De tekeningen doen wat denken aan wat Matthieu Bonhomme doet in zijn reeks Esteban, maar dan zoals gezegd, veel kleurrijker. Gaultiers tekeningen lijken volledig opgetrokken uit kleurpotlood. Ik zeg “lijken” omdat in deze tijden de computer natuurlijk nooit veraf is en er op zijn minst wel hier en daar iets digitaal gearceerd of geretoucheerd zal zijn. Niettemin: prachtige tekeningen. De ruwe lijnen evoceren ook met glans het karakter van het hoofdpersonage. Bij gebrek aan genoeg kluiten om een echte Gauguin te kopen overweeg ik enkele platen uit dit album aan de muur te hangen.
Deze prachtig uitgegeven strip: groot formaat, mooi papier, harde kaft, is in mijn ogen meer een kijkboek dan een echt verhaal. De tekeningen zijn immers fantastisch. De locatie waar het verhaal zich afspeelt vraagt daar ook naar: het grootste deel van het boek situeert zich af op de Marquesaseilanden, die deel uitmaken van Frans-Polynesië. Subtropische, groene jungles doorspekt met de kleurenpracht van weldadige fauna en flora en af en toe het bruin van mooi welvende, naakte eilandbewoonsters. Opmerkelijk is dat de tekeningen er zeer organisch uitzien, maar blijkbaar toch ingekleurd zijn door een derde auteur: Marie Galopin. (Valt het u ook op dat het merendeel van de inkleurders eigenlijk inkleursters zijn? Is inkleuren niet macho genoeg misschien? Of is dat gewoon het gevolg van uitgevers en tekenaars die lang geleden dat, in hun ogen, inferieure taakje eens door de secretaresse liet proberen?)
Mensen die verwachten veel bij te leren over het leven van Gauguin komen bedrogen uit en lezen beter de Wikipedia pagina over de schilder. Het boek gaat vooral over de laatste twaalf levensjaren van de man. Gedurende die periode trok hij zich terug op voornoemde exotische eilanden. Hij zocht daar rust, nabijheid tot de natuur en trachtte afstand te creëren van de moderne maatschappij die hij als betuttelend en bourgeois ervoer. Dat hij zich daar elke dag lam kon zuipen en extreem jonge meisjes kon neuken zal misschien ook in zijn beslissing zich daar te vestigen meegespeeld hebben. De auteurs zwaaien niet met een vermanend vingertje, noch hebben zij een plot voorhanden. In deze strip worden losse scènes aan elkaar geregen die samen een boeiende karakterschets vormen van een toch wel vrij getroebleerd kunstenaar. Dit boek is tevens geen lofzang op eigen subject, een valkuil waar biografieën soms in trappen. Gauguin wordt afgebeeld als een mens van vlees en bloed. Ja, hij was een artiest par excellence en ja, hij was een groot denker en bevrijder die opkwam voor wat hij dacht dat goed was, maar hij had ook zeer duistere kanten en was niet altijd de meest aangename mens om mee te leven.
De scènes over Gauguin worden afgewisseld met die van schrijver Victor Segalen die, na de dood van Gauguin, naar zijn laatste woon- en rustplaats reisde om de schilder en zijn drijfveren te proberen ontrafelen. Hoewel deze scènes hun nut bewijzen omdat ze het verhaal een beetje voortstuwen en de nevenpersonages die Gauguin gekend hebben de kans geeft om te vertellen over hun eerdere relatie en over hun gedachten hieromtrent, zijn ze saaier dan de hoofdmoot van het boek. Segalen is simpelweg een veel saaier personage dan Gauguin zelf. Gelukkig is daar dat prachtige tekenwerk van Gaultier. De tekeningen doen wat denken aan wat Matthieu Bonhomme doet in zijn reeks Esteban, maar dan zoals gezegd, veel kleurrijker. Gaultiers tekeningen lijken volledig opgetrokken uit kleurpotlood. Ik zeg “lijken” omdat in deze tijden de computer natuurlijk nooit veraf is en er op zijn minst wel hier en daar iets digitaal gearceerd of geretoucheerd zal zijn. Niettemin: prachtige tekeningen. De ruwe lijnen evoceren ook met glans het karakter van het hoofdpersonage. Bij gebrek aan genoeg kluiten om een echte Gauguin te kopen overweeg ik enkele platen uit dit album aan de muur te hangen.
Uitgeverij L
Arleston “Eén van de succesvolste stripmakers van zijn
generatie”, zoals op de achterkaft van deze strip staat, lanceert een
nieuwe reeks. Lanfeust en Ythaq lopen nog lekker maar geven
niet echt meer de adrenalinestoot van iets écht nieuw, fris en
origineel. Misschien doet Ekhö dat wel?
Het begint alleszins al goed. Fourmille, toevallige een beeldschoon blondje, wordt op het vliegtuig naar New York aangesproken door een pratende eekhoorn die haar een erfenis komt aanbieden. Eens ze die aanvaard wordt ze plots weg geflitst naar een parallelle wereld. Ekhö is een soort van fantasy versie van onze wereld. Tot nog toe niets nieuws dus. Omdat Fourmille een romantisch interessante tegenspeler nodig heeft is er per ongeluk ook een medepassagier van op het vliegtuig meegereisd naar Ekhö. De twee blijken elkaar niet te kunnen luchten: als dat maar geen dolkomische situaties met een onverwachte kus ergens in een volgend album teweegbrengt! Zo kan ik nog even doorgaan: opnoemen van de duidelijk zichtbare formules en archetypische personages die de revue passeren in deze strip. Dat zou echter oneerlijk zijn. Ja, de strip is opgebouwd volgens hetzelfde stramien als zo vele andere avontuurlijke reeksen en ja de personages zijn van bordkarton, maar het is wel extreem goed geëxecuteerd.
Er zit enorm veel vaart in deze strip. De personages krijgen geen seconde rust en wij als lezer dus ook niet. Arleston strooit met grappige vondsten en met blote billen en borsten dat het een aard heeft. Diepgang moet u niet verwachten, entertainment des te meer. En dat is niet erg. Het moet niet altijd gaan over abortus op het Chinese platteland, soms mag er ook gewoon eens iets ontploffen. Grootste troef echter is Barbucci die de het bordkarton van de personages fantastisch beschildert. We weten al van de strip Sky Doll dat deze kerel wel weg weet met aantrekkelijke dames en karikaturaal geweld, maar hier overtreft hij zichzelf. Zijn mix van Disney en manga leent zich perfect tot het tot leven brengen van de spiegelwereld en alle geflipte architectuur en achtergrondfiguurtjes die in deze reeks de kop opsteken. New York is een drukke stad en dat wordt weerspiegelt in deze strip. Werkelijk in elk prentje lijkt er wel iets te gebeuren op de achtergrond. Zo veel zelfs dat ik de strip tweemaal heb gelezen. De eerste keer zat ik meer naar de capriolen van de personages in de achtergronden te kijken dan naar wat er zich op de voorgrond afspeelde en dat haalde de vaart er een beetje uit. Los van het geraamte waarop het verhaal geënt is, is dit dus geen onaardige strip. Sowieso steekt hij met kop en schouders boven de meeste Europese fantasy strips van tegenwoordig uit. Of dat iets zegt over deze strip of over de toestand van de Europese fantasy strip laat ik volledig aan uw oordeel over.
Het begint alleszins al goed. Fourmille, toevallige een beeldschoon blondje, wordt op het vliegtuig naar New York aangesproken door een pratende eekhoorn die haar een erfenis komt aanbieden. Eens ze die aanvaard wordt ze plots weg geflitst naar een parallelle wereld. Ekhö is een soort van fantasy versie van onze wereld. Tot nog toe niets nieuws dus. Omdat Fourmille een romantisch interessante tegenspeler nodig heeft is er per ongeluk ook een medepassagier van op het vliegtuig meegereisd naar Ekhö. De twee blijken elkaar niet te kunnen luchten: als dat maar geen dolkomische situaties met een onverwachte kus ergens in een volgend album teweegbrengt! Zo kan ik nog even doorgaan: opnoemen van de duidelijk zichtbare formules en archetypische personages die de revue passeren in deze strip. Dat zou echter oneerlijk zijn. Ja, de strip is opgebouwd volgens hetzelfde stramien als zo vele andere avontuurlijke reeksen en ja de personages zijn van bordkarton, maar het is wel extreem goed geëxecuteerd.
Er zit enorm veel vaart in deze strip. De personages krijgen geen seconde rust en wij als lezer dus ook niet. Arleston strooit met grappige vondsten en met blote billen en borsten dat het een aard heeft. Diepgang moet u niet verwachten, entertainment des te meer. En dat is niet erg. Het moet niet altijd gaan over abortus op het Chinese platteland, soms mag er ook gewoon eens iets ontploffen. Grootste troef echter is Barbucci die de het bordkarton van de personages fantastisch beschildert. We weten al van de strip Sky Doll dat deze kerel wel weg weet met aantrekkelijke dames en karikaturaal geweld, maar hier overtreft hij zichzelf. Zijn mix van Disney en manga leent zich perfect tot het tot leven brengen van de spiegelwereld en alle geflipte architectuur en achtergrondfiguurtjes die in deze reeks de kop opsteken. New York is een drukke stad en dat wordt weerspiegelt in deze strip. Werkelijk in elk prentje lijkt er wel iets te gebeuren op de achtergrond. Zo veel zelfs dat ik de strip tweemaal heb gelezen. De eerste keer zat ik meer naar de capriolen van de personages in de achtergronden te kijken dan naar wat er zich op de voorgrond afspeelde en dat haalde de vaart er een beetje uit. Los van het geraamte waarop het verhaal geënt is, is dit dus geen onaardige strip. Sowieso steekt hij met kop en schouders boven de meeste Europese fantasy strips van tegenwoordig uit. Of dat iets zegt over deze strip of over de toestand van de Europese fantasy strip laat ik volledig aan uw oordeel over.
(Blloan)
Django Unchained is een fantastische film. Misschien niet
Tarantino’s beste, maar alleszins een entertainende, spannende
popcornfilm die swingt als een tiet. Deze strip is geen bewerking van de
film, maar een bewerking van het originele script. Dat is een belangrijk
verschil, aangezien doorgaans niet alles wat in het script staat de
uiteindelijke film haalt. Meestal ligt dat aan het budget en laat dat nu
één van de grootste voordelen van het stripmedium zijn: het
kost evenveel om een scène te tekenen waarin twee mannen zitten te
praten als één waarin Rio De Janeiro in de as wordt gelegd
door olifanten met vleugeltjes.
Dat is meteen ook de grootste reden om deze strip aan te schaffen: er wordt heel wat toegevoegd aan het verhaal van de film. Dat verhaal zelf laat ik hier achterwege: u kent het al en mijn recensies zijn sowieso al lang genoeg. Dit boek biedt een diepere inkijk in wat bepaalde personages meegemaakt hebben. Allerhande zijpaadjes worden in dit boek verkend. Het belangrijkste pad gaat over wat Broomhilda, de vrouw van Django te verduren kreeg tijdens de periode waarin ze van haar man gescheiden was. Broomhilda krijgt door deze uitdieping meteen een realistischer karakter. Haar personage blijft niet, zoals in de film, beperkt tot de dame in nood die door Django gered moet worden. Interessant om te zien dat juist dit nevenplot de film niet gehaald heeft. Interessant omdat het nogmaals bewijst dat Tarantino zelf wel sterke vrouwelijke personages genegen is maar dat Hollywood, en daarmee bedoel ik de geldschieters, het licht nog niet gezien hebben. Ook Leonardo Dicaprio’s personage, Monsieur Calvin Candie, komt als personage voller gevormd naar voren.
Het verhaal op zich gaat er eveneens op vooruit. In de film zaten enkele plotwendingen en handelingen van personages die onrealistisch of niet gemotiveerd genoeg overkwamen. De lectuur van dit boek bewijst dat de initiële visie van Tarantino klopte als een bus maar dat er belangrijke scènes op de montagevloer beland zijn. Ik ben niet zo’n fan van adaptaties naar strip omdat de uitvoering gewoonlijk te wensen overlaat. Dat dit een geslaagde versie van het verhaal van Django is staat vast, maar toch trappen de bewerkers in één van de grootste valstrikken die er bestaan: te veel willen vertellen via tekst. Een voorbeeld: wanneer Django terugdenkt aan zijn verleden kunnen we dat gerust opmaken uit de context. De beelden schakelen ook over van kleur naar sepia. Een kadertje met daarin een knullig: “Hij denkt terug…” was niet echt nodig.
Een ander minpuntje is de, nog maar eens, slechte vertaling. Het is godgeklaagd dat uitgeverijen zoveel geld spenderen aan het uitgeven van buitenlandse strips maar dan een steek laten vallen op gebied van één van de belangrijkste punten. Nog erger is dat die uitgeverijen waarschijnlijk nog veel betalen voor die vertalingen ook. Het probleem ligt vermoedelijk aan het feit dat de vertalers zelf geen strips lezen. Ze vertalen de tekst letterlijk, zonder fouten, dat wel, maar het resultaat zijn houterige, stroeve dialogen, soms zelfs zo stroef dat dat het goede begrip van een scène in de weg staat. De dialogen die hier vertaald werden zijn van fucking Tarantino! Men maakt me niet wijs dat die stijf waren om mee te beginnen. De tekeningen zijn van een hoog niveau, zonder meer. Vier tekenaars van topniveau zijn gemoeid met het maken van dit boek: R. M. Guéra, Jason Latour, Denys Cowan en Danijel Zezelj. Af en toe vloekt de overgang van de ene stijl naar de andere, maar eens je een paar pagina’s ver zit in de nieuwe stijl denk je daar niet meer aan. Voor alle fans van Tarantino is dit boek een aanrader, voor wie geen liefhebber is, is het nog steeds één van de beste western strips die de laatste jaren is uitgekomen.
Dat is meteen ook de grootste reden om deze strip aan te schaffen: er wordt heel wat toegevoegd aan het verhaal van de film. Dat verhaal zelf laat ik hier achterwege: u kent het al en mijn recensies zijn sowieso al lang genoeg. Dit boek biedt een diepere inkijk in wat bepaalde personages meegemaakt hebben. Allerhande zijpaadjes worden in dit boek verkend. Het belangrijkste pad gaat over wat Broomhilda, de vrouw van Django te verduren kreeg tijdens de periode waarin ze van haar man gescheiden was. Broomhilda krijgt door deze uitdieping meteen een realistischer karakter. Haar personage blijft niet, zoals in de film, beperkt tot de dame in nood die door Django gered moet worden. Interessant om te zien dat juist dit nevenplot de film niet gehaald heeft. Interessant omdat het nogmaals bewijst dat Tarantino zelf wel sterke vrouwelijke personages genegen is maar dat Hollywood, en daarmee bedoel ik de geldschieters, het licht nog niet gezien hebben. Ook Leonardo Dicaprio’s personage, Monsieur Calvin Candie, komt als personage voller gevormd naar voren.
Het verhaal op zich gaat er eveneens op vooruit. In de film zaten enkele plotwendingen en handelingen van personages die onrealistisch of niet gemotiveerd genoeg overkwamen. De lectuur van dit boek bewijst dat de initiële visie van Tarantino klopte als een bus maar dat er belangrijke scènes op de montagevloer beland zijn. Ik ben niet zo’n fan van adaptaties naar strip omdat de uitvoering gewoonlijk te wensen overlaat. Dat dit een geslaagde versie van het verhaal van Django is staat vast, maar toch trappen de bewerkers in één van de grootste valstrikken die er bestaan: te veel willen vertellen via tekst. Een voorbeeld: wanneer Django terugdenkt aan zijn verleden kunnen we dat gerust opmaken uit de context. De beelden schakelen ook over van kleur naar sepia. Een kadertje met daarin een knullig: “Hij denkt terug…” was niet echt nodig.
Een ander minpuntje is de, nog maar eens, slechte vertaling. Het is godgeklaagd dat uitgeverijen zoveel geld spenderen aan het uitgeven van buitenlandse strips maar dan een steek laten vallen op gebied van één van de belangrijkste punten. Nog erger is dat die uitgeverijen waarschijnlijk nog veel betalen voor die vertalingen ook. Het probleem ligt vermoedelijk aan het feit dat de vertalers zelf geen strips lezen. Ze vertalen de tekst letterlijk, zonder fouten, dat wel, maar het resultaat zijn houterige, stroeve dialogen, soms zelfs zo stroef dat dat het goede begrip van een scène in de weg staat. De dialogen die hier vertaald werden zijn van fucking Tarantino! Men maakt me niet wijs dat die stijf waren om mee te beginnen. De tekeningen zijn van een hoog niveau, zonder meer. Vier tekenaars van topniveau zijn gemoeid met het maken van dit boek: R. M. Guéra, Jason Latour, Denys Cowan en Danijel Zezelj. Af en toe vloekt de overgang van de ene stijl naar de andere, maar eens je een paar pagina’s ver zit in de nieuwe stijl denk je daar niet meer aan. Voor alle fans van Tarantino is dit boek een aanrader, voor wie geen liefhebber is, is het nog steeds één van de beste western strips die de laatste jaren is uitgekomen.
(Strip2000)
Aimée de Jongh publiceert nu al meer dan twee jaar, vijf keer per
week de strip Snippers in de het dagblad Metro. Strip2000 is
zo goed haar stopstrip voor ons te bundelen en intussen zitten ze al aan
het derde album in de reeks. De stopstrip is één van de
moeilijkste genres in het stripmedium. Daarbovenop komt nog eens dat de
Jongh een groot publiek moet weten te bekoren en dat loopt al snel uit op
eenheidsworst. Kan zij de valkuilen van het genre ontwijken? We vertellen
het u na de break…
De Jongh behandelt in Snippers een thema dat ze goed kent, namelijk zichzelf. Op zich al een goede zet aangezien de strip op die manier herkenbaar blijft. Dikke, lasagna etende katten of Vikingen doen het misschien goed, maar een twentysomething die worstelt met leven, liefde, werk en vegetariërs staat toch nog net iets dichter bij de leefwereld van de gemiddelde lezer. Naast de Jongh zelf speelt ook haar huisgenoot Stef een rol in de strip. Dat vrijwaart de grappen meteen van een teveel aan vrouwelijke thema’s. Niet dat dat nu per se een slecht onderwerp is, maar op deze manier krijgen we een mooie balans voorgeschoteld en ik ben nu eenmaal een neuroot die een stijve krijgt van symmetrie. Het zou makkelijk zijn om zichzelf voor te stellen als een rechtop in het leven staande jongedame, niet van een kleintje vervaard en daadkrachtig. De Jongh kiest er echter voor om zichzelf en haar omgeving voor te stellen zoals we ons allemaal wel eens voelen: klungelaars die het ook niet altijd allemaal weten.
Autobiografische verhaaltjes krijgen snel iets zeurderigs als ze de minder leuke lotgevallen van de hoofdpersonages vertellen. In de grappen van de Jongh zijn zijzelf en Stef vaak de pineut maar in de meeste gevallen roepen ze het onheil en de pointe van de grap over zichzelf af. De oude Grieken wisten het al: hybris gevolgd door de val, de kijkers smullen ervan. Af en toe komt er eens een maatschappelijk thema voorbij zoals tienerzwangerschappen, de obsessie voor gadgets zoals iPhones, apps en Facebook, maar nooit wordt dat belerend of geforceerd. De Jongh komt in het dagelijkse leven in aanraking met deze dingen en dus is het logisch dat ze er ook over bericht. Ze wil hiermee dus niet staan preken, de grap komt eerst. De Jongh wisselt de schijnbaar autobiografische grappen moeiteloos af met van de pot gerukte fantasieën zoals martelingen met gebruikte tampons of een zangwedstrijd voor koeien. Men zou kunnen zeggen dat de stelling dat Snippers herkenbaar is nu wel de prullenbak in kan, maar niets is minder waar. De Jongh vertrekt immers steeds van een onderwerp dat ons allemaal bekend is en vergroot het vervolgens uit tot het fantastische proporties heeft aangenomen.
Maar zijn de strips ook grappig? Volmondig: ja. En dat komt vooral door de subtiliteit die de Jongh aan de dag legt. Geen enkele grap heeft een pointe waarvan je over de grond gaat liggen rollen van het lachen. Eerder vormt er zich een glimlach van herkenning, ontroering en/of weemoed om de lippen van de lezer. Een nog grotere bonus: het niveau wordt constant hoog gehouden, een zeldzaamheid in dagstrips. De Jongh houdt ons met Snippers een lachspiegel voor die de relativiteit van ons eigen kleine bestaan weerspiegelt. Ze maakt ons niet alleen aan het lachen maar zet ons met beide voeten op de grond door de kleine kantjes van de mensheid onder de loep te nemen. Enkel geschikt voor mensen met een hart.
De Jongh behandelt in Snippers een thema dat ze goed kent, namelijk zichzelf. Op zich al een goede zet aangezien de strip op die manier herkenbaar blijft. Dikke, lasagna etende katten of Vikingen doen het misschien goed, maar een twentysomething die worstelt met leven, liefde, werk en vegetariërs staat toch nog net iets dichter bij de leefwereld van de gemiddelde lezer. Naast de Jongh zelf speelt ook haar huisgenoot Stef een rol in de strip. Dat vrijwaart de grappen meteen van een teveel aan vrouwelijke thema’s. Niet dat dat nu per se een slecht onderwerp is, maar op deze manier krijgen we een mooie balans voorgeschoteld en ik ben nu eenmaal een neuroot die een stijve krijgt van symmetrie. Het zou makkelijk zijn om zichzelf voor te stellen als een rechtop in het leven staande jongedame, niet van een kleintje vervaard en daadkrachtig. De Jongh kiest er echter voor om zichzelf en haar omgeving voor te stellen zoals we ons allemaal wel eens voelen: klungelaars die het ook niet altijd allemaal weten.
Autobiografische verhaaltjes krijgen snel iets zeurderigs als ze de minder leuke lotgevallen van de hoofdpersonages vertellen. In de grappen van de Jongh zijn zijzelf en Stef vaak de pineut maar in de meeste gevallen roepen ze het onheil en de pointe van de grap over zichzelf af. De oude Grieken wisten het al: hybris gevolgd door de val, de kijkers smullen ervan. Af en toe komt er eens een maatschappelijk thema voorbij zoals tienerzwangerschappen, de obsessie voor gadgets zoals iPhones, apps en Facebook, maar nooit wordt dat belerend of geforceerd. De Jongh komt in het dagelijkse leven in aanraking met deze dingen en dus is het logisch dat ze er ook over bericht. Ze wil hiermee dus niet staan preken, de grap komt eerst. De Jongh wisselt de schijnbaar autobiografische grappen moeiteloos af met van de pot gerukte fantasieën zoals martelingen met gebruikte tampons of een zangwedstrijd voor koeien. Men zou kunnen zeggen dat de stelling dat Snippers herkenbaar is nu wel de prullenbak in kan, maar niets is minder waar. De Jongh vertrekt immers steeds van een onderwerp dat ons allemaal bekend is en vergroot het vervolgens uit tot het fantastische proporties heeft aangenomen.
Maar zijn de strips ook grappig? Volmondig: ja. En dat komt vooral door de subtiliteit die de Jongh aan de dag legt. Geen enkele grap heeft een pointe waarvan je over de grond gaat liggen rollen van het lachen. Eerder vormt er zich een glimlach van herkenning, ontroering en/of weemoed om de lippen van de lezer. Een nog grotere bonus: het niveau wordt constant hoog gehouden, een zeldzaamheid in dagstrips. De Jongh houdt ons met Snippers een lachspiegel voor die de relativiteit van ons eigen kleine bestaan weerspiegelt. Ze maakt ons niet alleen aan het lachen maar zet ons met beide voeten op de grond door de kleine kantjes van de mensheid onder de loep te nemen. Enkel geschikt voor mensen met een hart.
(Oog & Blik)
Een boek zonder korte inhoud op de achterkant. Verfrissend vind ik dat.
De korte inhouden op boeken, strips, DVD’s en dergelijk hangen
meestal aaneen van slecht geschreven, holle frasen en verraden, in het
slechtste geval, ook nog eens belangrijke plotwendingen. Bovendien ziet dit
boek eruit als een pakje sigaretten. Nog een plus. Benieuwd naar de
inhoud.
Het boek begint met een pagina die doet denken aan de beginscène van Un Chien Andalou. Net als Luis Buñuel waarschuwt Robert van Raffe ons dat alles perceptie is en dat het aangebodene al eens door de filter van de maker gegaan is. Alles wat we lezen gaat ook door onze eigen filter. Meteen stellen we dus de titel van het boek in vraag. Maar dat is niet erg. Het boek doet niet anders dan dingen in vraag stellen. Na de eerste aantal pagina’s: geen voor de hand liggende tekenstijl, afbeeldingen die kant noch wal raken, een quote van een filosoof,… bekroop me de angst dat dit een pedant boek zou worden. Zo eentje waarin de maker dweept met zichzelf en wat er die, oh zo belangrijke, zelf op de lever ligt. Hoe slim en onbegrepen dat, net niet autobiografische, personage wel is. Gelukkig haalt van Raffe zijn hoofdpersonage (zichzelf dus) al snel onderuit en slaat hij aan het relativeren.
Het boek handelt over de jonge van Raffe die op zoek is naar zichzelf, de zin van kunst en het leven en nog wat andere kleinigheden. Dat gebeurt aan de hand van een verhaallijn waarin van Raffe zichzelf in een vlaag van alcohol en zinsverbijstering aan zijn omgeving presenteert als dandy. Zonder echt te weten wat een dandy is. Al snel stapt hij van zijn plan om dandy te worden af. Maar zijn vriendenkring blijft hem aanspreken op zijn eerder over zichzelf afgeroepen levensstijl. Zo frequent zelfs dat van Raffe, self fulfilling prophecy nog aan toe, tenslotte besluit om voluit voor het dandyisme te gaan. En dat heeft zowel hilarische als tot denken aanzettende gevolgen.
Uiteraard is deze rode draad slechts dat: een draad die ons, en van Raffe zelf, uit het labyrinth van het verhaal, het bestaan en de minotaurus moet leiden. Dat klinkt zwaar op de hand maar van Raffe weet net genoeg humor in het verhaal te steken om zijn boek te vrijwaren van te zware pathos of te elitaire en intellectuele shit. Net wanneer we denken dat van Raffe een arrogante eikel en gerateerde intellectueel is steekt hij, letterlijk en figuurlijk, zijn broek af. Net wanneer we denken dat van Raffe teveel nadenkt, zwelgt in zijn “kunstenaarschap”, koketteert met alcoholisme of te diep in zijn navel verdwijnt, ontzenuwt hij de boel met een stukje slapstick. Het hoofdpersonage is niet voor één gat te vangen. Meermaals zal de lezer denken: “Meent hij het nu of houdt hij me aan het lijntje?” Daarin zit de grote kracht en het plezier van dit boek.
De tekeningen zijn niet echt voor de hand liggend. Hoewel de lijnvoering van van Raffe quasi conservatief strak is, voor sommigen onder u waarschijnlijk te strak en tegen het houterige aan, overspoelt hij zijn pagina’s met vormexperimenten aangaande kleur en lay-out. De simpelheid waarmee zijn personages op papier worden gezet gecombineerd met het absurdisme doet af en toe aan Kamagurka denken. De experimenten met zeefdruk aan Olivier Schrauwen. Ook verwijst van Raffe soms naar de in het boek aangehaalde kunstenaars door zijn eigen stijl door hen te laten beïnvloeden op de desbetreffende pagina’s. Dat gaat er bij mij altijd in. Voor wie nog steeds vreest dat dit boek te elitair zou zijn kan ik nog meegeven dat de vlotheid van de dialogen en teksten indruisen tegen wat men zou verwachten van de onderwerpen die in dit boek aan bod komen. Het gebeurt niet snel dat ik een boek van meer dan 200 pagina’s uitlees en geen enkele keer uit mijn roes wordt gehaald door een stramme dialoog of een kromme zin. Een boek voor mensen die van de roes houden dus, van dualiteit en ook van het tegengestelde daarvan.
Het boek begint met een pagina die doet denken aan de beginscène van Un Chien Andalou. Net als Luis Buñuel waarschuwt Robert van Raffe ons dat alles perceptie is en dat het aangebodene al eens door de filter van de maker gegaan is. Alles wat we lezen gaat ook door onze eigen filter. Meteen stellen we dus de titel van het boek in vraag. Maar dat is niet erg. Het boek doet niet anders dan dingen in vraag stellen. Na de eerste aantal pagina’s: geen voor de hand liggende tekenstijl, afbeeldingen die kant noch wal raken, een quote van een filosoof,… bekroop me de angst dat dit een pedant boek zou worden. Zo eentje waarin de maker dweept met zichzelf en wat er die, oh zo belangrijke, zelf op de lever ligt. Hoe slim en onbegrepen dat, net niet autobiografische, personage wel is. Gelukkig haalt van Raffe zijn hoofdpersonage (zichzelf dus) al snel onderuit en slaat hij aan het relativeren.
Het boek handelt over de jonge van Raffe die op zoek is naar zichzelf, de zin van kunst en het leven en nog wat andere kleinigheden. Dat gebeurt aan de hand van een verhaallijn waarin van Raffe zichzelf in een vlaag van alcohol en zinsverbijstering aan zijn omgeving presenteert als dandy. Zonder echt te weten wat een dandy is. Al snel stapt hij van zijn plan om dandy te worden af. Maar zijn vriendenkring blijft hem aanspreken op zijn eerder over zichzelf afgeroepen levensstijl. Zo frequent zelfs dat van Raffe, self fulfilling prophecy nog aan toe, tenslotte besluit om voluit voor het dandyisme te gaan. En dat heeft zowel hilarische als tot denken aanzettende gevolgen.
Uiteraard is deze rode draad slechts dat: een draad die ons, en van Raffe zelf, uit het labyrinth van het verhaal, het bestaan en de minotaurus moet leiden. Dat klinkt zwaar op de hand maar van Raffe weet net genoeg humor in het verhaal te steken om zijn boek te vrijwaren van te zware pathos of te elitaire en intellectuele shit. Net wanneer we denken dat van Raffe een arrogante eikel en gerateerde intellectueel is steekt hij, letterlijk en figuurlijk, zijn broek af. Net wanneer we denken dat van Raffe teveel nadenkt, zwelgt in zijn “kunstenaarschap”, koketteert met alcoholisme of te diep in zijn navel verdwijnt, ontzenuwt hij de boel met een stukje slapstick. Het hoofdpersonage is niet voor één gat te vangen. Meermaals zal de lezer denken: “Meent hij het nu of houdt hij me aan het lijntje?” Daarin zit de grote kracht en het plezier van dit boek.
De tekeningen zijn niet echt voor de hand liggend. Hoewel de lijnvoering van van Raffe quasi conservatief strak is, voor sommigen onder u waarschijnlijk te strak en tegen het houterige aan, overspoelt hij zijn pagina’s met vormexperimenten aangaande kleur en lay-out. De simpelheid waarmee zijn personages op papier worden gezet gecombineerd met het absurdisme doet af en toe aan Kamagurka denken. De experimenten met zeefdruk aan Olivier Schrauwen. Ook verwijst van Raffe soms naar de in het boek aangehaalde kunstenaars door zijn eigen stijl door hen te laten beïnvloeden op de desbetreffende pagina’s. Dat gaat er bij mij altijd in. Voor wie nog steeds vreest dat dit boek te elitair zou zijn kan ik nog meegeven dat de vlotheid van de dialogen en teksten indruisen tegen wat men zou verwachten van de onderwerpen die in dit boek aan bod komen. Het gebeurt niet snel dat ik een boek van meer dan 200 pagina’s uitlees en geen enkele keer uit mijn roes wordt gehaald door een stramme dialoog of een kromme zin. Een boek voor mensen die van de roes houden dus, van dualiteit en ook van het tegengestelde daarvan.
(Blloan)
Sugar is een topstrip. Fantastisch getekend, ontroerend en
bovendien ook geschikt voor het hele gezin, van jong tot oud. Rep u naar de
winkel alvorens het boek uitverkocht is. Het is niet nodig om verder te
lezen, geloof me vrij, eenieder die deze strip blind koopt en hem niet
fantastisch vindt mag bij mij zijn geld komen terug halen. (In ruil voor de
strip natuurlijk, die ik dan over een jaar of tien voor veel geld kan laten
veilen.)
Ah, u leest verder, ongelovig Thomas. Okay, enkele argumenten dan maar. Serge Baeken zou geen onbekende mogen zijn. Sommige recensenten zullen misschien gewag maken van een “goed bewaard geheim” omdat de man nog niet zoveel stripwerk gepubliceerd heeft. Van iemand die geregeld illustraties in Knack, Focus, NRC Handelsblad, De Tijd en De Morgen publiceert (en in sommige gevallen “gepubliceerd heeft”), CD-hoezen en dergelijke meer ontworpen heeft en constant op evenementen als de Boekenbeurs live tekendemonstraties geeft valt echter moeilijk te zeggen dat hij ergens in een verdomhoekje zat. De kans is dus groot dat u ooit al eens werk van Baeken gezien heeft. Wat u misschien nog nooit gedaan heeft is werk van Baeken gelezen. En dat is spijtig, want de man is een auteur pur sang. Getuige: Sugar.
Baeken beschrijft in dit boek de levens van de katten die zijn pad kruisten en doet dat uit het standpunt van de katten zelf. Via hen maken we kennis met Serge zelf, zijn vrouw Ann, zijn dochter Carmen en nog wat nevenfiguren. Verwacht geen rode draad of een plot. Het boek is een verzameling anekdotes, gebeurtenissen en situaties die samen een totaalbeeld vormen van het leven als kat ten huize Baeken. Er valt ook amper dialoog te bespeuren in Sugar. De meeste katten denken nu eenmaal niet in volzinnen. En toch noem ik Baeken een auteur. Omdat elk kort verhaaltje een minutieus geconstrueerd pareltje is. Omdat Baeken me met weinig woorden een keer of vijf tot op het bot wist te ontroeren. Omdat ik weet dat verhalen die simpel overkomen, maar toch fantastisch in elkaar zitten het moeilijkste zijn om te maken want men minder woorden en wapens ter beschikking heeft om ze te construeren. Omdat de verschillende deeltjes van dit boek samen een prachtige mozaïekvertelling vormen.
Ook de tekeningen zijn geen kattenpis. (Sorry.) Baeken hanteert voor de personages een simpele klare lijn die het makkelijk maakt emoties over te brengen maar werkt achtergronden vaak gedetailleerder uit om zo het verhaal te aarden in de realiteit. Het resultaat zijn personages waar je om geeft en een verhaal waar je gegarandeerd wordt ingezogen. Zelfs de katten zijn voorzien van een zeer expressieve mimiek. Sommige recensenten zullen dit boek ook “experimenteel” noemen. Laat u daar niet door afschrikken. Los van het feit dat de technieken die Baeken aanwendt al meer dan vijftig jaar bestaan moet u immers weten dat “experimenteel” zeker niet wil zeggen “moeilijk”.
Ik wordt even technisch: elke pagina van Sugar bestaat uit 24 hokjes zonder goot. Maar die vormen niet altijd 24 aparte prenten. Soms wordt één locatie weergegeven in een deel van de prenten (bijvoorbeeld een huiskamer), maar zien we een personage wel in een aantal prenten opduiken. Een gewiekste manier om ritme en het verstrijken van tijd weer te geven. De katten springen van prentje naar prentje als het ware. Dat zijn niet meteen experimentele technieken omdat ze al minstens 50 jaar bestaan. Wat Baeken wel doet is deze technieken volledig naar zijn hand zetten. Omdat er vaak wordt gekeken vanuit het standpunt van een kat zijn sommige pagina’s een ware lust voor het oog. Grafische puzzels waaruit de actieve lezer het totaalbeeld bij elkaar kan passen of zichzelf helemaal kan verliezen in het kat zijn. Soit, ik kan met nog wat termen en superlatieven goochelen, maar het is de strip zelf die telt. Misschien had ik u beter in mijn inleiding proberen overtuigen om gewoon naar de prenten bij deze recensie te kijken. Die zeggen veel. Waarschijnlijk is ieder onder u bij het zien ervan richting stripwinkel gespurt en praat ik nu tegen een lege zaal. Dat zou sneu zijn voor het werk dat ik in deze recensie stak, maar wel terecht.
Ah, u leest verder, ongelovig Thomas. Okay, enkele argumenten dan maar. Serge Baeken zou geen onbekende mogen zijn. Sommige recensenten zullen misschien gewag maken van een “goed bewaard geheim” omdat de man nog niet zoveel stripwerk gepubliceerd heeft. Van iemand die geregeld illustraties in Knack, Focus, NRC Handelsblad, De Tijd en De Morgen publiceert (en in sommige gevallen “gepubliceerd heeft”), CD-hoezen en dergelijke meer ontworpen heeft en constant op evenementen als de Boekenbeurs live tekendemonstraties geeft valt echter moeilijk te zeggen dat hij ergens in een verdomhoekje zat. De kans is dus groot dat u ooit al eens werk van Baeken gezien heeft. Wat u misschien nog nooit gedaan heeft is werk van Baeken gelezen. En dat is spijtig, want de man is een auteur pur sang. Getuige: Sugar.
Baeken beschrijft in dit boek de levens van de katten die zijn pad kruisten en doet dat uit het standpunt van de katten zelf. Via hen maken we kennis met Serge zelf, zijn vrouw Ann, zijn dochter Carmen en nog wat nevenfiguren. Verwacht geen rode draad of een plot. Het boek is een verzameling anekdotes, gebeurtenissen en situaties die samen een totaalbeeld vormen van het leven als kat ten huize Baeken. Er valt ook amper dialoog te bespeuren in Sugar. De meeste katten denken nu eenmaal niet in volzinnen. En toch noem ik Baeken een auteur. Omdat elk kort verhaaltje een minutieus geconstrueerd pareltje is. Omdat Baeken me met weinig woorden een keer of vijf tot op het bot wist te ontroeren. Omdat ik weet dat verhalen die simpel overkomen, maar toch fantastisch in elkaar zitten het moeilijkste zijn om te maken want men minder woorden en wapens ter beschikking heeft om ze te construeren. Omdat de verschillende deeltjes van dit boek samen een prachtige mozaïekvertelling vormen.
Ook de tekeningen zijn geen kattenpis. (Sorry.) Baeken hanteert voor de personages een simpele klare lijn die het makkelijk maakt emoties over te brengen maar werkt achtergronden vaak gedetailleerder uit om zo het verhaal te aarden in de realiteit. Het resultaat zijn personages waar je om geeft en een verhaal waar je gegarandeerd wordt ingezogen. Zelfs de katten zijn voorzien van een zeer expressieve mimiek. Sommige recensenten zullen dit boek ook “experimenteel” noemen. Laat u daar niet door afschrikken. Los van het feit dat de technieken die Baeken aanwendt al meer dan vijftig jaar bestaan moet u immers weten dat “experimenteel” zeker niet wil zeggen “moeilijk”.
Ik wordt even technisch: elke pagina van Sugar bestaat uit 24 hokjes zonder goot. Maar die vormen niet altijd 24 aparte prenten. Soms wordt één locatie weergegeven in een deel van de prenten (bijvoorbeeld een huiskamer), maar zien we een personage wel in een aantal prenten opduiken. Een gewiekste manier om ritme en het verstrijken van tijd weer te geven. De katten springen van prentje naar prentje als het ware. Dat zijn niet meteen experimentele technieken omdat ze al minstens 50 jaar bestaan. Wat Baeken wel doet is deze technieken volledig naar zijn hand zetten. Omdat er vaak wordt gekeken vanuit het standpunt van een kat zijn sommige pagina’s een ware lust voor het oog. Grafische puzzels waaruit de actieve lezer het totaalbeeld bij elkaar kan passen of zichzelf helemaal kan verliezen in het kat zijn. Soit, ik kan met nog wat termen en superlatieven goochelen, maar het is de strip zelf die telt. Misschien had ik u beter in mijn inleiding proberen overtuigen om gewoon naar de prenten bij deze recensie te kijken. Die zeggen veel. Waarschijnlijk is ieder onder u bij het zien ervan richting stripwinkel gespurt en praat ik nu tegen een lege zaal. Dat zou sneu zijn voor het werk dat ik in deze recensie stak, maar wel terecht.
Bries
Snow is geen strip. Het is tevens geen boek bedoeld voor de grote
massa. Een deel van jullie kan dus stoppen met lezen. Er zijn vermoedelijk
nog wat overtollige kilo’s van de feestdagen die weg gewerkt moeten
worden of een entertainende spin-off van een mainstream reeks die nog
gelezen moet worden.
Waarom bespreek ik Snow dan? In de eerste plaats omdat de maker ervan, Dieter Van der Ougstraete, ook strips maakt. (Zie Plots Stripmagazine, Stroke, Zone 5300, NRS.next, Quest, Zizo en/of tal van buitenlandse underground bladen.) In de tweede plaats omdat dit boek een unieke grafische beleving is. Enkel grafisch, dat wel. In het hele boek staat geen regeltje tekst. Het verhaal is ook geen echt verhaal, maar eerder een excuus van Van der Ougstraete om zijn tekenduivels te ontbinden. Een sneeuwman in een blok ijs drijft af naar voor hem vreemde en verre landen, ontdooit op een strand en probeert zijn weg terug naar huis te vinden. Zo simpel kan het zijn. Die tocht is waar het om te doen is. (En is de tocht niet altijd belangrijker dan het reisdoel? 8/10 op de clichémeter.) De sneeuwman trekt door bizarre landschappen bevolkt door nog vreemdere inwoners. De meesten lijken nog het meest op een zak zure snoepjes die in een vat radioactief afval zijn gevallen: misvormd, getekend, (in beide betekenissen van het woord. 9/10 op de woordspelingenmeter) expressief, kleurrijk, gemuteerd en bovenal boeiend.
De figuren van Van der Ougstraete, hoe bizar ze ook zijn, leven. Elk personage draagt zijn hele leven mee in de lijnen en tinten die hun schepper op het tekenpapier gezet heeft. Ze hebben een eigen karakter en zelfs bij diegenen die een perfect afgetraind lichaam lijken te bezitten zien we scheurtjes in het pantser. Voor elk van die figuren valt een heel verhaal te bedenken. Van der Ougstraete kiest er echter voor om ze met honderden tegelijk op ons af te vuren en laat het fantaseren aan ons over. Persoonlijk fantaseer ik gaarne en ik ben blij dat ik in dit geval geen doos Kleenex bij de hand hoef te houden. Een groot deel van de pagina’s in Snow bestaat uit dubbele spreads. Het effect dat Van der Ougstraete daarmee sorteert doet denken aan een Waar is Wally-zoekplaat geschilderd door Jheronimus Bosch op acid. Voor wie tijd heeft om de pagina’s van dit boek op het gemak in zich op te nemen wacht dus een kleurrijke LSD trip. En dat zonder risico op gefrituurde hersenen.
Waarom bespreek ik Snow dan? In de eerste plaats omdat de maker ervan, Dieter Van der Ougstraete, ook strips maakt. (Zie Plots Stripmagazine, Stroke, Zone 5300, NRS.next, Quest, Zizo en/of tal van buitenlandse underground bladen.) In de tweede plaats omdat dit boek een unieke grafische beleving is. Enkel grafisch, dat wel. In het hele boek staat geen regeltje tekst. Het verhaal is ook geen echt verhaal, maar eerder een excuus van Van der Ougstraete om zijn tekenduivels te ontbinden. Een sneeuwman in een blok ijs drijft af naar voor hem vreemde en verre landen, ontdooit op een strand en probeert zijn weg terug naar huis te vinden. Zo simpel kan het zijn. Die tocht is waar het om te doen is. (En is de tocht niet altijd belangrijker dan het reisdoel? 8/10 op de clichémeter.) De sneeuwman trekt door bizarre landschappen bevolkt door nog vreemdere inwoners. De meesten lijken nog het meest op een zak zure snoepjes die in een vat radioactief afval zijn gevallen: misvormd, getekend, (in beide betekenissen van het woord. 9/10 op de woordspelingenmeter) expressief, kleurrijk, gemuteerd en bovenal boeiend.
De figuren van Van der Ougstraete, hoe bizar ze ook zijn, leven. Elk personage draagt zijn hele leven mee in de lijnen en tinten die hun schepper op het tekenpapier gezet heeft. Ze hebben een eigen karakter en zelfs bij diegenen die een perfect afgetraind lichaam lijken te bezitten zien we scheurtjes in het pantser. Voor elk van die figuren valt een heel verhaal te bedenken. Van der Ougstraete kiest er echter voor om ze met honderden tegelijk op ons af te vuren en laat het fantaseren aan ons over. Persoonlijk fantaseer ik gaarne en ik ben blij dat ik in dit geval geen doos Kleenex bij de hand hoef te houden. Een groot deel van de pagina’s in Snow bestaat uit dubbele spreads. Het effect dat Van der Ougstraete daarmee sorteert doet denken aan een Waar is Wally-zoekplaat geschilderd door Jheronimus Bosch op acid. Voor wie tijd heeft om de pagina’s van dit boek op het gemak in zich op te nemen wacht dus een kleurrijke LSD trip. En dat zonder risico op gefrituurde hersenen.
(Blloan)
Het in 2011 opgestarte label 'Blloan' van Ballon Media had als
doelstelling de betere buitenlandse strip in het Nederlands op de markt te
brengen. Ik was zeer verrukt met hun eerste uitgaven en ondertussen staat
de teller op zo’n 30 titels. Toch niet mis.
De Toorn van Fantomas is een reeks die in drie delen zal uitkomen. Deel 1, Onthoofd verscheen onlangs. Fantomas is een personage uit de Franse literatuur. Een wreedaardige, geniale crimineel die als voornaamste eigenschap heeft dat hij zich als alles en iedereen kan vermommen. In Frankrijk is hij een vrij bekend personage, bij ons iets minder, en daarom net interessanter. De strip begint in 1895 op de één van de eerste demonstraties van de cinematograaf, de eerste flat screen als het ware. Meteen een goed gekozen setting die de wereld waarin deze thriller zich afspeelt mooi schetst. Fantomas probeert een vrouw en haar tienjarige zoontje te vermoorden. Hij slaagt er enkel in de moeder het hoekje om te helpen en het zoontje wordt onder de vleugels genomen van een politieagent. Zestien jaar later wordt een man die ervan verdacht wordt Fantomas te zijn veroordeeld en terechtgesteld. Juve, de agent, is intussen een gerespecteerde inspecteur en zijn adoptiefzoon, Jérôme is hoofdredacteur van een krant. Het verhaal van Fantomas lijkt ten einde en Jérôme overdenkt hoe spijtig het is dat hij nooit te weten gekomen is waarom Fantomas hem wou koud maken. Uiteraard stopt het verhaal niet daar. Al snel duikt Fantomas opnieuw op en Juve en Jérôme raken betrokken in de speurtocht naar de waarheid.
Het verhaal bevat genoeg actie en mysterie om te boeien en er hangt een leuk Jack The Ripper-achtig sfeertje, maar de karakterontwikkeling blijft toch een beetje steken in de middelmaat. Ik durf niet te streng zijn, dit is nog maar het eerste deel, maar van Blloan zijn we meer gewend. Deze strip had evengoed gewoon tussen de vertalingen van Dargaud kunnen zitten. Ballon Media, onder wiens vleugels Blloan zit, regelt die namelijk ook. De geheimzinnige, en voor de meeste mensen waarschijnlijk exotische, figuur van Fantomas en het raadsel van zijn identiteit houden je als lezer natuurlijk wel in de tang. Het zal pas na de ontknoping in het derde deel blijken of deze reeks een doorsnee thriller is of een goed gecomponeerd stukje werk. Toch begrijp ik de keuze om deze reeks onder te brengen bij Blloan: de tekeningen. Die zijn van een fantastisch niveau. De sfeervolle pagina’s doen in hun cadrage en hoekigheid denken aan het beste dat de expressionistische film te bieden had. Hoewel deze filmstijl pas begin jaren 20 in Duitsland ontstond passen de stijlkenmerken als bij wonder bij dit verhaal: gotische decors, grote schaduwpartijen, veel vogel- en kikkerperspectief, enz. Denk nu echter niet meteen aan zwart-wit. Tekenares Julie Rocheleau mengt de stijl van films als Das Cabinet des Dr. Caligari en Nosferatu, eine Symphonie des Grauens met warme kleurpotloodkleuren.
Op grof papier weet ze met vrij schetsmatige maar toch gedetailleerde kleurpotloodvegen een heel aparte wereld te scheppen. Dat is een tegenstelling maar eens je het ziet weet je wat ik bedoel. Rocheleau blijft hangen in de kleuren blauw, rood, geel en groen, wat de vervreemding en tevens de sfeerschepping naar een nog hoger niveau tilt. Haar personages, die dan weer lijken weggelopen uit een animatiefilm als Les Triplettes De Bellville acteren overdreven en komen daardoor, in vergelijking met de zeer gestileerde achtergronden, toch nog over als mensen van vlees en bloed. Op de eindmeet wordt deze strip daardoor toch nog een aanrader.
De Toorn van Fantomas is een reeks die in drie delen zal uitkomen. Deel 1, Onthoofd verscheen onlangs. Fantomas is een personage uit de Franse literatuur. Een wreedaardige, geniale crimineel die als voornaamste eigenschap heeft dat hij zich als alles en iedereen kan vermommen. In Frankrijk is hij een vrij bekend personage, bij ons iets minder, en daarom net interessanter. De strip begint in 1895 op de één van de eerste demonstraties van de cinematograaf, de eerste flat screen als het ware. Meteen een goed gekozen setting die de wereld waarin deze thriller zich afspeelt mooi schetst. Fantomas probeert een vrouw en haar tienjarige zoontje te vermoorden. Hij slaagt er enkel in de moeder het hoekje om te helpen en het zoontje wordt onder de vleugels genomen van een politieagent. Zestien jaar later wordt een man die ervan verdacht wordt Fantomas te zijn veroordeeld en terechtgesteld. Juve, de agent, is intussen een gerespecteerde inspecteur en zijn adoptiefzoon, Jérôme is hoofdredacteur van een krant. Het verhaal van Fantomas lijkt ten einde en Jérôme overdenkt hoe spijtig het is dat hij nooit te weten gekomen is waarom Fantomas hem wou koud maken. Uiteraard stopt het verhaal niet daar. Al snel duikt Fantomas opnieuw op en Juve en Jérôme raken betrokken in de speurtocht naar de waarheid.
Het verhaal bevat genoeg actie en mysterie om te boeien en er hangt een leuk Jack The Ripper-achtig sfeertje, maar de karakterontwikkeling blijft toch een beetje steken in de middelmaat. Ik durf niet te streng zijn, dit is nog maar het eerste deel, maar van Blloan zijn we meer gewend. Deze strip had evengoed gewoon tussen de vertalingen van Dargaud kunnen zitten. Ballon Media, onder wiens vleugels Blloan zit, regelt die namelijk ook. De geheimzinnige, en voor de meeste mensen waarschijnlijk exotische, figuur van Fantomas en het raadsel van zijn identiteit houden je als lezer natuurlijk wel in de tang. Het zal pas na de ontknoping in het derde deel blijken of deze reeks een doorsnee thriller is of een goed gecomponeerd stukje werk. Toch begrijp ik de keuze om deze reeks onder te brengen bij Blloan: de tekeningen. Die zijn van een fantastisch niveau. De sfeervolle pagina’s doen in hun cadrage en hoekigheid denken aan het beste dat de expressionistische film te bieden had. Hoewel deze filmstijl pas begin jaren 20 in Duitsland ontstond passen de stijlkenmerken als bij wonder bij dit verhaal: gotische decors, grote schaduwpartijen, veel vogel- en kikkerperspectief, enz. Denk nu echter niet meteen aan zwart-wit. Tekenares Julie Rocheleau mengt de stijl van films als Das Cabinet des Dr. Caligari en Nosferatu, eine Symphonie des Grauens met warme kleurpotloodkleuren.
Op grof papier weet ze met vrij schetsmatige maar toch gedetailleerde kleurpotloodvegen een heel aparte wereld te scheppen. Dat is een tegenstelling maar eens je het ziet weet je wat ik bedoel. Rocheleau blijft hangen in de kleuren blauw, rood, geel en groen, wat de vervreemding en tevens de sfeerschepping naar een nog hoger niveau tilt. Haar personages, die dan weer lijken weggelopen uit een animatiefilm als Les Triplettes De Bellville acteren overdreven en komen daardoor, in vergelijking met de zeer gestileerde achtergronden, toch nog over als mensen van vlees en bloed. Op de eindmeet wordt deze strip daardoor toch nog een aanrader.
(Strip 2000)
Humor in strips heeft veelal een pointe. Een grap duurt enkele plaatjes
of één pagina en wordt vervolgens afgewerkt. Zeldzamer in
humorstrips is situatiehumor. Om zoiets goed te doen moet men met meer dan
de opbouw van de grap rekening houden: personages en hun karakter,
omgeving, langere plotlijnen, … Luc Cromheecke en Sti slagen er met
vlag en wimpel in om een hele wereld te scheppen waarin hun humor goed
gedijt.
De opzet van Het Godvrrgeten Eiland is simpel, zoals goede ideeën meestal zijn: een schipbreukeling en zijn hond spoelen aan op een tropisch eiland. De man is blij om weer vaste grond onder zijn voeten te hebben en denkt er aanvankelijk niet aan om vanaf het eiland weer het ruime sop te kiezen. Eerder droomt hij van een luilekkerleventje op de parelwitte Bounty stranden van zijn nieuwe thuis. Al snel blijkt echter dat het eiland allesbehalve onbewoond is. Sti en Cromheecke slaan de man om de oren met inboorlingen die kannibalistische trekjes vertonen, piraten, pratende vleermuizen, rumsmokkelaars, intelligente wrattenzwijnen, aanspoelende pinguïns en marsmannetjes. De absurditeit spat van de pagina’s maar de makers weten alles zo te brengen dat je, zonder je al te veel vragen te stellen, wordt meegesleurd in hun waanzin. De tafereeltjes die zij scheppen moeten het vooral hebben van de flitsende dialogen, de van de pot gerukte plotwendingen en de heerlijk maffe situatiehumor. Als er al pointes zijn aan de hier gepresenteerde korte verhaaltjes dan is die meestal ondergeschikt aan de gehele sfeer. En maar goed ook.
Cromheecke toont hier waarom hij een meester in het genre is. Zijn platen zitten vol actie en mimiek. Een wervelend ballet van slapstick ontvouwt zich aan de lezer. Cromheecke bedient zich van alle technieken die het medium ter beschikking heeft om zijn actie over te brengen: vluchtlijntjes, wolkjes, rondspattende zweetdruppeltjes, sterretjes rond de hoofden van personages. Wat vooral ook opvalt is hoe bewegelijk de figuren van Cromheecke zijn. Hoewel zijn lijnvoering veel krasseriger is dan die van Franquin kan de enscenering aan die van de zwartkijkende stripgigant tippen. Need I say more? Bovendien is het hoogtepunt in de strip een bezoek van twee aan Robbedoes en Kwabbernoot refererende personages die op zoek zijn naar een vreemd geel beest met zwarte stippen. Geen wonder dat ik aan Franquin moest denken. Al snel wil ons arme hoofdpersonage weg uit deze geschifte omgeving, en zoals het in een goede strip betaamt, lopen al zijn pogingen uit op mislukkingen. Een concept als dit kan eeuwig blijven gaan, zeker als de makers begeesterd zijn met het talent van deze twee heren. Hoewel je als lezer al snel overloopt van medelijden voor de arme schipbreukeling, hoop ik dat zijn verwoeste streven naar ontsnappen nog lang mag gefnuikt worden.
De opzet van Het Godvrrgeten Eiland is simpel, zoals goede ideeën meestal zijn: een schipbreukeling en zijn hond spoelen aan op een tropisch eiland. De man is blij om weer vaste grond onder zijn voeten te hebben en denkt er aanvankelijk niet aan om vanaf het eiland weer het ruime sop te kiezen. Eerder droomt hij van een luilekkerleventje op de parelwitte Bounty stranden van zijn nieuwe thuis. Al snel blijkt echter dat het eiland allesbehalve onbewoond is. Sti en Cromheecke slaan de man om de oren met inboorlingen die kannibalistische trekjes vertonen, piraten, pratende vleermuizen, rumsmokkelaars, intelligente wrattenzwijnen, aanspoelende pinguïns en marsmannetjes. De absurditeit spat van de pagina’s maar de makers weten alles zo te brengen dat je, zonder je al te veel vragen te stellen, wordt meegesleurd in hun waanzin. De tafereeltjes die zij scheppen moeten het vooral hebben van de flitsende dialogen, de van de pot gerukte plotwendingen en de heerlijk maffe situatiehumor. Als er al pointes zijn aan de hier gepresenteerde korte verhaaltjes dan is die meestal ondergeschikt aan de gehele sfeer. En maar goed ook.
Cromheecke toont hier waarom hij een meester in het genre is. Zijn platen zitten vol actie en mimiek. Een wervelend ballet van slapstick ontvouwt zich aan de lezer. Cromheecke bedient zich van alle technieken die het medium ter beschikking heeft om zijn actie over te brengen: vluchtlijntjes, wolkjes, rondspattende zweetdruppeltjes, sterretjes rond de hoofden van personages. Wat vooral ook opvalt is hoe bewegelijk de figuren van Cromheecke zijn. Hoewel zijn lijnvoering veel krasseriger is dan die van Franquin kan de enscenering aan die van de zwartkijkende stripgigant tippen. Need I say more? Bovendien is het hoogtepunt in de strip een bezoek van twee aan Robbedoes en Kwabbernoot refererende personages die op zoek zijn naar een vreemd geel beest met zwarte stippen. Geen wonder dat ik aan Franquin moest denken. Al snel wil ons arme hoofdpersonage weg uit deze geschifte omgeving, en zoals het in een goede strip betaamt, lopen al zijn pogingen uit op mislukkingen. Een concept als dit kan eeuwig blijven gaan, zeker als de makers begeesterd zijn met het talent van deze twee heren. Hoewel je als lezer al snel overloopt van medelijden voor de arme schipbreukeling, hoop ik dat zijn verwoeste streven naar ontsnappen nog lang mag gefnuikt worden.
(Oog & Blik)
Een debuut is een lastig ding. Je verlaat een warme cocon van lesgevers
met hun opbouwende kritiek, mama, papa en/of je lief die alles wat je maakt
sowieso goed vinden en je geeft je, voor het eerst, bloot aan een vrij
groot publiek. Het is dan ook zeldzaam dat debutanten in hun eerste werk
heel diep of persoonlijk worden. Okay, sommigen doen dat wel maar
overdrijven daar dan weer in. Alsof zij de enige mensen ter wereld zijn.
Shamisa Debroey lijkt de dunne lijn tussen beide met succes te
bewandelen.
“Lijkt”, schrijf ik, want ik ben niet zeker hoe autobiografisch haar eerste boek, Verdwaald, eigenlijk is. Het boek gaat over een meisje dat fysiek wat weg heeft van de echte Shamisa. Het heeft als rode draad een monoloog in ik-vorm. Debroey weet de graad van waargebeurdheid echter mysterieus te houden door haar hoofdpersonage geen naam te geven. Een meesterlijke zet aangezien Verdwaald een soms vrij neerslachtig boek is en wanneer men zulks brengt in een totaal autobiografische setting verzandt men al snel in tranentrekkerij en navelstaarderij. Het ontbreekt Verdwaald aan een echte plot. Het verhaal is eerder een trip, een kluwen gebeurtenissen en gedachten, gelardeerd met poëtische beelden, metaforen, anekdotes en dergelijke meer. Een meisje overdenkt haar leven tot vandaag. Haar vader lijkt ze amper gekend te hebben en lijkt ergens ver weg te leven. (In de realiteit of in haar gedachten?) Haar moeder is er wel, maar die is nooit thuis en is vooral met zichzelf bezig. Het boek vertelt over de pijnlijke zoektocht van het hoofdpersonage naar wat deze twee leegtes in haar leven voor haar betekenen. Hoewel dit een vrij zwaar thema is slaagt Debroey erin nooit té zwaar op de hand te worden. Dat doet ze door bijvoorbeeld een tragikomische toevallige ontmoeting met een oude “vriendin” in te bouwen of de intense, introverte scènes af te wisselen met groot uitgezoomde droombeelden van de mogelijke whereabouts van haar vader.
De tekeningen bestaan uit goed doordachte en welgemikte krabbels in een lijnvoering die aan prentenboeken doen denken. Debroey kleurt die vervolgens, buiten de lijntjes, in door hier een daar een kwakje kleur op de pagina te gooien. Die kleur speelt een even grote rol in de expressie van de personages als de lijnvoering. Net als het verhaal lijken de tekeningen op het eerste zicht een warboel maar voor wie dieper wil en durft kijken wordt het geheel na een tijdje kristalhelder. Er is ongetwijfeld hard gewerkt aan de grafische kant van dit boek, maar het is slechts weinigen gegeven om zo goed te tekenen dat het lijkt alsof de beelden met perfecte nonchalance geconcipieerd zijn. Onder het lezen betrapte ik me op de gedachte dat de tekeningen het werk van Randall. C oproepen. Het lijkt of er almaar meer jongen tekenaars zich baseren op de grote drie: Casaer, Evens en Schrauwen. Debroey doet gelukkig het hare met die invloed en bovendien staat elke kunstenaar op de schouders van hen die hem of haar zijn voorgegaan. En zijn die grote drie de trendsetters van hun respectievelijke stromingen en generatie of eerder de meest bekende en dus meest zichtbare? Op het einde van het boek bedankt Debroey Randall voor zijn wijze woorden en daden dus ik laat het aan u over om te beslissen of ik een kennersoog heb of een poseur ben. Verdwaald is geen makkelijk boek. Ik raad het u zelfs aan het driemaal te lezen: één keer in zijn geheel, één keer uitsluitend de monoloog en één keer uitsluitend de dialogen. Dat is geen straf. Wie bereid is af te dalen in het hoofd van Debroey zal het boek waarschijnlijk zelfs meer dan drie keer willen lezen.
“Lijkt”, schrijf ik, want ik ben niet zeker hoe autobiografisch haar eerste boek, Verdwaald, eigenlijk is. Het boek gaat over een meisje dat fysiek wat weg heeft van de echte Shamisa. Het heeft als rode draad een monoloog in ik-vorm. Debroey weet de graad van waargebeurdheid echter mysterieus te houden door haar hoofdpersonage geen naam te geven. Een meesterlijke zet aangezien Verdwaald een soms vrij neerslachtig boek is en wanneer men zulks brengt in een totaal autobiografische setting verzandt men al snel in tranentrekkerij en navelstaarderij. Het ontbreekt Verdwaald aan een echte plot. Het verhaal is eerder een trip, een kluwen gebeurtenissen en gedachten, gelardeerd met poëtische beelden, metaforen, anekdotes en dergelijke meer. Een meisje overdenkt haar leven tot vandaag. Haar vader lijkt ze amper gekend te hebben en lijkt ergens ver weg te leven. (In de realiteit of in haar gedachten?) Haar moeder is er wel, maar die is nooit thuis en is vooral met zichzelf bezig. Het boek vertelt over de pijnlijke zoektocht van het hoofdpersonage naar wat deze twee leegtes in haar leven voor haar betekenen. Hoewel dit een vrij zwaar thema is slaagt Debroey erin nooit té zwaar op de hand te worden. Dat doet ze door bijvoorbeeld een tragikomische toevallige ontmoeting met een oude “vriendin” in te bouwen of de intense, introverte scènes af te wisselen met groot uitgezoomde droombeelden van de mogelijke whereabouts van haar vader.
De tekeningen bestaan uit goed doordachte en welgemikte krabbels in een lijnvoering die aan prentenboeken doen denken. Debroey kleurt die vervolgens, buiten de lijntjes, in door hier een daar een kwakje kleur op de pagina te gooien. Die kleur speelt een even grote rol in de expressie van de personages als de lijnvoering. Net als het verhaal lijken de tekeningen op het eerste zicht een warboel maar voor wie dieper wil en durft kijken wordt het geheel na een tijdje kristalhelder. Er is ongetwijfeld hard gewerkt aan de grafische kant van dit boek, maar het is slechts weinigen gegeven om zo goed te tekenen dat het lijkt alsof de beelden met perfecte nonchalance geconcipieerd zijn. Onder het lezen betrapte ik me op de gedachte dat de tekeningen het werk van Randall. C oproepen. Het lijkt of er almaar meer jongen tekenaars zich baseren op de grote drie: Casaer, Evens en Schrauwen. Debroey doet gelukkig het hare met die invloed en bovendien staat elke kunstenaar op de schouders van hen die hem of haar zijn voorgegaan. En zijn die grote drie de trendsetters van hun respectievelijke stromingen en generatie of eerder de meest bekende en dus meest zichtbare? Op het einde van het boek bedankt Debroey Randall voor zijn wijze woorden en daden dus ik laat het aan u over om te beslissen of ik een kennersoog heb of een poseur ben. Verdwaald is geen makkelijk boek. Ik raad het u zelfs aan het driemaal te lezen: één keer in zijn geheel, één keer uitsluitend de monoloog en één keer uitsluitend de dialogen. Dat is geen straf. Wie bereid is af te dalen in het hoofd van Debroey zal het boek waarschijnlijk zelfs meer dan drie keer willen lezen.
(Standaard uitgeverij)
De familie Kiekeboe hoef ik vermoedelijk aan niemand van u nog voor te
stellen. Sommige striplezers kennen de Kiekeboes waarschijnlijk beter dan
hun eigen gezin. Naar alle waarschijnlijkheid glipt een nieuwe aflevering
van deze reeks meestal ook door de mazen van het net van recensenten omdat
er vier afleveringen per jaar verschijnen of omdat een recensent de reeks
al zoveel keer besproken heeft. Voor een zeer goede aflevering maak ik
echter graag een uitzondering…
Wat er net zo goed is aan Bistro Dodo is de plot van het verhaal. Die zit op ingenieuze wijze in elkaar. Verschillende verhaaldraadjes worden tot een magistraal geheel geweven: Fanny en haar vriendin Alanis vertrekken op citytrip naar Amsterdam, Firmin Van de Kasseien vertelt zijn vrouw dat hij op businesstrip gaat naar Texel maar reist eigenlijk naar Tenerife met Tomboy, een andere vriendin van Fanny en Kiekeboe en Konstantinopel reizen dan weer echt naar Texel af om de zaakjes van Van de Kasseien echt te regelen. Moest dit een realistische strip geweest zijn ik had het misschien ongeloofwaardig gevonden hoe alle puzzelstukjes uiteindelijk op hun plaats vallen, maar dit is echter een entertainende familiestrip en ik kan niet anders dan met verwondering lezen hoe Merho en zijn medewerkers (Ivan Adriaenssens, Kristof Fagard en Peter Koeken) de toevalligheden op geloofwaardige wijze op uw bord lepelen. Meer nog: ze lijken zelf de draak te steken met de verwachtingen van de personages en de lezers zelf in een memorabele telefoonscène tussen Kiekeboe en Fanny.
Natuurlijk zijn er nog andere aspecten van deze strip die me konden bekoren. Dat Tomboy een callgirl is en hoe moedig het is van Merho om zo’n personage op te voeren is al uitvoerig besproken geweest in pers allerhande, maar Merho houdt niet op. Het thema van deze strip is genetische manipulatie in plant en dier, toch ook wel een geladen en modern gegeven. Zonder vaart uit het verhaal te halen of voor- en/of tegenstanders gelijk te geven smokkelt Merho dit hete hangijzer binnen in zijn strip. Hoe meer succes deze serie lijkt te hebben, hoe meer Merho zijn gedacht lijkt te kunnen zeggen over dingen die hem interesseren, kwaad maken of irriteren. “Hoe meer verkochte exemplaren, hoe beter.” zeg ik dan. Reken bij daar nog eens goed gevonden woordgrapjes bij, actie of humor op elke pagina en de vlotte tekeningen die als altijd van hoge kwaliteit zijn en je hebt een onderhoudende en spannende strip met net genoeg toegevoegde pikante kruiden om je hier en daar toch even te doen nadenken over leven en maatschappij. Als ik kinderen had zou ik ze elke week een Kiekeboe-strip cadeau doen.
Wat er net zo goed is aan Bistro Dodo is de plot van het verhaal. Die zit op ingenieuze wijze in elkaar. Verschillende verhaaldraadjes worden tot een magistraal geheel geweven: Fanny en haar vriendin Alanis vertrekken op citytrip naar Amsterdam, Firmin Van de Kasseien vertelt zijn vrouw dat hij op businesstrip gaat naar Texel maar reist eigenlijk naar Tenerife met Tomboy, een andere vriendin van Fanny en Kiekeboe en Konstantinopel reizen dan weer echt naar Texel af om de zaakjes van Van de Kasseien echt te regelen. Moest dit een realistische strip geweest zijn ik had het misschien ongeloofwaardig gevonden hoe alle puzzelstukjes uiteindelijk op hun plaats vallen, maar dit is echter een entertainende familiestrip en ik kan niet anders dan met verwondering lezen hoe Merho en zijn medewerkers (Ivan Adriaenssens, Kristof Fagard en Peter Koeken) de toevalligheden op geloofwaardige wijze op uw bord lepelen. Meer nog: ze lijken zelf de draak te steken met de verwachtingen van de personages en de lezers zelf in een memorabele telefoonscène tussen Kiekeboe en Fanny.
Natuurlijk zijn er nog andere aspecten van deze strip die me konden bekoren. Dat Tomboy een callgirl is en hoe moedig het is van Merho om zo’n personage op te voeren is al uitvoerig besproken geweest in pers allerhande, maar Merho houdt niet op. Het thema van deze strip is genetische manipulatie in plant en dier, toch ook wel een geladen en modern gegeven. Zonder vaart uit het verhaal te halen of voor- en/of tegenstanders gelijk te geven smokkelt Merho dit hete hangijzer binnen in zijn strip. Hoe meer succes deze serie lijkt te hebben, hoe meer Merho zijn gedacht lijkt te kunnen zeggen over dingen die hem interesseren, kwaad maken of irriteren. “Hoe meer verkochte exemplaren, hoe beter.” zeg ik dan. Reken bij daar nog eens goed gevonden woordgrapjes bij, actie of humor op elke pagina en de vlotte tekeningen die als altijd van hoge kwaliteit zijn en je hebt een onderhoudende en spannende strip met net genoeg toegevoegde pikante kruiden om je hier en daar toch even te doen nadenken over leven en maatschappij. Als ik kinderen had zou ik ze elke week een Kiekeboe-strip cadeau doen.
(Dupuis)
Scenarist Yann heeft na zijn piloten slash oorlogsstrip Mezek
blijkbaar de smaak te pakken. Het tweeluik Berentand brengt meer
oorlog en meer vliegtuigen. Gelukkig staan, net als in Mezek, de
personages centraal.
En Yann vliegt er meteen in. (Ha Ha) De plot van deze strip schakelt voortdurend heen en weer tussen het verleden en het heden. In het heden ontmoeten wij Max. Max is een naar Amerika geëmigreerde, joodse Sileziër. (Sileziaan?) Uit de strip, die historisch goed gestoffeerd is, leren we dat Silezië een regio is die nu eens onder Poolse heerschappij viel en dan weer onder Duitse. Tussen het neerschieten van kamikazevliegtuigen door, is jachtpiloot Max zo goed om voor ons af en toe eens te (dag)dromen over zijn verleden. Kwestie van het verhaal goed op te bouwen en vloeiend van verleden naar heden te flitsen. Max en zijn twee jeugdvrienden, Werner en Hanna dromen er al van kindsbeen van om piloot te worden. Er is echter één probleem: om piloot te kunnen worden moet je lid worden van de Hitlerjugend. Dat is onmogelijk voor Max omdat de Hitlerjugend het niet zo begrepen had op joden. Werner en Hanna wuiven de bezwaren van Max weg omdat ze hun droom om piloot te worden niet willen laten varen. Langzaam maar zeker blijkt dat die jugend niet zomaar een onschuldige jeugdbeweging was. (Spoiler!)
In het heden komen we dan weer bij mondjesmaat te weten waar Hanna en Werner zich momenteel bevinden. Yann weet het flitsen tussen de verschillende tijdsvakken zo op te bouwen dat een zeer geslaagde spanningsboog ontstaat. De tekeningen van Henriet zijn van een knisperende schoonheid. Een mooie, dunne klare lijn voor de personages en een iets meer uitgewerkte achtergrond zorgen voor een grotere expressie bij de personages terwijl de lezer niet twijfelt aan het realisme van de setting. De vliegtuigen en luchtgevechten zijn de kers op de taart. Fantastische balletten van metaal, vuur en rook. Henriet heeft zich net als Yann zeer goed gedocumenteerd om de verschillende types van vliegtuigen goed in beeld te brengen en dat draagt bij aan de leeservaring. Eén klein minpuntje is dat Werner en Max als kind totaal niet van elkaar te onderscheiden zijn, hoewel ze geen broers zijn, laat staan tweelingbroers. De gelijkenis tussen de twee blijkt, wanneer ze volwassen zijn, een belangrijk punt in de plot maar dat wil niet zeggen dat ze toen ze jong waren geen verschillend kapsel hadden kunnen hebben. Soms gaat Yann wat over de schreef met zijn documentatie. Zo legt hij de ongeveer tien jaar oude Werner volgende dialoog in de mond:
“Ik vrees dat Hanna gelijk heeft, Max! In het plebisciet van 1921 stemde een overgrote meerderheid ervoor om deel uit te maken van Duitsland. En sinds Hitler aan de macht is, wordt er gesproken over een annexatie van Silezië.”
En dat dan nog onder het fietsen. Los van dit kleine (en lollige) schoonheidsfoutje zijn de dialogen echter van niveau en worden de personages op gedegen wijze uitgespit. Je zou op den duur nog gaan meeleven verdorie. Een prachtige strip, entertainend gebracht en waar je bovendien nog iets van bijleert ook. Wat willen we nog meer?
En Yann vliegt er meteen in. (Ha Ha) De plot van deze strip schakelt voortdurend heen en weer tussen het verleden en het heden. In het heden ontmoeten wij Max. Max is een naar Amerika geëmigreerde, joodse Sileziër. (Sileziaan?) Uit de strip, die historisch goed gestoffeerd is, leren we dat Silezië een regio is die nu eens onder Poolse heerschappij viel en dan weer onder Duitse. Tussen het neerschieten van kamikazevliegtuigen door, is jachtpiloot Max zo goed om voor ons af en toe eens te (dag)dromen over zijn verleden. Kwestie van het verhaal goed op te bouwen en vloeiend van verleden naar heden te flitsen. Max en zijn twee jeugdvrienden, Werner en Hanna dromen er al van kindsbeen van om piloot te worden. Er is echter één probleem: om piloot te kunnen worden moet je lid worden van de Hitlerjugend. Dat is onmogelijk voor Max omdat de Hitlerjugend het niet zo begrepen had op joden. Werner en Hanna wuiven de bezwaren van Max weg omdat ze hun droom om piloot te worden niet willen laten varen. Langzaam maar zeker blijkt dat die jugend niet zomaar een onschuldige jeugdbeweging was. (Spoiler!)
In het heden komen we dan weer bij mondjesmaat te weten waar Hanna en Werner zich momenteel bevinden. Yann weet het flitsen tussen de verschillende tijdsvakken zo op te bouwen dat een zeer geslaagde spanningsboog ontstaat. De tekeningen van Henriet zijn van een knisperende schoonheid. Een mooie, dunne klare lijn voor de personages en een iets meer uitgewerkte achtergrond zorgen voor een grotere expressie bij de personages terwijl de lezer niet twijfelt aan het realisme van de setting. De vliegtuigen en luchtgevechten zijn de kers op de taart. Fantastische balletten van metaal, vuur en rook. Henriet heeft zich net als Yann zeer goed gedocumenteerd om de verschillende types van vliegtuigen goed in beeld te brengen en dat draagt bij aan de leeservaring. Eén klein minpuntje is dat Werner en Max als kind totaal niet van elkaar te onderscheiden zijn, hoewel ze geen broers zijn, laat staan tweelingbroers. De gelijkenis tussen de twee blijkt, wanneer ze volwassen zijn, een belangrijk punt in de plot maar dat wil niet zeggen dat ze toen ze jong waren geen verschillend kapsel hadden kunnen hebben. Soms gaat Yann wat over de schreef met zijn documentatie. Zo legt hij de ongeveer tien jaar oude Werner volgende dialoog in de mond:
“Ik vrees dat Hanna gelijk heeft, Max! In het plebisciet van 1921 stemde een overgrote meerderheid ervoor om deel uit te maken van Duitsland. En sinds Hitler aan de macht is, wordt er gesproken over een annexatie van Silezië.”
En dat dan nog onder het fietsen. Los van dit kleine (en lollige) schoonheidsfoutje zijn de dialogen echter van niveau en worden de personages op gedegen wijze uitgespit. Je zou op den duur nog gaan meeleven verdorie. Een prachtige strip, entertainend gebracht en waar je bovendien nog iets van bijleert ook. Wat willen we nog meer?
(Dargaud)
Seks verkoopt, dat is algemeen geweten. Een strip over prostituees zou
dus zeker moeten verkopen. Vooral als er nog wat gehint wordt over
maffiatoestanden en geweld. De Klant staat dus in pole
position om een verkoopstopper te worden. Toch is deze strip niet wat
hij lijkt.
De opzet is vrij cliché van aard: een man wordt verliefd op een hoertje en wil haar bevrijden van haar pooier. Aangezien de man geen geld heeft om het hoertje vrij te kopen ontvoert hij de dochter van haar pooier om deze onder druk te zetten. Initieel was ik een beetje teleurgesteld dat die opzet op de achtercover van de strip uit de doeken wordt gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat de strip nog een tikkeltje beter zou zijn zonder deze voorkennis. Als u nooit de achtercover leest en ik nu dezelfde stommiteit begaan heb: mijn excuses. De opzet is dus cliché. Gelukkig is de uitwerking dat niet. De strip gaat minder om de plot dan om hoe de personages die in die plot heen en weer worden gemanoeuvreerd zich verhouden tot elkaar. Over hoe ze zich voelen. Op een inlevende en sfeervolle, maar nooit kleffe, manier weet scenarist Zidrou deze strip boven de plot uit te tillen en maakt hij er een kijkje in de afgrond van de menselijke psyche van. De personages komen realistisch over, geen bordkarton hier, en geloofwaardige en flitsende dialogen vonken van de pagina. Dat sommige van die dialogen, dankzij hun filmische gevatheid, in mijn hoofd beter zouden klinken in het Engels, ligt eerder aan mijn opvoeding dan aan de kunde van Zidrou.
Zidrou spit de karakters ook niet uit met een spervuur aan tekst maar laat ruimte aan tekenaar Man om met kleine gebaren of gezichtsuitdrukkingen de innerlijke machinaties van de cast te openbaren. Er zitten natuurlijk ook actie en geweld in De klant maar Zidrou weet dat handig op te sparen tot op het einde door van de eerste paar gewelddadige gebeurtenissen enkel de gevolgen te laten zien en niet de agressie zelf. Als er dan op het einde toch een paar gewelddadige scènes voorkomen, komen die minder hard aan dan in de voorgaande scènes waarin we enkel de gevolgen ervan zagen. Zeer mooi gespeeld van de makers. Het einde van de strip is niet per se enorm gevat. Er zijn geen twists of plotwendingen van jewelste. Eerder nog werd ik verrast door de puurheid en de simplesse ervan. De tekeningen van Man zijn sfeervol en ondanks dat de man (sorry) weet hoe hij de kleur zwart moet gebruiken val ik er niet meteen van op mijn gat. Aan de andere kant maakt zijn inkleuring heel veel goed. Duisternis die af en toe gekliefd wordt door goedkoop neonlicht. Het lijkt wel een film van Nicolas Winding Refn. Ook de paginaopbouw van Man slaagt erin de middelmaat te overstijgen. Geen gepraal maar to the point, het verhaal en de spanningsboog dienend en de cinemazaal evocerend. Mensen die deze strip kopen in de hoop een blote borst of twee te zien zullen bedrogen uitkomen, er wordt immers nogal veel gesuggereerd. Maar misschien raakt deze vertelling een hartsnaar bij hen en blijkt dat des te bevredigender.
De opzet is vrij cliché van aard: een man wordt verliefd op een hoertje en wil haar bevrijden van haar pooier. Aangezien de man geen geld heeft om het hoertje vrij te kopen ontvoert hij de dochter van haar pooier om deze onder druk te zetten. Initieel was ik een beetje teleurgesteld dat die opzet op de achtercover van de strip uit de doeken wordt gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat de strip nog een tikkeltje beter zou zijn zonder deze voorkennis. Als u nooit de achtercover leest en ik nu dezelfde stommiteit begaan heb: mijn excuses. De opzet is dus cliché. Gelukkig is de uitwerking dat niet. De strip gaat minder om de plot dan om hoe de personages die in die plot heen en weer worden gemanoeuvreerd zich verhouden tot elkaar. Over hoe ze zich voelen. Op een inlevende en sfeervolle, maar nooit kleffe, manier weet scenarist Zidrou deze strip boven de plot uit te tillen en maakt hij er een kijkje in de afgrond van de menselijke psyche van. De personages komen realistisch over, geen bordkarton hier, en geloofwaardige en flitsende dialogen vonken van de pagina. Dat sommige van die dialogen, dankzij hun filmische gevatheid, in mijn hoofd beter zouden klinken in het Engels, ligt eerder aan mijn opvoeding dan aan de kunde van Zidrou.
Zidrou spit de karakters ook niet uit met een spervuur aan tekst maar laat ruimte aan tekenaar Man om met kleine gebaren of gezichtsuitdrukkingen de innerlijke machinaties van de cast te openbaren. Er zitten natuurlijk ook actie en geweld in De klant maar Zidrou weet dat handig op te sparen tot op het einde door van de eerste paar gewelddadige gebeurtenissen enkel de gevolgen te laten zien en niet de agressie zelf. Als er dan op het einde toch een paar gewelddadige scènes voorkomen, komen die minder hard aan dan in de voorgaande scènes waarin we enkel de gevolgen ervan zagen. Zeer mooi gespeeld van de makers. Het einde van de strip is niet per se enorm gevat. Er zijn geen twists of plotwendingen van jewelste. Eerder nog werd ik verrast door de puurheid en de simplesse ervan. De tekeningen van Man zijn sfeervol en ondanks dat de man (sorry) weet hoe hij de kleur zwart moet gebruiken val ik er niet meteen van op mijn gat. Aan de andere kant maakt zijn inkleuring heel veel goed. Duisternis die af en toe gekliefd wordt door goedkoop neonlicht. Het lijkt wel een film van Nicolas Winding Refn. Ook de paginaopbouw van Man slaagt erin de middelmaat te overstijgen. Geen gepraal maar to the point, het verhaal en de spanningsboog dienend en de cinemazaal evocerend. Mensen die deze strip kopen in de hoop een blote borst of twee te zien zullen bedrogen uitkomen, er wordt immers nogal veel gesuggereerd. Maar misschien raakt deze vertelling een hartsnaar bij hen en blijkt dat des te bevredigender.
(Standaard Uitgeverij)
Nostalgie is mottenballenemotie. Allemaal goed en wel maar ik ben
verslingerd aan mottenballen. De Urbanusstrips maken een belangrijk deel
uit van mijn woelige prepubertijd. De strips gingen mee op schoolreis, op
kamp en naar dat oude wrak van een vrachtwagen dat stond te verkommeren in
de velden achter ons huis. Ze werden uitgewisseld, uitgeleend en niet terug
gebracht, maar vooral kapot gelezen.
De aantrekking was duidelijk. De strips boden een zekere vorm van anarchie en rebelsheid, seks, kaka en ongebreidelde fantasie. Dat alles verankerd in een wereld die, ondanks de absurditeiten die schering en inslag waren, toch duidelijk herkenbaar was als het typische kleine Vlaamse dorp. Urbanus was het uitgelezen strippersonage om de strips aantrekkelijk te maken voor kinderen. Hij is hopeloos naïef, maar toch inventief, dommer dan wij, maar ook leep. En welk kind houdt er nu niet van een volwassene die zich als snotneus gedraagt en de ene stoot na de andere uithaalt?
Maar dat was vroeger. Heeft de strip de tand des tijds doorstaan? En belangrijker nog: ben ikzelf nog vatbaar voor wat ik vroeger het einde vond? Als ik naar de nummering kijk, dit is al het 154ste deel in de reeks, heb ik meer albums niet dan wel gelezen. U kent dat wel: opgroeien, dat is kiezen. Uitgaan kost nu eenmaal geld en lijdend aan een eerste gebroken hart schrijft men liever melodramatische en solipsistische poëzie en liefdesbrieven dan dat men in een hoekje wegkruipt met een strip van Urbanus. Uitgaan kan ik al lang niet meer zoals ik dat vroeger deed, het zijn de katers die ons de das omdoen, en mijn hart werd al een tijdje geleden veilig met gewapend beton omgoten. Tijd om nog eens een strip van Urbanus te lezen…
In Psychiatergeflater lopen twee verhaallijnen naast en door elkaar om op het einde mooi samen te vloeien. Cesar, de pa van Urbanus en een simpele boer, mag niet meer drinken en krijgt een speciale helm op de kop gezet die hem de lekkere smaak van alcohol ontzegt. Het resultaat daarvan is dat hij slimmer wordt, een psychiaterpraktijk opent en zich opwerpt als de grootste autoriteit aller tijden aangaande de vrouwelijke psyche. Eufrazie, zijn vrouw, die wordt simpelweg bezeten door de geest van een oude Egyptische dievegge. Het zit dus duidelijk nog snor met de absurditeiten.
Wat opvalt, is dat de plot enorm geconcentreerd is. Er zijn maar 30 pagina’s en er gebeurt heel wat in dit verhaal. De ene bizarre wending volgt de andere op met een duizelingwekkende snelheid. Ondanks de gigantische ongeloofwaardigheid van praktisch alle gebeurtenissen blijf je als lezer constant in de comfortabele zone van de suspension of disbelief. Je neemt met andere woorden alles aan wat er in dit universum voorvalt. Dat is uiteraard geen unicum in de stripwereld maar zo ver doorgedreven als bij Urbanus heb ik het nog niet vaak meegemaakt. En dat verdient lof. De dialogen, die ik vroeger al hilarisch vond qua intelligent aangebrachte stompzinnigheid zijn van een hoog niveau. Ik vermoed tevens dat ze in de categorie “love ‘em of hate ‘em” thuis horen. Mensen die de perfect uitgedrukte domheid van figuren als Beavis & Butthead of Ren & Stimpy niet kunnen velen zullen in de Urbanusstrips evenmin hun gading vinden. Ik kan er niet aan doen, maar wanneer Urbanus een sarcofaag opent waaruit een mummie komt die roept: “Wie verstoort mijn eeuwige rust!” en Urbanus vervolgens antwoordt: “Heu… Niemand! Ze hadden mij geduwd!” dan moet ik lachen. De tekeningen zijn iets netter en helderder dan ik me herinner. Natuurlijk verkies ik de groezelige sfeer waarin de eerste strips baadden, dat was “mijn” Urbanus, maar vermoedelijk zal een hedendaagse snotneus deze tekenstijl verkiezen. Dus daar gaan we ons niet aan storen. Elke generatie zijn Urbanus!
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
De aantrekking was duidelijk. De strips boden een zekere vorm van anarchie en rebelsheid, seks, kaka en ongebreidelde fantasie. Dat alles verankerd in een wereld die, ondanks de absurditeiten die schering en inslag waren, toch duidelijk herkenbaar was als het typische kleine Vlaamse dorp. Urbanus was het uitgelezen strippersonage om de strips aantrekkelijk te maken voor kinderen. Hij is hopeloos naïef, maar toch inventief, dommer dan wij, maar ook leep. En welk kind houdt er nu niet van een volwassene die zich als snotneus gedraagt en de ene stoot na de andere uithaalt?
Maar dat was vroeger. Heeft de strip de tand des tijds doorstaan? En belangrijker nog: ben ikzelf nog vatbaar voor wat ik vroeger het einde vond? Als ik naar de nummering kijk, dit is al het 154ste deel in de reeks, heb ik meer albums niet dan wel gelezen. U kent dat wel: opgroeien, dat is kiezen. Uitgaan kost nu eenmaal geld en lijdend aan een eerste gebroken hart schrijft men liever melodramatische en solipsistische poëzie en liefdesbrieven dan dat men in een hoekje wegkruipt met een strip van Urbanus. Uitgaan kan ik al lang niet meer zoals ik dat vroeger deed, het zijn de katers die ons de das omdoen, en mijn hart werd al een tijdje geleden veilig met gewapend beton omgoten. Tijd om nog eens een strip van Urbanus te lezen…
In Psychiatergeflater lopen twee verhaallijnen naast en door elkaar om op het einde mooi samen te vloeien. Cesar, de pa van Urbanus en een simpele boer, mag niet meer drinken en krijgt een speciale helm op de kop gezet die hem de lekkere smaak van alcohol ontzegt. Het resultaat daarvan is dat hij slimmer wordt, een psychiaterpraktijk opent en zich opwerpt als de grootste autoriteit aller tijden aangaande de vrouwelijke psyche. Eufrazie, zijn vrouw, die wordt simpelweg bezeten door de geest van een oude Egyptische dievegge. Het zit dus duidelijk nog snor met de absurditeiten.
Wat opvalt, is dat de plot enorm geconcentreerd is. Er zijn maar 30 pagina’s en er gebeurt heel wat in dit verhaal. De ene bizarre wending volgt de andere op met een duizelingwekkende snelheid. Ondanks de gigantische ongeloofwaardigheid van praktisch alle gebeurtenissen blijf je als lezer constant in de comfortabele zone van de suspension of disbelief. Je neemt met andere woorden alles aan wat er in dit universum voorvalt. Dat is uiteraard geen unicum in de stripwereld maar zo ver doorgedreven als bij Urbanus heb ik het nog niet vaak meegemaakt. En dat verdient lof. De dialogen, die ik vroeger al hilarisch vond qua intelligent aangebrachte stompzinnigheid zijn van een hoog niveau. Ik vermoed tevens dat ze in de categorie “love ‘em of hate ‘em” thuis horen. Mensen die de perfect uitgedrukte domheid van figuren als Beavis & Butthead of Ren & Stimpy niet kunnen velen zullen in de Urbanusstrips evenmin hun gading vinden. Ik kan er niet aan doen, maar wanneer Urbanus een sarcofaag opent waaruit een mummie komt die roept: “Wie verstoort mijn eeuwige rust!” en Urbanus vervolgens antwoordt: “Heu… Niemand! Ze hadden mij geduwd!” dan moet ik lachen. De tekeningen zijn iets netter en helderder dan ik me herinner. Natuurlijk verkies ik de groezelige sfeer waarin de eerste strips baadden, dat was “mijn” Urbanus, maar vermoedelijk zal een hedendaagse snotneus deze tekenstijl verkiezen. Dus daar gaan we ons niet aan storen. Elke generatie zijn Urbanus!
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
Casterman
Men zou kunnen zeggen dat nog een ridderstrip, en dan nog
één over koning Arthur en zijn ronde tafel, een strip teveel
is. Men zou ook kunnen zeggen dat het verhaal humoristisch maken al eerder
gedaan is door Monty Python en daarom geen meerwaarde heeft.
“Larie!” Zeg ik. “Apekool!” Zeg ik. Ik ben een fan
van originele ideeën en vernieuwende concepten en die zijn in de reeks
Kaamelott inderdaad misschien wat moeilijker vindbaar. De meerwaarde
ligt echter in de uitwerking.
Kaamelott is gebaseerd op de gelijknamige Franse tv-reeks. Alexandre Astier schrijft beide de televisieserie en de strip. Het televisieprogramma kent een groot succes in het land van kaas en honing en hoewel ik de reeks nog niet gezien heb vermoed ik dat dat succes ligt aan de dialogen en de amusant uitgewerkte strubbels tussen de vele personages. De verhoudingen tussen de verschillende personages stoelen op alledaagse verwikkelingen. De plot van de zevende aflevering van de strip is zodoende vrij herkenbaar. Koning Arthur logeert in een deelstaat van zijn rijk, Carmelide, bij zijn schoonouders. In principe is Arthur de grote baas in het koninkrijk maar zijn schoonouders zijn de heersers van de deelstaat. Aan de ene kant is Arthur dus de overste van zijn schoonouders, maar aan de andere kant is hij getrouwd met hun dochter. Arthur en zijn schoonvader komen, op zijn zachts gezegd, niet echt overeen en al na enkele prentjes starten ze een gebakkelei dat doorheen de hele strip blijft duren. Als de lieftallige gade van Artur echter ontvoerd wordt door een onbekende grootmacht, die bovendien Carmelide probeert te veroveren, gaan de poppen helemaal aan het dansen.
Arthur en zijn schoonpapa kunnen het maar niet eens worden over de te volgen weg om de invallers het hoofd te bieden en de prinses te redden en doen de hele situatie door hun gebekvecht (bekgevecht?) grandioos ontsporen. Uiteindelijk wordt een beroep gedaan op de ridders van de ronde tafel en de heersers van andere deelstaten van het land. Het hilarische aan de mannelijke personages in deze strip is dat ze in de grond veruit allemaal losers en onnozelaars zijn. Zo werden ze gecast in de televisieserie en zo worden ze ook getekend door Steven Dupré. Geen knappe binken maar pufferige zweters met een gezellig buikje. Ze liggen bovendien nog eens allemaal onder de sloef bij hun respectievelijke vrouwen. Die vrouwen blijken dan weer bijna allemaal dragonders en xantippes die de huishoudelijke touwtjes stevig in handen houden. De dialogen zoemen in het rond en draaien bijna onveranderlijk uit op discussies die nergens heen gaan. Extra entertainend, als het ware. Verwarring en onbegrip alom.
Astier giet over dit geheel nog een (kaas)sausje van satire. Trage administratie, het lompe militaire apparaat en kibbelende politici krijgen allemaal een veeg uit de pan. Steven Dupré tekent de gebeurtenissen met veel vaart en aplomb. Hij balanceert constant tussen realisme (nodig voor de actie) en een licht cartooneske toets (nodig voor de humor), maar verliest nooit het evenwicht. Vooral met de mimiek van de personages en hun lichaamstaal krijgt Dupré de lachers onder ons op de hand. Dupré spring ook op kundige wijze om met lichtjes uit de band springende camerastandpunten, wat zorgt voor een fris ritme en een aantrekkelijke bladspiegel. De lezer zal zich niet vervelen, quoi? Kaamelott is binnen zijn genre één van de topreeksen en biedt een half uurtje ontspanning voor de mensen die geen geld genoeg hebben om twee weken naar de Franse Provence te trekken. Kaas.
Kaamelott is gebaseerd op de gelijknamige Franse tv-reeks. Alexandre Astier schrijft beide de televisieserie en de strip. Het televisieprogramma kent een groot succes in het land van kaas en honing en hoewel ik de reeks nog niet gezien heb vermoed ik dat dat succes ligt aan de dialogen en de amusant uitgewerkte strubbels tussen de vele personages. De verhoudingen tussen de verschillende personages stoelen op alledaagse verwikkelingen. De plot van de zevende aflevering van de strip is zodoende vrij herkenbaar. Koning Arthur logeert in een deelstaat van zijn rijk, Carmelide, bij zijn schoonouders. In principe is Arthur de grote baas in het koninkrijk maar zijn schoonouders zijn de heersers van de deelstaat. Aan de ene kant is Arthur dus de overste van zijn schoonouders, maar aan de andere kant is hij getrouwd met hun dochter. Arthur en zijn schoonvader komen, op zijn zachts gezegd, niet echt overeen en al na enkele prentjes starten ze een gebakkelei dat doorheen de hele strip blijft duren. Als de lieftallige gade van Artur echter ontvoerd wordt door een onbekende grootmacht, die bovendien Carmelide probeert te veroveren, gaan de poppen helemaal aan het dansen.
Arthur en zijn schoonpapa kunnen het maar niet eens worden over de te volgen weg om de invallers het hoofd te bieden en de prinses te redden en doen de hele situatie door hun gebekvecht (bekgevecht?) grandioos ontsporen. Uiteindelijk wordt een beroep gedaan op de ridders van de ronde tafel en de heersers van andere deelstaten van het land. Het hilarische aan de mannelijke personages in deze strip is dat ze in de grond veruit allemaal losers en onnozelaars zijn. Zo werden ze gecast in de televisieserie en zo worden ze ook getekend door Steven Dupré. Geen knappe binken maar pufferige zweters met een gezellig buikje. Ze liggen bovendien nog eens allemaal onder de sloef bij hun respectievelijke vrouwen. Die vrouwen blijken dan weer bijna allemaal dragonders en xantippes die de huishoudelijke touwtjes stevig in handen houden. De dialogen zoemen in het rond en draaien bijna onveranderlijk uit op discussies die nergens heen gaan. Extra entertainend, als het ware. Verwarring en onbegrip alom.
Astier giet over dit geheel nog een (kaas)sausje van satire. Trage administratie, het lompe militaire apparaat en kibbelende politici krijgen allemaal een veeg uit de pan. Steven Dupré tekent de gebeurtenissen met veel vaart en aplomb. Hij balanceert constant tussen realisme (nodig voor de actie) en een licht cartooneske toets (nodig voor de humor), maar verliest nooit het evenwicht. Vooral met de mimiek van de personages en hun lichaamstaal krijgt Dupré de lachers onder ons op de hand. Dupré spring ook op kundige wijze om met lichtjes uit de band springende camerastandpunten, wat zorgt voor een fris ritme en een aantrekkelijke bladspiegel. De lezer zal zich niet vervelen, quoi? Kaamelott is binnen zijn genre één van de topreeksen en biedt een half uurtje ontspanning voor de mensen die geen geld genoeg hebben om twee weken naar de Franse Provence te trekken. Kaas.
(Dupuis)
Thrillers met geheimzinnige moordenaars, tieners die een foute
beslissing nemen en daar voor moeten boeten en bloed, veel bloed: ik krijg
er geen genoeg van. Scenarist Zidrou levert, samen met tekenaars
Benoît Ers en Ludo Borecki en inkleurster Scarlett Smulkowski, een
strip af die een originele draai geeft aan het genre.
In de hoofdrol: een politiek correct samengesteld clubje van zestienjarige tienermeisjes. Een zwart meisje, een eenarmig gehandicapt meisje, eentje met een hoofddoek, een rosse en een boekenworm. Net een reclame voor Benetton. Ik lach, maar zulke initiatieven kunnen we natuurlijk enkel toejuichen. Temeer daar de meiden normaal en natuurlijk met elkaar omgaan en de makers geen geforceerde, regenboogkleurige boodschap proberen mee te geven. Een maatschappij waarin alle mensen met zo’n verschillende achtergrond als gelijken, neen als vrienden, met elkaar omgaan is iets waar we nu nog enkel op kunnen hopen. En de verandering moet ergens ingezet worden. Daarmee komen we al meteen bij één van de sterkste punten van deze strip: de karakterontwikkeling. Zidrou neemt lang genoeg de tijd om zijn personages te introduceren, de dialogen vloeien natuurlijk en elk van de meiden heeft eigen unieke trekjes en eigenaardigheden. Dat geldt ook voor de moeders van deze vijf tieners. Moeders, geen vaders, want de vijf hoofdrolspeelsters hebben allemaal geen (thuiswonende) vader meer. Daaruit vloeit de rest van de plot, als bij wonder, mooi uit voort.
Het alleen opvoeden van kinderen is een ondankbare taak, die bovendien bemoeilijkt wordt door tijds- en geldgebrek. U kunt zich wel voorstellen dat de meisjes vaak overhoop liggen met hun respectievelijke moeders. Op een bepaald moment, wanneer ze allemaal zitten te klagen over de vrouw die hen gebaard heeft, ontdekken de vijf een mysterieuze website. Daarop kan je tegen betaling gelijk wie laten straffen op gelijk welke manier. De meisjes denken dat dit een grap of een spelletje is en verzinnen, in stijgende lijn van gruwelijkheid, straffen voor hun moeders. Als de eerste straf echter daadwerkelijk wordt uitgevoerd door een akelige man in een zwarte pietkostuum gaat de bal aan het rollen. De verdere uitwerking van de plot verloopt langs de geijkte paden. Doch, dankzij de zo goed getroffen karakters en het vrij bloederige einde van de strip raakt het verloop je meer dan de doorsnee thriller. De tekeningen zijn niet slecht maar ook niet van een alles overtreffende schoonheid. Het verhaal wordt goed verteld en het ritme van de platen zit goed. Basta. Wat ook zeer duidelijk is, is dat de tekenaars zeer goed naar Bruno Gazzotti gekeken hebben. Een beetje bewondering en creatief stelen is goed, maar deze strip mist grafisch gezien toch nog een eigen smoelwerk. Ze is zeker niet slecht, maar de computereffecten liggen er soms toch iets te dik op. Gelukkig is dat allemaal niet het belangrijkste bij dit soort uitgaven. Dat is namelijk het plot. Moeder Killers is spannend, schiet met een grote vaart vooruit en laat je benieuwd naar het volgende deel achter. Missie geslaagd.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
In de hoofdrol: een politiek correct samengesteld clubje van zestienjarige tienermeisjes. Een zwart meisje, een eenarmig gehandicapt meisje, eentje met een hoofddoek, een rosse en een boekenworm. Net een reclame voor Benetton. Ik lach, maar zulke initiatieven kunnen we natuurlijk enkel toejuichen. Temeer daar de meiden normaal en natuurlijk met elkaar omgaan en de makers geen geforceerde, regenboogkleurige boodschap proberen mee te geven. Een maatschappij waarin alle mensen met zo’n verschillende achtergrond als gelijken, neen als vrienden, met elkaar omgaan is iets waar we nu nog enkel op kunnen hopen. En de verandering moet ergens ingezet worden. Daarmee komen we al meteen bij één van de sterkste punten van deze strip: de karakterontwikkeling. Zidrou neemt lang genoeg de tijd om zijn personages te introduceren, de dialogen vloeien natuurlijk en elk van de meiden heeft eigen unieke trekjes en eigenaardigheden. Dat geldt ook voor de moeders van deze vijf tieners. Moeders, geen vaders, want de vijf hoofdrolspeelsters hebben allemaal geen (thuiswonende) vader meer. Daaruit vloeit de rest van de plot, als bij wonder, mooi uit voort.
Het alleen opvoeden van kinderen is een ondankbare taak, die bovendien bemoeilijkt wordt door tijds- en geldgebrek. U kunt zich wel voorstellen dat de meisjes vaak overhoop liggen met hun respectievelijke moeders. Op een bepaald moment, wanneer ze allemaal zitten te klagen over de vrouw die hen gebaard heeft, ontdekken de vijf een mysterieuze website. Daarop kan je tegen betaling gelijk wie laten straffen op gelijk welke manier. De meisjes denken dat dit een grap of een spelletje is en verzinnen, in stijgende lijn van gruwelijkheid, straffen voor hun moeders. Als de eerste straf echter daadwerkelijk wordt uitgevoerd door een akelige man in een zwarte pietkostuum gaat de bal aan het rollen. De verdere uitwerking van de plot verloopt langs de geijkte paden. Doch, dankzij de zo goed getroffen karakters en het vrij bloederige einde van de strip raakt het verloop je meer dan de doorsnee thriller. De tekeningen zijn niet slecht maar ook niet van een alles overtreffende schoonheid. Het verhaal wordt goed verteld en het ritme van de platen zit goed. Basta. Wat ook zeer duidelijk is, is dat de tekenaars zeer goed naar Bruno Gazzotti gekeken hebben. Een beetje bewondering en creatief stelen is goed, maar deze strip mist grafisch gezien toch nog een eigen smoelwerk. Ze is zeker niet slecht, maar de computereffecten liggen er soms toch iets te dik op. Gelukkig is dat allemaal niet het belangrijkste bij dit soort uitgaven. Dat is namelijk het plot. Moeder Killers is spannend, schiet met een grote vaart vooruit en laat je benieuwd naar het volgende deel achter. Missie geslaagd.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
(Oog & Blik / De Bezige Bij)
Ik heb geen kinderwens. Een kinderwens is als hopen op een strontfabriek
in je huis. Een strontfabriek die 24 op 24 lawaai maakt en waar je constant
brandstof en briefjes van 100 euro in moet steken. Bovendien vergt het
onderhoud nog eens een gedegen kennis van pedagogie, anatomie, fysiologie
en psychologie. Dacht ik. Guy Delisle bewijst met dit boek dat het allemaal
wel los loopt.
Delisle, bekend van zijn reisstripdagboeken (Birma, Jeruzalem, Shenzhen, Pyongyang), neemt in Gids voor ‘slechte’ vaders het fenomeen vaderschap onder de loep. In korte, grappige verhaaltjes schetst hij hoe een, ongetwijfeld uitvergrote, versie van zichzelf alle verantwoordelijkheid aan kant schuift bij het opvoeden van zijn zoontje en dochtertje. Hij zet practical jokes op met kettingzagen en afgesneden handen, beoordeelt de tekening van zijn dochter als zat hij in de jury van Angoulême en ontzegt zijn kinderen gezond voedsel omdat hij het voor zichzelf wil houden. In principe komt het erop neer dat hij zijn kinderen vaak behandelt als volwassenen. De kinderen lijken echter omstreeks 5 en 8 jaar oud te zijn, dus u kunt zich wel inbeelden dat de strapatsen van Delisle komische gevolgen hebben.
De verhaaltjes zijn simpel in opzet, zo wordt er bijna uitsluitend dialoog gebruikt als verhalend element. De sfeer blijft steeds luchtig, al zal er hier en daar een ouder misschien vinden dat Delisle te ver gaat. Dat zal dan mede door de droge en afstandelijke manier zijn waarop Delisle kond doet van zijn gezinsperikelen. Sommige mensen hebben nu eenmaal een lachband nodig om te weten dat iets humor is. De tekeningen zijn trefzeker en simpel. Enkele lijntjes, grijs steunkleurtje en klaar. Verdenk Delisle nu niet meteen van luiheid. Dit soort uitgepuurde stijl is immers zeer geschikt om overdrijvingen en emoties mee over te brengen. Als een mond slechts een simpele lijn is volstaat het om die iets te verschuiven of te verdikken om er een aanstekelijke grimas van te maken. Dit boek werd duidelijk uitgegeven om als origineel cadeau te dienen om te schenken aan mensen met jonge kinderen. De titel zegt genoeg. Let ook vooral op de aanhalingstekens rond het woord “slechte”. We willen de ontvanger van het cadeau niet beledigen, nietwaar? Hoewel ik een hekel heb aan marketing moet ik wel toegeven dat het boek ook simpelweg is wat het pretendeert te zijn: een leuk cadeau, voor een ander of voor jezelf.
Een nadeel van die marketingstrategie is dat men het boek blijkbaar ook een uitzicht moest geven dat “voor volwassenen” uitstraalt. Deze strip heeft daardoor de dimensies van een boek. Het telt 194 pagina’s, maar op elke pagina staan slechts twee plaatjes. Dat werkt heel goed bij op zichzelf staande cartoons, maar hier wordt het ritme van de verhalen onderbroken en leest het geheel soms wat stroef. Een kleine rekensom leert ons ook dat de strip op normaal formaat wellicht wat dun uitgevallen zou zijn. Nemen we nu nog 6 plaatjes per pagina, dan komen we op 32 à 33 pagina’s. Dan wordt 14.90 euro al snel vrij veel geld. Delisle tekent deze verhaaltjes waarschijnlijk tussendoor, maar hij had misschien moeten wachten met uitgeven tot hij er wat meer in stock had. Met de prijs/kwaliteit verhouding zit het goed. Prijs/kwantiteit had beter gekund. Gelukkig maakt dat de strip zelf niet minder smakelijk.
Delisle, bekend van zijn reisstripdagboeken (Birma, Jeruzalem, Shenzhen, Pyongyang), neemt in Gids voor ‘slechte’ vaders het fenomeen vaderschap onder de loep. In korte, grappige verhaaltjes schetst hij hoe een, ongetwijfeld uitvergrote, versie van zichzelf alle verantwoordelijkheid aan kant schuift bij het opvoeden van zijn zoontje en dochtertje. Hij zet practical jokes op met kettingzagen en afgesneden handen, beoordeelt de tekening van zijn dochter als zat hij in de jury van Angoulême en ontzegt zijn kinderen gezond voedsel omdat hij het voor zichzelf wil houden. In principe komt het erop neer dat hij zijn kinderen vaak behandelt als volwassenen. De kinderen lijken echter omstreeks 5 en 8 jaar oud te zijn, dus u kunt zich wel inbeelden dat de strapatsen van Delisle komische gevolgen hebben.
De verhaaltjes zijn simpel in opzet, zo wordt er bijna uitsluitend dialoog gebruikt als verhalend element. De sfeer blijft steeds luchtig, al zal er hier en daar een ouder misschien vinden dat Delisle te ver gaat. Dat zal dan mede door de droge en afstandelijke manier zijn waarop Delisle kond doet van zijn gezinsperikelen. Sommige mensen hebben nu eenmaal een lachband nodig om te weten dat iets humor is. De tekeningen zijn trefzeker en simpel. Enkele lijntjes, grijs steunkleurtje en klaar. Verdenk Delisle nu niet meteen van luiheid. Dit soort uitgepuurde stijl is immers zeer geschikt om overdrijvingen en emoties mee over te brengen. Als een mond slechts een simpele lijn is volstaat het om die iets te verschuiven of te verdikken om er een aanstekelijke grimas van te maken. Dit boek werd duidelijk uitgegeven om als origineel cadeau te dienen om te schenken aan mensen met jonge kinderen. De titel zegt genoeg. Let ook vooral op de aanhalingstekens rond het woord “slechte”. We willen de ontvanger van het cadeau niet beledigen, nietwaar? Hoewel ik een hekel heb aan marketing moet ik wel toegeven dat het boek ook simpelweg is wat het pretendeert te zijn: een leuk cadeau, voor een ander of voor jezelf.
Een nadeel van die marketingstrategie is dat men het boek blijkbaar ook een uitzicht moest geven dat “voor volwassenen” uitstraalt. Deze strip heeft daardoor de dimensies van een boek. Het telt 194 pagina’s, maar op elke pagina staan slechts twee plaatjes. Dat werkt heel goed bij op zichzelf staande cartoons, maar hier wordt het ritme van de verhalen onderbroken en leest het geheel soms wat stroef. Een kleine rekensom leert ons ook dat de strip op normaal formaat wellicht wat dun uitgevallen zou zijn. Nemen we nu nog 6 plaatjes per pagina, dan komen we op 32 à 33 pagina’s. Dan wordt 14.90 euro al snel vrij veel geld. Delisle tekent deze verhaaltjes waarschijnlijk tussendoor, maar hij had misschien moeten wachten met uitgeven tot hij er wat meer in stock had. Met de prijs/kwaliteit verhouding zit het goed. Prijs/kwantiteit had beter gekund. Gelukkig maakt dat de strip zelf niet minder smakelijk.
(Barcatproductions)
Ik heb een zwak voor smallpress en uitgaven in eigen beheer. Niet alleen
omdat het opnemen voor de underdog een menselijke reflex is, maar ook en
vooral omdat auteurs in de luwte dingen kunnen maken en uitgeven die
anders, uniek en origineel zijn. Grotere uitgevers zijn nu eenmaal banger
voor financiële missers dan voor eenheidsworst. In de afgelopen weken
vond ik drie uitschieters op mijn bord.
De figuur van Commissaris Moordenaar van Peter Brutin en Matthias Cruyssaert is al in vele gedaantes tot ons gekomen: Als vervolgstrip in Plots Stripmagazine (nooit afgerond), als uitgave in eigen beheer en nu, via smallpress uitgever Barcatproductions in een uitgave die het werk verdient. De eerste verhaallijn, die ik ooit hier besprak, werd uitgegeven op groter formaat, in twee delen en met tal van extra’s. Daar ga ik het hier niet over hebben want Brutin en Cruyssaert brachten ook meteen het eerste deel van een nieuwe verhaallijn uit: Parket naar de maan, Deel 1: De Neinstein machine.
Alle ingrediënten uit de vorige delen zijn van de partij: een even grote als hilarische cast, absurde humor en grappige dialogen. Over de plot valt weinig coherents te vertellen omdat dit een eerste deel is. Er worden gigantisch veel verhaallijnen uitgegooid. Men kan daar als lezer bang van worden in die zin dat het vermoeden rijst dat de auteurs de draadjes niet aan elkaar zullen kunnen knopen. In het vorige verhaal deden ze dit echter met verve en slaagden ze erin alle opgegooide balletjes vakkundig weer op te vangen. Ik twijfel er niet aan of Brutin en Cruyssaert daar ook met dit nieuwe verhaal in zullen slagen. Meer nog: de ingewikkelde plotlijnen maken deel uit van het plezier deze reeks te lezen.
Gelukkig proppen Brutin en Cruyssaert de strip vol genoeg met andere dingen waaraan de lezer heel wat plezier kan beleven. De dialogen en personages zijn zo grappig en aandoenlijk dat ik het verschillende malen op een proesten zette. De tekeningen zijn zeer expressief, wat bijdraagt tot het medeleven dat de lezer voelt met de figuren in deze strip. Figuren die, net zoals wij allemaal, eigenlijk een beetje sukkels zijn. Vooral de mannelijke figuren dan. De vrouwen in deze reeks zijn bijna zonder uitzondering slimmer, sexier en zelfstandiger dan hun tegenspelers. De tekeningen stralen een ambachtelijkheid en een sfeer uit die doet denken aan het beste dat de Belgische strip vroeger te bieden had. Er zit een soort knuddige, Belgische volksheid in die een onweerstaanbare uitwerking op me heeft. Bovendien zit de strip ook vol met verwijzingen naar Belgische monumenten: Guust Flater, Kuifje, enzovoort. Wat wil je nog meer als rechtgeaarde stripliefhebber?
De figuur van Commissaris Moordenaar van Peter Brutin en Matthias Cruyssaert is al in vele gedaantes tot ons gekomen: Als vervolgstrip in Plots Stripmagazine (nooit afgerond), als uitgave in eigen beheer en nu, via smallpress uitgever Barcatproductions in een uitgave die het werk verdient. De eerste verhaallijn, die ik ooit hier besprak, werd uitgegeven op groter formaat, in twee delen en met tal van extra’s. Daar ga ik het hier niet over hebben want Brutin en Cruyssaert brachten ook meteen het eerste deel van een nieuwe verhaallijn uit: Parket naar de maan, Deel 1: De Neinstein machine.
Alle ingrediënten uit de vorige delen zijn van de partij: een even grote als hilarische cast, absurde humor en grappige dialogen. Over de plot valt weinig coherents te vertellen omdat dit een eerste deel is. Er worden gigantisch veel verhaallijnen uitgegooid. Men kan daar als lezer bang van worden in die zin dat het vermoeden rijst dat de auteurs de draadjes niet aan elkaar zullen kunnen knopen. In het vorige verhaal deden ze dit echter met verve en slaagden ze erin alle opgegooide balletjes vakkundig weer op te vangen. Ik twijfel er niet aan of Brutin en Cruyssaert daar ook met dit nieuwe verhaal in zullen slagen. Meer nog: de ingewikkelde plotlijnen maken deel uit van het plezier deze reeks te lezen.
Gelukkig proppen Brutin en Cruyssaert de strip vol genoeg met andere dingen waaraan de lezer heel wat plezier kan beleven. De dialogen en personages zijn zo grappig en aandoenlijk dat ik het verschillende malen op een proesten zette. De tekeningen zijn zeer expressief, wat bijdraagt tot het medeleven dat de lezer voelt met de figuren in deze strip. Figuren die, net zoals wij allemaal, eigenlijk een beetje sukkels zijn. Vooral de mannelijke figuren dan. De vrouwen in deze reeks zijn bijna zonder uitzondering slimmer, sexier en zelfstandiger dan hun tegenspelers. De tekeningen stralen een ambachtelijkheid en een sfeer uit die doet denken aan het beste dat de Belgische strip vroeger te bieden had. Er zit een soort knuddige, Belgische volksheid in die een onweerstaanbare uitwerking op me heeft. Bovendien zit de strip ook vol met verwijzingen naar Belgische monumenten: Guust Flater, Kuifje, enzovoort. Wat wil je nog meer als rechtgeaarde stripliefhebber?
(Eigen beheer)
Van een heel andere orde is A Shadowgraphic History van Rino Feys.
In dit boek worden gags gebundeld met een hoofdpersonage dat verdacht veel
weg heeft van de drukletter “R”. Om het allemaal nog wat
moeilijker te maken beweegt R amper en lijkt hij (of zij?) niet te kunnen
spreken. Het lijkt onmogelijk om met die premisse een goed boek te maken
maar Feys weet te verrassen. Zijn gags draaien minder om het personage dan
over het spelen met de vormelementen van het stripmedium en met licht
filosofische overpeinzingen.
Feys tast letterlijk de grenzen van het beeldkader af en speelt met de perceptie van de lezer. Dit alles in een zeer simpele tekenstijl. Laat u niet afschrikken door deze omschrijving, die misschien een arty farty boek doet vermoeden, A Shadowgraphic History is niet per se high brow of moeilijkdoenerij voor de moeilijkdoenerij. Ik durf zelfs stellen dat kinderen die veel strips lezen het grootste gedeelte van de gags zullen begrijpen. Verwacht echter geen luid opborrelende lach, eerder krijg je als lezer bij vele gags een soort Aha-erlebnis die een begrijpende glimlach op uw lippen zal toveren.
Feys tast letterlijk de grenzen van het beeldkader af en speelt met de perceptie van de lezer. Dit alles in een zeer simpele tekenstijl. Laat u niet afschrikken door deze omschrijving, die misschien een arty farty boek doet vermoeden, A Shadowgraphic History is niet per se high brow of moeilijkdoenerij voor de moeilijkdoenerij. Ik durf zelfs stellen dat kinderen die veel strips lezen het grootste gedeelte van de gags zullen begrijpen. Verwacht echter geen luid opborrelende lach, eerder krijg je als lezer bij vele gags een soort Aha-erlebnis die een begrijpende glimlach op uw lippen zal toveren.
(Barcatproductions)
Tegelijk met de drie delen van Commissaris Moordenaar kwamen van
Peter Brutin ook nog drie strips met solowerk uit. Eerst is daar
Glyff een associatieve vertelling zonder woorden, hoewel mooi
getekend en een interessante oefening valt daar weinig meer over te
zeggen.
Vandaar dat ik uw aandacht op de twee delen van Norah Limoen wil
vestigen. In strikte zin is dit verhaal geen echte strip. Er vallen
bijvoorbeeld geen tekstballonnen te bespeuren. Norah Limoen is een
soort fabel geïllustreerd met meestal paginagrote tekeningen.
Het verhaal begint met een gigantische kont die aan het firmament
verschijnt boven de stad waarin Norah woont. Verschillende soorten mensen
reageren op verschillende soorten manieren en wanneer de kont ook de
kringspier begint te lossen gaan er heel wat poppen aan het
dansen.
Norah beslist op onderzoek te gaan en stijgt prompt ten hemel in haar vliegende huis. Dat huis illustreert meteen het fabelachtige karakter van het verhaal: huizen kunnen vliegen, konten kunnen plots uit de wolken tevoorschijn komen en verder stellen we ons daar geen vragen bij. Brutin gaat ver in het creëren van zijn eigen wereld. Achteraan het boek krijgen we een fictieve landkaart voorgeschoteld, hij verzint nieuwe manieren om de dag in te delen, en tal van fantasievol opgebouwde voertuigen, personages en maaltijden maken dat je bij elke nieuwe prent aangenaam verrast wordt.
Brutin brengt met zeer fijne en vloeiende lijnen een sfeer teweeg die doet denken aan de illustraties bij oude sprookjes. Ook een trefzekere manier van arceren draagt hiertoe bij. Eén klein minpuntje wel: het is zeer spijtig dat de teksten niet handgeletterd zijn maar met de computer gedaan werden. Dat haalt je soms wat uit het verhaal. Wie nu denkt dat dit verhaal een flinterdun en vulgair sprookje is, is eraan voor de moeite. Brutin wordt nooit vulgair. Eerder lukt het hem om zeer veel allegorieën en metaforen in zijn verhaal te stoppen. De beste sprookjes en vertellingen zeggen iets over de maatschappij of op zijn minst over de mensheid in het geheel. Norah Limoen draait daar de hand niet voor om. Ik moest zelfs af en toe aan Koning van Katoren denken. Aangezien ik dat allegorisch sprookje in mijn jeugd toch een tiental keer moet gelezen hebben is dat een zeer groot compliment.
Norah beslist op onderzoek te gaan en stijgt prompt ten hemel in haar vliegende huis. Dat huis illustreert meteen het fabelachtige karakter van het verhaal: huizen kunnen vliegen, konten kunnen plots uit de wolken tevoorschijn komen en verder stellen we ons daar geen vragen bij. Brutin gaat ver in het creëren van zijn eigen wereld. Achteraan het boek krijgen we een fictieve landkaart voorgeschoteld, hij verzint nieuwe manieren om de dag in te delen, en tal van fantasievol opgebouwde voertuigen, personages en maaltijden maken dat je bij elke nieuwe prent aangenaam verrast wordt.
Brutin brengt met zeer fijne en vloeiende lijnen een sfeer teweeg die doet denken aan de illustraties bij oude sprookjes. Ook een trefzekere manier van arceren draagt hiertoe bij. Eén klein minpuntje wel: het is zeer spijtig dat de teksten niet handgeletterd zijn maar met de computer gedaan werden. Dat haalt je soms wat uit het verhaal. Wie nu denkt dat dit verhaal een flinterdun en vulgair sprookje is, is eraan voor de moeite. Brutin wordt nooit vulgair. Eerder lukt het hem om zeer veel allegorieën en metaforen in zijn verhaal te stoppen. De beste sprookjes en vertellingen zeggen iets over de maatschappij of op zijn minst over de mensheid in het geheel. Norah Limoen draait daar de hand niet voor om. Ik moest zelfs af en toe aan Koning van Katoren denken. Aangezien ik dat allegorisch sprookje in mijn jeugd toch een tiental keer moet gelezen hebben is dat een zeer groot compliment.
(Oogachtend)
Blij dat ik niet teveel weekbladen lees want met Morgen is er weer
een dag valt er opnieuw een bundeling gags in mijn schoot die ik nog
nooit gezien of gelezen had. (Zie Café Cowala). Deze keer
gaat het om pagina’s van Bart Schoofs die verschenen zijn in de
rubriek ‘Samenleving’ in Knack.
Ik heb gedaan wat ik normaal nooit doe voordat ik een recensie schrijf: ik heb een stuk van een andere recensent gelezen alvorens mijn eigen stuk te schrijven. Onder het zoeken naar info over Bart Schoofs viel mijn oog op een andere recensie en voor ik het wist had ik ze tot mij genomen. Geen paniek echter, de mening van de schrijver staat haaks op de mijne... (Wordt vervolgd.) In Morgen is er weer een dag zijn er geen vaste hoofdpersonages. (daar gaat alvast de helft van het potentiële lezerspubliek) De strips van Shoofs zijn tranches de vie die uitgaan van doorsnee mensen, uitspraken en situaties. Schoofs vertrekt voor zijn strips van iets banaals of ordinairs, iets waar we dagelijks mee in contact komen. Iets dat we niet meer ter discussie stellen omdat we het zo gewend zijn. Schoofs neemt daarmee echter geen genoegen. Hij neemt onderwerpen, clichés, typetjes en geijkte uitspraken en zaagt venijnig aan hun stoelpoten door ze het terrein van het absurde in te drijven.
Ook nieuwerwetse toestanden waar de auteur het nut niet van inziet krijgen ervan langs: mental coaches, apps, Facebook, bloggen: allemaal moeten ze het ontgelden. Preciezer nog: de mensen die deze zaken op een debiele manier gebruiken moeten het ontgelden. Dat is de tweede laag die Schoofs over zijn strips uitsmeert: de gags blijken ook vaak te vertrekken vanuit dwaas gedrag van zijn medemens. Dat maakt de grappen, of althans het uitgangspunt van de grappen heel herkenbaar. De grote kritiek die ik in die andere recensie las wat dat Schoofs zijn publiek geen clous serveert. Naar mijn bescheiden mening beseft Schoofs dat zeer goed en streeft hij daar ook niet naar. (Ik vermoed dat hij wel weet wat clous zijn aangezien hij ook scenario’s voor Kinky & Cosy schrijft) De humor in Morgen is er weer een dag zit in de situatie, in de overdrijving, in de personages, in de droge beschrijvingen waarmee Schoofs zijn prenten lardeert. Soms kom je eens een clou tegen, maar dan zit die ergens middenin een pagina. Ik heb alleszins meer gelachen halverwege een pagina dan op het einde. (Daar gaat nog een kwart van het lezerspubliek.)
Dit soort humor komt niet zoveel voor in de Vlaamse stripwereld, dat is waar, maar laat u alstublieft niet afschrikken. Dit boek is hilarisch. Ik moest af en toe zelfs aan het fantastische In De Gloria denken. Ook daar komt de humor voort uit de situatie en de personages en ook daar kreeg je niet altijd een clou op je talloor. (Een deel van het lezerspubliek dat wegliep begint nu toch weer te twijfelen) De tekeningen zijn vrij onopvallend en simpel. Ze beelden vrijwel altijd gewoon uit wat er gebeurt. Er zit amper emotie in het lijn- en kleurwerk. Droog, rechtuit, stiff upper lip, wat perfect bij de humor past. Morgen is er weer een dag is voer voor de humoristische misantroop, voor de goedlachse mensenhater en voor diegenen onder ons die humor zonder clous kunnen behapstukken. U weet misschien nog niet eens dat u tot één van deze groepen behoort. Deze strip is de uitgelezen gelegenheid om dat eens uit te testen. In tegenstelling tot Café Cowala verschijnen de strips van Schoofs nog steeds wekelijks. We kunnen dus verwachten dat er ooit nog een bundeling verschijnt. Goed nieuws voor ons dus, goed nieuws voor slechte mensen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
Ik heb gedaan wat ik normaal nooit doe voordat ik een recensie schrijf: ik heb een stuk van een andere recensent gelezen alvorens mijn eigen stuk te schrijven. Onder het zoeken naar info over Bart Schoofs viel mijn oog op een andere recensie en voor ik het wist had ik ze tot mij genomen. Geen paniek echter, de mening van de schrijver staat haaks op de mijne... (Wordt vervolgd.) In Morgen is er weer een dag zijn er geen vaste hoofdpersonages. (daar gaat alvast de helft van het potentiële lezerspubliek) De strips van Shoofs zijn tranches de vie die uitgaan van doorsnee mensen, uitspraken en situaties. Schoofs vertrekt voor zijn strips van iets banaals of ordinairs, iets waar we dagelijks mee in contact komen. Iets dat we niet meer ter discussie stellen omdat we het zo gewend zijn. Schoofs neemt daarmee echter geen genoegen. Hij neemt onderwerpen, clichés, typetjes en geijkte uitspraken en zaagt venijnig aan hun stoelpoten door ze het terrein van het absurde in te drijven.
Ook nieuwerwetse toestanden waar de auteur het nut niet van inziet krijgen ervan langs: mental coaches, apps, Facebook, bloggen: allemaal moeten ze het ontgelden. Preciezer nog: de mensen die deze zaken op een debiele manier gebruiken moeten het ontgelden. Dat is de tweede laag die Schoofs over zijn strips uitsmeert: de gags blijken ook vaak te vertrekken vanuit dwaas gedrag van zijn medemens. Dat maakt de grappen, of althans het uitgangspunt van de grappen heel herkenbaar. De grote kritiek die ik in die andere recensie las wat dat Schoofs zijn publiek geen clous serveert. Naar mijn bescheiden mening beseft Schoofs dat zeer goed en streeft hij daar ook niet naar. (Ik vermoed dat hij wel weet wat clous zijn aangezien hij ook scenario’s voor Kinky & Cosy schrijft) De humor in Morgen is er weer een dag zit in de situatie, in de overdrijving, in de personages, in de droge beschrijvingen waarmee Schoofs zijn prenten lardeert. Soms kom je eens een clou tegen, maar dan zit die ergens middenin een pagina. Ik heb alleszins meer gelachen halverwege een pagina dan op het einde. (Daar gaat nog een kwart van het lezerspubliek.)
Dit soort humor komt niet zoveel voor in de Vlaamse stripwereld, dat is waar, maar laat u alstublieft niet afschrikken. Dit boek is hilarisch. Ik moest af en toe zelfs aan het fantastische In De Gloria denken. Ook daar komt de humor voort uit de situatie en de personages en ook daar kreeg je niet altijd een clou op je talloor. (Een deel van het lezerspubliek dat wegliep begint nu toch weer te twijfelen) De tekeningen zijn vrij onopvallend en simpel. Ze beelden vrijwel altijd gewoon uit wat er gebeurt. Er zit amper emotie in het lijn- en kleurwerk. Droog, rechtuit, stiff upper lip, wat perfect bij de humor past. Morgen is er weer een dag is voer voor de humoristische misantroop, voor de goedlachse mensenhater en voor diegenen onder ons die humor zonder clous kunnen behapstukken. U weet misschien nog niet eens dat u tot één van deze groepen behoort. Deze strip is de uitgelezen gelegenheid om dat eens uit te testen. In tegenstelling tot Café Cowala verschijnen de strips van Schoofs nog steeds wekelijks. We kunnen dus verwachten dat er ooit nog een bundeling verschijnt. Goed nieuws voor ons dus, goed nieuws voor slechte mensen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
(Ballon Media)
Ik lees amper populaire magazines en overweeg mijn abonnement op
Humo zelfs op te zeggen nu dat blad al geruime tijd deemoedig het
hoofd gebogen heeft voor commerciële broodheren en in plaats van te
strijden tegen de verkleutering er de deuren net wijd voor open gezet
heeft. Café Cowala, dat in P-Magazine verscheen, kende
ik dus niet. “Verscheen” inderdaad, want sinds september 2012
heeft de redactie deze strip er uitgebonjourd. Een verlies voor hun lezers,
me dunkt.
Dit eerste verzamelalbum is dus mijn eerste kennismaking met een bont allegaartje personages. Dat valt meteen op: er bestaan niet echt hoofdrolspelers in deze gagstrip. Café Cowala blijkt een verzamelplaats voor allerhande kleurrijke (en dat mag u letterlijk nemen) en antropomorfe mensdieren: een sukkelige eend in trainingspak die krampachtig probeert om een sexy honddame te versieren, een varkenskleuter die met zijn vriendjes vrij absurde daden placht te stellen, een driegeslacht, dat de generatiekloof op komische wijze toelicht, enzovoort. Allen gebonden door de lijm van het café waarvan sprake. De uitbater daarvan, die uiteraard een “cowala” is, lijkt vaak het enige normale personage, de straight man waarop het publiek zichzelf kan projecteren en die nodig is om aan de grappen een kader of vaart te geven. De Luc Verschueren tegenover Jaques Vermeiren, zo u wilt.
Meestal zijn er in dit soort albums minder goede, middelmatige en geslaagde gags te vinden maar tot mijn grote plezier moest ik vaststellen dat het aantal zeer geslaagde grappen hier voluit in de meerderheid is. Soms zijn die aangebrand of plat, maar nooit vulgair. Het cartooneske uiterlijk van de hoofdrolspelers draagt daar waarschijnlijk veel toe bij. Bruno De Roover, geestelijke vader, haalt de mosterd voor zijn gags uit een veelvoud aan onderwerpen: popcultuurfiguren als de zeven dwergen, de smurfen en Spider-man passeren de revue, maar evengoed kan een oud kinderliedje de aanleiding zijn tot een geslaagde pointe. De Roover let erop geen al te absurde grappen te maken en slaagt erin steeds een menselijk element in zijn gags te steken. De meeste grappen kunnen bogen op voor elkeen herkenbare gevoelens en situaties en dat maakt dat deze strip bij de lezer natuurlijk vlotjes binnenkomt.
De Roovers opzetjes zijn vrij klassiek. Voor sommige grappen stoft hij zelfs de regel van drie die we vaak in cafémoppen tegenkomen af. U weet wel: iets vreemds gebeurt drie keer of een vraag wordt driemaal gesteld en bij de derde keer komt de pointe. Gelukkig weet De Roover dat gegeven fris te houden en het cliché te mijden of naar zijn hand te zetten. Dat Heineken pisbier is weten we bijvoorbeeld allemaal, maar De Roover weet het op originele wijze te benadrukken. Ook de paginaopbouw is van klassieke aard: meestal zes of negen prentjes, naargelang wat er nodig is voor de mop. De Roover houdt nogal veel hetzelfde camerastandpunt aan om een grap te vertellen. Aanvankelijk vond ik dit een minpunt omdat de achtergronden vaak heel leeg, of soms zelfs totaal wit zijn en ik dat als luiheid van de tekenaar ervoer. Later begonnen die grafische herhalingen echter een min of meer hypnotiserend effect te sorteren. Ze speelden alleszins in op mijn neurotische voorkeur voor geordende toestanden en symmetrie. Dat dan weer wel. En zeer gedetailleerde tekeningen leiden wellicht af van waar het om gaat: de grap.
Dat het café slechts een aanleiding en verzamelplek is om het over alles te hebben wat De Roover bedenkt maakt het geheel ook aangenaam afwisselend. Iemand die bijvoorbeeld met een afgezaagd humoristisch personage als Jezus Christus nog originele grappen weet te maken kan op mijn goedkeuring rekenen. U zult zich niet snel vervelen. Dat er een nummer op de cover staat is goed nieuws. Dat Café Cowala zes jaar gelopen heeft in P-Magazine ook. We kunnen dus stilletjes hopen dat er nog een vijftal albums op stapel staan en dat die zo hard verkopen dat De Roover nieuw materiaal kan beginnen tekenen. Tournee Générale!
Dit eerste verzamelalbum is dus mijn eerste kennismaking met een bont allegaartje personages. Dat valt meteen op: er bestaan niet echt hoofdrolspelers in deze gagstrip. Café Cowala blijkt een verzamelplaats voor allerhande kleurrijke (en dat mag u letterlijk nemen) en antropomorfe mensdieren: een sukkelige eend in trainingspak die krampachtig probeert om een sexy honddame te versieren, een varkenskleuter die met zijn vriendjes vrij absurde daden placht te stellen, een driegeslacht, dat de generatiekloof op komische wijze toelicht, enzovoort. Allen gebonden door de lijm van het café waarvan sprake. De uitbater daarvan, die uiteraard een “cowala” is, lijkt vaak het enige normale personage, de straight man waarop het publiek zichzelf kan projecteren en die nodig is om aan de grappen een kader of vaart te geven. De Luc Verschueren tegenover Jaques Vermeiren, zo u wilt.
Meestal zijn er in dit soort albums minder goede, middelmatige en geslaagde gags te vinden maar tot mijn grote plezier moest ik vaststellen dat het aantal zeer geslaagde grappen hier voluit in de meerderheid is. Soms zijn die aangebrand of plat, maar nooit vulgair. Het cartooneske uiterlijk van de hoofdrolspelers draagt daar waarschijnlijk veel toe bij. Bruno De Roover, geestelijke vader, haalt de mosterd voor zijn gags uit een veelvoud aan onderwerpen: popcultuurfiguren als de zeven dwergen, de smurfen en Spider-man passeren de revue, maar evengoed kan een oud kinderliedje de aanleiding zijn tot een geslaagde pointe. De Roover let erop geen al te absurde grappen te maken en slaagt erin steeds een menselijk element in zijn gags te steken. De meeste grappen kunnen bogen op voor elkeen herkenbare gevoelens en situaties en dat maakt dat deze strip bij de lezer natuurlijk vlotjes binnenkomt.
De Roovers opzetjes zijn vrij klassiek. Voor sommige grappen stoft hij zelfs de regel van drie die we vaak in cafémoppen tegenkomen af. U weet wel: iets vreemds gebeurt drie keer of een vraag wordt driemaal gesteld en bij de derde keer komt de pointe. Gelukkig weet De Roover dat gegeven fris te houden en het cliché te mijden of naar zijn hand te zetten. Dat Heineken pisbier is weten we bijvoorbeeld allemaal, maar De Roover weet het op originele wijze te benadrukken. Ook de paginaopbouw is van klassieke aard: meestal zes of negen prentjes, naargelang wat er nodig is voor de mop. De Roover houdt nogal veel hetzelfde camerastandpunt aan om een grap te vertellen. Aanvankelijk vond ik dit een minpunt omdat de achtergronden vaak heel leeg, of soms zelfs totaal wit zijn en ik dat als luiheid van de tekenaar ervoer. Later begonnen die grafische herhalingen echter een min of meer hypnotiserend effect te sorteren. Ze speelden alleszins in op mijn neurotische voorkeur voor geordende toestanden en symmetrie. Dat dan weer wel. En zeer gedetailleerde tekeningen leiden wellicht af van waar het om gaat: de grap.
Dat het café slechts een aanleiding en verzamelplek is om het over alles te hebben wat De Roover bedenkt maakt het geheel ook aangenaam afwisselend. Iemand die bijvoorbeeld met een afgezaagd humoristisch personage als Jezus Christus nog originele grappen weet te maken kan op mijn goedkeuring rekenen. U zult zich niet snel vervelen. Dat er een nummer op de cover staat is goed nieuws. Dat Café Cowala zes jaar gelopen heeft in P-Magazine ook. We kunnen dus stilletjes hopen dat er nog een vijftal albums op stapel staan en dat die zo hard verkopen dat De Roover nieuw materiaal kan beginnen tekenen. Tournee Générale!
(Oog & Blik) €49,90.
Ever Meulen is zo’n tekenaar van wie normale, niet stripofiele
burgers verbaasd zijn dat ze hem kennen. Noem zijn naam en misschien doet
die ergens heel ver weg een belletje rinkelen, maar toon één
van zijn tekeningen en de herkenning en waarderende reacties volgen
meteen.
We zouden dus kunnen stellen dat het werk belangrijker (of bekender) is dan de auteur. Automotiv gaat wel degelijk dieper in op de auteur achter het werk maar toch is het in de eerste plaats een kijkboek, een koffietafelboek zelfs, en meestal is zo’n uitgave eerder iets voor het gespecialiseerde publiek. Automotiv scheert echter hoge toppen, ook onder mensen die normaal gezien niet echt zo heel veel interesse hebben voor de grafische kunsten of, godbetert, strips en aanverwanten. Het succes van dit boek blijkt genoeg uit andere dan deze recensie. Sommigen daarvan zelfs gepubliceerd in bladen die anders weinig of nooit strips of prentenboeken (en dat is niet denigrerend bedoeld maar ik vind het woord “Kunstboeken” zo hoogdravend) bespreken. Daarom streef ik in deze tekst niet meteen naar een zoveelste recensie, eerder naar een antwoord op de vraag “Waarom?” Waarom spreekt Ever Meulen zoveel mensen aan? En dan nog met een boek vol nostalgische teksten en tekeningen over auto’s.
De teksten in Automotiv bestaan deels uit commentaren van Vermeulen zelf en deels uit aan het onderwerp gelieerde tekstjes van onder andere Herman Brusselmans, Panamarenko, de broer van Vermeulen en nog een hele hoop anderen. Dat maakt het boek tot meer dan een verzameling prenten. Het is ook deels een hommage aan de tekenaar en deels een biografie. De citaten zijn raak gekozen, zelfs al zijn sommige niet speciaal voor het boek geschreven. Ook wisselen woorden en beeld elkaar perfect af. Daarmee bedoel ik dat je als kijker nooit de gedachte “Eikes, weer tekst” voelt opkomen en je als lezer langer dan verwacht blijft hangen bij de prenten. Een perfecte compositie.
Vermeulen kan tekenen, dat lijkt een broodnodig gegeven voor een goed prentenboek, maar kijk om u heen en zie dat dat niet altijd waar is. En Vermeulen tekent niet zomaar, hij tekent als een boss. Compositie, experimenteerdrift, kleur: alles zit snor. De klare lijn zit Vermeulen in het bloed. Het boek bevat prenten van toen hij slechts twaalf jaar oud was en zelfs daarop zie je al het talent doorschemeren. Wat ook opvalt, is dat op die pagina’s de auto’s beter getekend zijn dan de menselijke figuurtjes. Als dat geen bewijs van passie voor het onderwerp is. Een geoefend oog kan bevroedden dat de prenten van Vermeulen het resultaat zijn van een doordacht proces, en toch slaagt de tekenaar erin om elk spoor van te veel in het oog springende noeste arbeid te weren uit zijn werk.
Sta me toe om me te verduidelijken: de prenten van Vermeulen stralen escapisme uit, stralen een droom uit, futurisme, hoop, plezier en geluk. Om een prent te maken die zo vederlicht, zo moeiteloos binnenkomt en zich meteen nestelt in het deel van ons brein dat ons doet dromen, een tekening die zo universeel is dat men tot over de grote plas in één oogopslag begrijpt en apprecieert wat de tekenaar wil uitdrukken, daar moet men veel moeite voor doen. De kunst die Vermeulen beheerst is het onzichtbaar maken van het labeur dat ongetwijfeld aan zijn prenten vooraf gaat. De vlucht in een droomwereld vertaalt zich ook in de onderwerpen waarmee Vermeulen zijn voertuigen omringt: popsterren, mooie dames, Don Juans, palmbomen en cocktails. Het is geen toeval dat Vermeulens belangrijkste obsessie de wagen is, en niet bijvoorbeeld architectuur of meubeldesign. Hoewel Vermeulen ook duidelijke liefde voor de techniek en motoronderdelen tentoon spreidt, staat een wagen ook symbool voor de droom. Voertuigen dienen om elders heen te gaan, om nieuwe horizonten te verkennen, om andere indrukken op te doen en misschien ook wel om even weg te vluchten van het dagdagelijkse. Automotiv biedt u, al is het maar voor even, die ontsnappingsroute aan.
We zouden dus kunnen stellen dat het werk belangrijker (of bekender) is dan de auteur. Automotiv gaat wel degelijk dieper in op de auteur achter het werk maar toch is het in de eerste plaats een kijkboek, een koffietafelboek zelfs, en meestal is zo’n uitgave eerder iets voor het gespecialiseerde publiek. Automotiv scheert echter hoge toppen, ook onder mensen die normaal gezien niet echt zo heel veel interesse hebben voor de grafische kunsten of, godbetert, strips en aanverwanten. Het succes van dit boek blijkt genoeg uit andere dan deze recensie. Sommigen daarvan zelfs gepubliceerd in bladen die anders weinig of nooit strips of prentenboeken (en dat is niet denigrerend bedoeld maar ik vind het woord “Kunstboeken” zo hoogdravend) bespreken. Daarom streef ik in deze tekst niet meteen naar een zoveelste recensie, eerder naar een antwoord op de vraag “Waarom?” Waarom spreekt Ever Meulen zoveel mensen aan? En dan nog met een boek vol nostalgische teksten en tekeningen over auto’s.
De teksten in Automotiv bestaan deels uit commentaren van Vermeulen zelf en deels uit aan het onderwerp gelieerde tekstjes van onder andere Herman Brusselmans, Panamarenko, de broer van Vermeulen en nog een hele hoop anderen. Dat maakt het boek tot meer dan een verzameling prenten. Het is ook deels een hommage aan de tekenaar en deels een biografie. De citaten zijn raak gekozen, zelfs al zijn sommige niet speciaal voor het boek geschreven. Ook wisselen woorden en beeld elkaar perfect af. Daarmee bedoel ik dat je als kijker nooit de gedachte “Eikes, weer tekst” voelt opkomen en je als lezer langer dan verwacht blijft hangen bij de prenten. Een perfecte compositie.
Vermeulen kan tekenen, dat lijkt een broodnodig gegeven voor een goed prentenboek, maar kijk om u heen en zie dat dat niet altijd waar is. En Vermeulen tekent niet zomaar, hij tekent als een boss. Compositie, experimenteerdrift, kleur: alles zit snor. De klare lijn zit Vermeulen in het bloed. Het boek bevat prenten van toen hij slechts twaalf jaar oud was en zelfs daarop zie je al het talent doorschemeren. Wat ook opvalt, is dat op die pagina’s de auto’s beter getekend zijn dan de menselijke figuurtjes. Als dat geen bewijs van passie voor het onderwerp is. Een geoefend oog kan bevroedden dat de prenten van Vermeulen het resultaat zijn van een doordacht proces, en toch slaagt de tekenaar erin om elk spoor van te veel in het oog springende noeste arbeid te weren uit zijn werk.
Sta me toe om me te verduidelijken: de prenten van Vermeulen stralen escapisme uit, stralen een droom uit, futurisme, hoop, plezier en geluk. Om een prent te maken die zo vederlicht, zo moeiteloos binnenkomt en zich meteen nestelt in het deel van ons brein dat ons doet dromen, een tekening die zo universeel is dat men tot over de grote plas in één oogopslag begrijpt en apprecieert wat de tekenaar wil uitdrukken, daar moet men veel moeite voor doen. De kunst die Vermeulen beheerst is het onzichtbaar maken van het labeur dat ongetwijfeld aan zijn prenten vooraf gaat. De vlucht in een droomwereld vertaalt zich ook in de onderwerpen waarmee Vermeulen zijn voertuigen omringt: popsterren, mooie dames, Don Juans, palmbomen en cocktails. Het is geen toeval dat Vermeulens belangrijkste obsessie de wagen is, en niet bijvoorbeeld architectuur of meubeldesign. Hoewel Vermeulen ook duidelijke liefde voor de techniek en motoronderdelen tentoon spreidt, staat een wagen ook symbool voor de droom. Voertuigen dienen om elders heen te gaan, om nieuwe horizonten te verkennen, om andere indrukken op te doen en misschien ook wel om even weg te vluchten van het dagdagelijkse. Automotiv biedt u, al is het maar voor even, die ontsnappingsroute aan.
(Oogachtend)
Paris, Maarten Vande Wiele’s vorige strip (eigenlijk een
bundeling van I Love Paris en I Hate Paris) werd alom
onthaald als zijn beste werk tot nog toe. De vele vertalingen (vier op de
dag van dit schrijven) zijn daar de getuigen van. Nu, dik twee jaar later
verschijnt Monsieur Bermutier, een boek dat geheel andere oorden
opzoekt, en sommige herbezoekt.
Monsieur Bermutier is een bewerking van vijf literaire kortverhalen van Guy de Maupassant. Let op: “literaire”, een goedgeplaatst en misschien commercieel overwogen woordje in de beschrijving op de achterkant van het boek. Dat de modale burger weet geen gewone strip te kopen maar een graphic novel. Gelogen is het echter niet. Dat het boek geen voer voor kinders is staat buiten kijf. Bermutier, het hoofdpersonage duh, wordt op de cover voorgesteld als een onderzoeksrechter die jaagt op oplichters, moordenaars en spoken. Je verwacht dan spannende detectiveverhalen met een onvoorspelbare twist op het einde. Het eerste van de vijf verhalen, moet ik toegeven, stelde daarin een beetje teleur. Een voorspelbare plot en een ontknoping een Scoobidoo-tekenfilm waardig. Ook het tweede verhaal leek tijdens de eerste lezing een beetje duf maar werd voorzien van een einde dat, net door de anticlimax, geen anticlimax is. Overtuigen doen de verhalen tot op dit punt niet.
De grafische kant doet dat echter wel. Vande Wiele was blijkbaar de vrij gevulde pagina’s en de hoekige tekenstijl van Paris beu want in dit album slaat hij resoluut een andere richting in. Dunne, spaarzame en gerichte inktlijnen worden overdekt met grillige kleurvlakken. De tekeningen lopen over van, net niet vloekende, kleuren en leveren zo de meest sferische beelden op die Vande Wiele ooit te boek stelde. Vande Wiele geeft zijn tekeningen plaats om te ademen. Als Paris misschien soms net iets teveel plaatjes per pagina had dan is Monsieur Bermutier daar de antipode van. Vande Wiele trekt zijn verhalen open met maximum vier prenten per pagina en met zeer veel enkele en dubbele pagina’s wijde spreads. En dan was daar, op het moment dat ik dacht dat dit boek me slechts visueel zou bekoren, het derde verhaal. Meer dan een zoektocht naar een schuldige is dit een zoektocht naar wat bepaalde mensen drijft. Meer precies zelfs: een zoektocht naar hoe ver de ijdelen en/of de hebberigen durfden te gaan. De plot is gestoeld op een idee dat het bloed koud door mijn aderen deed stromen.
Het vierde verhaal is een opnieuw grafisch zeer aantrekkelijke nachtelijke dwaaltocht door Parijs. Bermutier voorziet die van een poëtische voice-over. Het verhaal kent een open einde dat op dit moment weinigzeggend lijkt. En dan: VLAM! In het slotverhaal wordt de lezer door Vande Wiele koud (of droog?) gepakt. Zonder iets te willen verklappen kan ik u meegeven dat dit vijfde verhaal het hele universum van het boek op zijn kop zet. Zelfs het eerste verhaal, dat bij initiële lezing weinig origineel leek, kan nu in een geheel ander daglicht gezien worden. Als er al geen onverhoedse plottwists aan het einde van de eerste vier verhalen zaten, dan wordt dat volledig goedgemaakt door het vijfde verhaal. Men kan stellen dat Vande Wiele “slechts” een bewerking heeft gemaakt van het bronmateriaal van de Maupassant, maar na wat onderzoek werd me duidelijk dat Meneer Bermutier in de originele versies van deze vijf kortverhalen slechts in één verhaal het hoofdpersonage was. Het is dus Vande Wiele die hem tot hoofdpersoon van de vijf vertellingen heeft gebombardeerd en zo interessante correlaties en kruisverbanden heeft gecreëerd. Wat mij betreft bevestigt hij daarmee zijn status als auteur.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
Monsieur Bermutier is een bewerking van vijf literaire kortverhalen van Guy de Maupassant. Let op: “literaire”, een goedgeplaatst en misschien commercieel overwogen woordje in de beschrijving op de achterkant van het boek. Dat de modale burger weet geen gewone strip te kopen maar een graphic novel. Gelogen is het echter niet. Dat het boek geen voer voor kinders is staat buiten kijf. Bermutier, het hoofdpersonage duh, wordt op de cover voorgesteld als een onderzoeksrechter die jaagt op oplichters, moordenaars en spoken. Je verwacht dan spannende detectiveverhalen met een onvoorspelbare twist op het einde. Het eerste van de vijf verhalen, moet ik toegeven, stelde daarin een beetje teleur. Een voorspelbare plot en een ontknoping een Scoobidoo-tekenfilm waardig. Ook het tweede verhaal leek tijdens de eerste lezing een beetje duf maar werd voorzien van een einde dat, net door de anticlimax, geen anticlimax is. Overtuigen doen de verhalen tot op dit punt niet.
De grafische kant doet dat echter wel. Vande Wiele was blijkbaar de vrij gevulde pagina’s en de hoekige tekenstijl van Paris beu want in dit album slaat hij resoluut een andere richting in. Dunne, spaarzame en gerichte inktlijnen worden overdekt met grillige kleurvlakken. De tekeningen lopen over van, net niet vloekende, kleuren en leveren zo de meest sferische beelden op die Vande Wiele ooit te boek stelde. Vande Wiele geeft zijn tekeningen plaats om te ademen. Als Paris misschien soms net iets teveel plaatjes per pagina had dan is Monsieur Bermutier daar de antipode van. Vande Wiele trekt zijn verhalen open met maximum vier prenten per pagina en met zeer veel enkele en dubbele pagina’s wijde spreads. En dan was daar, op het moment dat ik dacht dat dit boek me slechts visueel zou bekoren, het derde verhaal. Meer dan een zoektocht naar een schuldige is dit een zoektocht naar wat bepaalde mensen drijft. Meer precies zelfs: een zoektocht naar hoe ver de ijdelen en/of de hebberigen durfden te gaan. De plot is gestoeld op een idee dat het bloed koud door mijn aderen deed stromen.
Het vierde verhaal is een opnieuw grafisch zeer aantrekkelijke nachtelijke dwaaltocht door Parijs. Bermutier voorziet die van een poëtische voice-over. Het verhaal kent een open einde dat op dit moment weinigzeggend lijkt. En dan: VLAM! In het slotverhaal wordt de lezer door Vande Wiele koud (of droog?) gepakt. Zonder iets te willen verklappen kan ik u meegeven dat dit vijfde verhaal het hele universum van het boek op zijn kop zet. Zelfs het eerste verhaal, dat bij initiële lezing weinig origineel leek, kan nu in een geheel ander daglicht gezien worden. Als er al geen onverhoedse plottwists aan het einde van de eerste vier verhalen zaten, dan wordt dat volledig goedgemaakt door het vijfde verhaal. Men kan stellen dat Vande Wiele “slechts” een bewerking heeft gemaakt van het bronmateriaal van de Maupassant, maar na wat onderzoek werd me duidelijk dat Meneer Bermutier in de originele versies van deze vijf kortverhalen slechts in één verhaal het hoofdpersonage was. Het is dus Vande Wiele die hem tot hoofdpersoon van de vijf vertellingen heeft gebombardeerd en zo interessante correlaties en kruisverbanden heeft gecreëerd. Wat mij betreft bevestigt hij daarmee zijn status als auteur.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
Het voorjaar was en wordt een interessante periode voor de liefhebbers van
de Vlaamse strip. Tal van nieuwe albums zullen de rekken sieren. In Zone
5300 nr. 100 verscheen in de nieuwsrubriek een kort overzicht dat
allesbehalve volledig was. Hier is daarvan een uitbreiding, die eveneens
niet van volledigheid kan spreken maar wel extensiever is.
Aanvullingen zijn steeds welkom via petermoerenhout@hotmail.com.
Van Serge Baeken verscheen bij uitgeverij Xtra Fast Forward. Zijn vierde bundeling van zijn grafisch werk. Die bevat schetsen, prenten, muurschilderingen, soft tattoos en illustraties uit de periode 2011 - 2012.
Bij De Ballon kwam Café Cowala van Bruno De Roover uit. Een collectie gags die eerder verschenen in P-magazine.
Charlotte Dumortier gaf eind januari in eigen beheer haar 24 Hour Comic Strip Big Boy uit.
Ook Mathilde Van Gheluwe gaf haar 24 Hour Comic uit. Palindrome. .
Maarten Vande Wiele (bekend van Paris) kwam in februari met Monsieur Bermutier (Oogachtend). Het album bundelt 5 verstrippingen van kortverhalen van Guy de Maupassant die allen de “onkreukbare onderzoeksrechter” Monsieur Bermutier als hoofdpersonage hebben. De tekenaar heeft zich een lossere stijl aangemeten en werkte voor dit boek in kleur. Vande Wiele haalt de thema’s schijnheiligheid van de kerk, hebzucht, ijdelheid, wraak, waanzin en psychopathie aan. Dolle pret!
Ook nog bij Oogachtend verschenen Korte Metten, Tien kortverhalen van elk 12 pagina’s die zich afspelen in het hedendaagse Brussel (verschillende auteurs), Morgen weer een dag, een verzameling humoristische éénpaginastrips van Bart Schoofs die eerder verschenen in het weekblad Knack, en Madame Pipi, over een WC Madame die in een discotheek in dromen dealt (Delphine Frantzen)
Bij uitgeverij Strip 2000 verschijnt op 6 maart Tom Carbon nr. 4 van Luc Cromheecke en Laurent Letzer. Daarmee is de hele Tom Carbon-reeks (8 titels) opnieuw beschikbaar.
Bij uitgeverij Syndikaat in maart: Otto nr. 2- Op Hete Kolen een hardcover van Frodo De Decker.
Uitgeverij Arcadia start haar prestigereeks Greyline Artistique opnieuw op met als eerste nieuwe uitgave Dossier Jan Bosschaert. Die verschijnt genummerd en gesigneerd in een gewone en een verzamelaarseditie. Omcirkel daarvoor 11 maart op uw kalender.
Bij uitgeverij Bries stellen enkele klinkende namen hun debuutalbum voor: White Cube (Brecht Vandenbroucke), Mijn muze ligt in de zetel (15 maart - Wide Vercnocke), It's not an ocean (15 april - Céline Hudréaux). Elke uitgave wordt voorgesteld op een feestje in The Bries Space en White Cube en It’s Not an Ocean krijgen daarbovenop ook nog een expo.
En van Ivan Claeys en Luc De Mayer verschijnt op 29 maart in Beernem de educatieve strip Paniek in het Bulskampveld. De strip speelt zich af in het bos, en de gemeenten Beernem, Wingene, Aalter, Oostkamp en Ruiselede en moet dienen om de jeugd warm te maken voor het bos.
Bij Barcat Productions verschijnen op 1 april maar liefst 5 verschillende albums van Peter Brutin. 3 daarvan in samenwerking met Mattias Cruyssaert: een heruitgave in twee delen van het eerste verhaal van Commissaris Moordenaar en het gloednieuwe tweede deel: Commissaris Moordenaar: Parket Naar de Maan. Twee van de vijf zijn solowerk: Glyff en Norah Limoen: Het zijn de Bonkermannen.
Van Serge Baeken verscheen bij uitgeverij Xtra Fast Forward. Zijn vierde bundeling van zijn grafisch werk. Die bevat schetsen, prenten, muurschilderingen, soft tattoos en illustraties uit de periode 2011 - 2012.
Bij De Ballon kwam Café Cowala van Bruno De Roover uit. Een collectie gags die eerder verschenen in P-magazine.
Charlotte Dumortier gaf eind januari in eigen beheer haar 24 Hour Comic Strip Big Boy uit.
Ook Mathilde Van Gheluwe gaf haar 24 Hour Comic uit. Palindrome. .
Maarten Vande Wiele (bekend van Paris) kwam in februari met Monsieur Bermutier (Oogachtend). Het album bundelt 5 verstrippingen van kortverhalen van Guy de Maupassant die allen de “onkreukbare onderzoeksrechter” Monsieur Bermutier als hoofdpersonage hebben. De tekenaar heeft zich een lossere stijl aangemeten en werkte voor dit boek in kleur. Vande Wiele haalt de thema’s schijnheiligheid van de kerk, hebzucht, ijdelheid, wraak, waanzin en psychopathie aan. Dolle pret!
Ook nog bij Oogachtend verschenen Korte Metten, Tien kortverhalen van elk 12 pagina’s die zich afspelen in het hedendaagse Brussel (verschillende auteurs), Morgen weer een dag, een verzameling humoristische éénpaginastrips van Bart Schoofs die eerder verschenen in het weekblad Knack, en Madame Pipi, over een WC Madame die in een discotheek in dromen dealt (Delphine Frantzen)
Bij uitgeverij Strip 2000 verschijnt op 6 maart Tom Carbon nr. 4 van Luc Cromheecke en Laurent Letzer. Daarmee is de hele Tom Carbon-reeks (8 titels) opnieuw beschikbaar.
Bij uitgeverij Syndikaat in maart: Otto nr. 2- Op Hete Kolen een hardcover van Frodo De Decker.
Uitgeverij Arcadia start haar prestigereeks Greyline Artistique opnieuw op met als eerste nieuwe uitgave Dossier Jan Bosschaert. Die verschijnt genummerd en gesigneerd in een gewone en een verzamelaarseditie. Omcirkel daarvoor 11 maart op uw kalender.
Bij uitgeverij Bries stellen enkele klinkende namen hun debuutalbum voor: White Cube (Brecht Vandenbroucke), Mijn muze ligt in de zetel (15 maart - Wide Vercnocke), It's not an ocean (15 april - Céline Hudréaux). Elke uitgave wordt voorgesteld op een feestje in The Bries Space en White Cube en It’s Not an Ocean krijgen daarbovenop ook nog een expo.
En van Ivan Claeys en Luc De Mayer verschijnt op 29 maart in Beernem de educatieve strip Paniek in het Bulskampveld. De strip speelt zich af in het bos, en de gemeenten Beernem, Wingene, Aalter, Oostkamp en Ruiselede en moet dienen om de jeugd warm te maken voor het bos.
Bij Barcat Productions verschijnen op 1 april maar liefst 5 verschillende albums van Peter Brutin. 3 daarvan in samenwerking met Mattias Cruyssaert: een heruitgave in twee delen van het eerste verhaal van Commissaris Moordenaar en het gloednieuwe tweede deel: Commissaris Moordenaar: Parket Naar de Maan. Twee van de vijf zijn solowerk: Glyff en Norah Limoen: Het zijn de Bonkermannen.
(Blloan / HC - € 19,95)
Op het gerenommeerde stripfestival van Angoulême was Billy Bob
van Nix genomineerd voor de prijs voor beste jeugdstrip. Al wie wat van
strips weet, weet dat dat kan tellen. Spijtig genoeg verkoos de jury
één of ander blinkie-blinkie-flashy-kaka manga vehikel dat ik
niet heb gelezen en waar ik verder geen woorden aan vuil wil maken, buiten
dat ik hoop voor het algehele intelligentiequotiënt van de Fransche
natie dat het boek een steengoed scenario heeft. Het lijkt me immers sterk
dat men de winnende strip zonnebrilloos kan lezen zonder een
epilepsieaanval te krijgen.
Eerlijkheid gebied me te zeggen dat ik zelf niet zo heel veel verwachtte van Billy Bob. Ik was uiteraard zeer tevreden dat uitgeverij Blloan de belofte om ook Belgisch en/of Nederlands werk op te nemen in hun fonds nakwam, maar ik had eerder een kloeke Grrrrefik novel verwacht. Ook de ontstaansgeschiedenis van Billy Bob temperde mijn enthousiasme. Nix werd gevraagd, door uitgeverij Averbode begot, om een artikelreeks over leren studeren te illustreren. Bovendien staan er ook spelletjespagina’s in het boek. Apocalyptische visies van het Grote Zonnekind Vakantieboek 1989 overspoelden mijn geest. Een jeugdboek dus? Met strips die artikels over leren leren illustreren? Met duffe spelletjespagina’s? Shiiiiiiiiit. Lage verwachtingen zijn soms positief omdat je vreugde des te groter blijkt als ze niet ingelost worden. Al na een paar pagina’s begonnen mijn mondhoeken zich naar boven te krullen om nog enkele pagina’s later te moeten onderdoen voor een schaterlach. Ondanks het feit dat de grappen zich op “de jeugd” richten zijn ze hilarisch van aard. Ik had nooit aan Nix mogen twijfelen.
Het overgrote thema in dit boek is het gevecht dat de cowboys dagelijks leveren met de Indianen. Nix stelt dat gegeven voor als een cursus, een soort van lessenreeks, met allerlei spreekbeurten, powerpoint presentaties en slechte rapporten van dien. Het vermengen van zo’n universeel bekend gegeven met uit het leven gegrepen situaties levert vaak gortdroge grappen op. En zo heb ik ze liefst. Nix beperkt zich echter niet tot schoolse gegevens. Al snel zal de lezer zaken ontdekken die ook zich ook in het dagelijkse leven der volwassenen voordoen: vakantieleed, pendelen, malcontente huisvrouwen en dies meer.
Nix weet dus genoeg inhoud in Billy Bob te steken om ook alles wat ouder is dan de doelgroep aan te spreken. Wat Nix snapt is iets dat vele jeugdauteurs en/of uitgeverijen niet lijken te begrijpen. Als je iets maakt voor de jeugd, maak dan iets dat net iets volwassener is dan hun eigenlijke niveau. Dat maakt het spannend om te lezen. Het is nu eenmaal een feit dat kinderen, en vooral tieners, dingen al gauw kinderachtig vinden. Bij Billy Bob zal dat niet snel het geval zijn. De spelletjespagina’s bevatten gelukkig ook dezelfde insteek. Akkoord, er staan opdrachtjes tussen die louter vermaak inhouden, maar die zijn meestal grafisch gezien een lust voor het oog. Gemiddeld één keer per pagina echter mixt Nix er een grap door die ook lachspieren van boven de zestien jaar oud zal doen samentrekken. Denk aan wat Jeroom soms in de Humo doet maar dan met een lagere shockfactor en iets meer doordachtheid. Een boek voor tieners en ouder dus, wat ook meteen verantwoordt dat het uitkomt bij het meer literaire en, laat ons eerlijk zijn, toch vooral op volwassenen gerichte Blloan. En de cover is van Pluche. Sommige dingen moet je gewoon aanvaarden en er verder geen vragen bij stellen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn:
Eerlijkheid gebied me te zeggen dat ik zelf niet zo heel veel verwachtte van Billy Bob. Ik was uiteraard zeer tevreden dat uitgeverij Blloan de belofte om ook Belgisch en/of Nederlands werk op te nemen in hun fonds nakwam, maar ik had eerder een kloeke Grrrrefik novel verwacht. Ook de ontstaansgeschiedenis van Billy Bob temperde mijn enthousiasme. Nix werd gevraagd, door uitgeverij Averbode begot, om een artikelreeks over leren studeren te illustreren. Bovendien staan er ook spelletjespagina’s in het boek. Apocalyptische visies van het Grote Zonnekind Vakantieboek 1989 overspoelden mijn geest. Een jeugdboek dus? Met strips die artikels over leren leren illustreren? Met duffe spelletjespagina’s? Shiiiiiiiiit. Lage verwachtingen zijn soms positief omdat je vreugde des te groter blijkt als ze niet ingelost worden. Al na een paar pagina’s begonnen mijn mondhoeken zich naar boven te krullen om nog enkele pagina’s later te moeten onderdoen voor een schaterlach. Ondanks het feit dat de grappen zich op “de jeugd” richten zijn ze hilarisch van aard. Ik had nooit aan Nix mogen twijfelen.
Het overgrote thema in dit boek is het gevecht dat de cowboys dagelijks leveren met de Indianen. Nix stelt dat gegeven voor als een cursus, een soort van lessenreeks, met allerlei spreekbeurten, powerpoint presentaties en slechte rapporten van dien. Het vermengen van zo’n universeel bekend gegeven met uit het leven gegrepen situaties levert vaak gortdroge grappen op. En zo heb ik ze liefst. Nix beperkt zich echter niet tot schoolse gegevens. Al snel zal de lezer zaken ontdekken die ook zich ook in het dagelijkse leven der volwassenen voordoen: vakantieleed, pendelen, malcontente huisvrouwen en dies meer.
Nix weet dus genoeg inhoud in Billy Bob te steken om ook alles wat ouder is dan de doelgroep aan te spreken. Wat Nix snapt is iets dat vele jeugdauteurs en/of uitgeverijen niet lijken te begrijpen. Als je iets maakt voor de jeugd, maak dan iets dat net iets volwassener is dan hun eigenlijke niveau. Dat maakt het spannend om te lezen. Het is nu eenmaal een feit dat kinderen, en vooral tieners, dingen al gauw kinderachtig vinden. Bij Billy Bob zal dat niet snel het geval zijn. De spelletjespagina’s bevatten gelukkig ook dezelfde insteek. Akkoord, er staan opdrachtjes tussen die louter vermaak inhouden, maar die zijn meestal grafisch gezien een lust voor het oog. Gemiddeld één keer per pagina echter mixt Nix er een grap door die ook lachspieren van boven de zestien jaar oud zal doen samentrekken. Denk aan wat Jeroom soms in de Humo doet maar dan met een lagere shockfactor en iets meer doordachtheid. Een boek voor tieners en ouder dus, wat ook meteen verantwoordt dat het uitkomt bij het meer literaire en, laat ons eerlijk zijn, toch vooral op volwassenen gerichte Blloan. En de cover is van Pluche. Sommige dingen moet je gewoon aanvaarden en er verder geen vragen bij stellen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn:
(Syndikaat)
Iedereen die weleens boodschappen gedaan heeft in een winkelcentrum heeft
ze gezien: hangjongeren. Onverzorgd, onbeschoft, glazige ogen, agressief,
luid, boertig en straatbeeldbevuilend. Net als wij toen we vijftien waren,
quoi? Edwin Peeters ging als grafisch antropoloog twintig jaren onder hen
leven om het gedrag van deze merkwaardige soort te bestuderen. Het eerste
resultaat daarvan is dit boekje.
“Boekje”, is overigens de juiste benaming want het kleinood telt slechts zestien cartoons. Gelukkig gebruiken wij kwaliteit als maatstaf en niet kwantiteit. De invalshoek van Peeters is alvast een schot in de roos. Zijn hangjongeren verschuilen zich allemaal onder hun hoodie of, als het vrouwelijke exemplaren zijn, achter hun haren. Peeters vergroot die vervreemding door in de meeste cartoons de personages op de rug te nemen. Deze keuze zorgt ervoor dat je al snel een jij-wij-gevoel krijgt, wat de humor enkel vooruit helpt. Het is makkelijker lachen met dat wat je zelf niet bent.
Veelal hebben we te maken met een simpele dialoog; hangjongeren zijn nu eenmaal niet zo actief. Die dialogen zijn gelukkig meestal absurd en/of nihilistisch genoeg om aan het lachen te brengen. Niet elke cartoon zorgt echter voor een lachsalvo. Sommige zijn eerder een soort van tranche de vie die in plaats van een schaterlach een lachje van herkenning op het gezicht tovert. Welke man is bijvoorbeeld nog nooit op masturberen betrapt. (Ik niet, hout vasthouden.) De tekeningen zijn een krasserig geheel van met de computer bewerkte beelden. Het belangrijkste gegeven aan een cartoon is dat je meteen ziet wat er in de tekening gebeurt. Dat zou in dit boekje af en toe een mankement kunnen zijn, moest de humor niet zo tekstgericht zijn. De cartoons werden oorspronkelijk in kleur uitgevoerd maar werden, de crisis loert even het hoekje om, in zwart wit afgedrukt. Dat verduidelijkt de zaak natuurlijk niet.
Bij deze recensie gelukkig wel de cartoons in kleur. Een grappig begin van iets dat naar meer smaakt. Ik stel voor dat jullie allen in de buidel tasten zodat dit boekje wat verkoopt en dat de uitgever voor het volgende deel de stap naar kleur durft te wagen.
“Boekje”, is overigens de juiste benaming want het kleinood telt slechts zestien cartoons. Gelukkig gebruiken wij kwaliteit als maatstaf en niet kwantiteit. De invalshoek van Peeters is alvast een schot in de roos. Zijn hangjongeren verschuilen zich allemaal onder hun hoodie of, als het vrouwelijke exemplaren zijn, achter hun haren. Peeters vergroot die vervreemding door in de meeste cartoons de personages op de rug te nemen. Deze keuze zorgt ervoor dat je al snel een jij-wij-gevoel krijgt, wat de humor enkel vooruit helpt. Het is makkelijker lachen met dat wat je zelf niet bent.
Veelal hebben we te maken met een simpele dialoog; hangjongeren zijn nu eenmaal niet zo actief. Die dialogen zijn gelukkig meestal absurd en/of nihilistisch genoeg om aan het lachen te brengen. Niet elke cartoon zorgt echter voor een lachsalvo. Sommige zijn eerder een soort van tranche de vie die in plaats van een schaterlach een lachje van herkenning op het gezicht tovert. Welke man is bijvoorbeeld nog nooit op masturberen betrapt. (Ik niet, hout vasthouden.) De tekeningen zijn een krasserig geheel van met de computer bewerkte beelden. Het belangrijkste gegeven aan een cartoon is dat je meteen ziet wat er in de tekening gebeurt. Dat zou in dit boekje af en toe een mankement kunnen zijn, moest de humor niet zo tekstgericht zijn. De cartoons werden oorspronkelijk in kleur uitgevoerd maar werden, de crisis loert even het hoekje om, in zwart wit afgedrukt. Dat verduidelijkt de zaak natuurlijk niet.
Bij deze recensie gelukkig wel de cartoons in kleur. Een grappig begin van iets dat naar meer smaakt. Ik stel voor dat jullie allen in de buidel tasten zodat dit boekje wat verkoopt en dat de uitgever voor het volgende deel de stap naar kleur durft te wagen.
(Dargaud)
Bezige bij Léo is het brein achter bekende sciencefictionreeksen als
Verre werelden, Antares en Overlevenden, meestal geschreven
én getekend door hem. In een geheel eigen stijl creëert hij
geschifte, verre werelden bevolkt door, zijn belangrijkste handelsmerk, nog
geschiftere creaturen. Ooit werd gezegd dat hij na twee sf-stripcyclussen
Aldebaran en Betelgeuze, het plan had opgevat om voor elke
letter van het alfabet een cyclus te maken. De goede man is intussen 68
jaar oud. U begrijpt waarom de schrik mij om het hart sloeg.
En dan begint meneer met nog wat spin-offs en reeksen die zelfs niets met zijn hoofdreeks te maken hebben (al valt daar over te discussiëren). Zo was daar Kenya, geschreven in samenwerking met Rodolphe. Deze reeks draait rond Kathy Austen, een geheim agente van het Britse MI5, die net na WO II allerhande vreemde beesten tegen het lijf loopt in Afrika. Kenya, afgerond na 5 delen, was enkel voor de tekeningen van Léo al de moeite. Het verhaal zat degelijk in elkaar en, in tegenstelling tot de reeksen die Léo zelf schrijft, werden vrijwel alle losse plotdraadjes opgelost.
De vervolgreeks Namibia speelt zich af in, u raadt het al: Namibië en dat in 1947. Verschillende mensen beweren dat ze daar Nazieofficier Göring hebben zien rondkuieren. Een vreemde zaak, de man pleegde immers een tijdje voordien zelfmoord. Kathy wordt op onderzoek uitgestuurd en maakt al snel kennis met enkele geheimagenten die werken voor andere landen. Et voila: intrige! Kathy loopt wat rare beestjes tegen het lijf en ontdekt een gigantisch ondergronds lab. Aan het einde van het tweede deel belandt ze in een coma nadat men haar uit de weg heeft proberen ruimen. Het derde deel, waarover dit schrijven handelt, opent met haar geheugenverlies. Er wordt iemand van MI5 gestuurd om haar op te halen maar die wordt op het vliegveld aan het begin van de strip al meteen vermoord en vervangen door een vijandelijke spion. Een zeer slimme zet van de makers want dit injecteert het verhaal met een constante dreiging en spanning. Rodolphe en Léo introduceren ook een nieuwe plotlijn die zeer boeiend zou kunnen blijken. Het gaat over een Amerikaanse sekte, de Zonen van Ezekiël, en hun “Messias”. Dat er meer achter zit is een gegeven, maar wat dat moet u zelf ontdekken.
Het valt op dat Léo zelve niet echt zo positief staat tegenover georganiseerde religie, of op zijn minst haar fanatieke broertje. Ook in Antares neemt hij het geloof onder de loep. Toch is dit geen herkauwde drab, want wat er in Namibia gebeurt gaat een heel andere kant op, vermoed ik. Léo is zo verstandig geweest om voor deze reeks een andere tekenaar aan te nemen. Hij heeft genoeg werk met het tekenen van nog twee andere lopende series. Bertrand Marchal doet het niet slecht aan de tekentafel, maar iets zegt me dat hij een beetje gepusht werd om zo “Léo” mogelijk te tekenen. Zoiets vind ik een spijtige zaak, omdat de beste tekeningen meestal voortvloeien uit een eigen stijl. Marchal tekent iets losser dan Léo en er zit wat meer vaart in de tekeningen. Aan de andere kant zijn zijn perspectieven en anatomie een tikje slordig. Je geeft wat en je krijgt wat. Dit derde deel maakt een interessante plot nog wat interessanter en herbergt een snel voortjakkerende plot. Namibia is één van de beste sciencefictionstripreeksen van het moment, zelfs al speelt ze zich af in het verleden.
En dan begint meneer met nog wat spin-offs en reeksen die zelfs niets met zijn hoofdreeks te maken hebben (al valt daar over te discussiëren). Zo was daar Kenya, geschreven in samenwerking met Rodolphe. Deze reeks draait rond Kathy Austen, een geheim agente van het Britse MI5, die net na WO II allerhande vreemde beesten tegen het lijf loopt in Afrika. Kenya, afgerond na 5 delen, was enkel voor de tekeningen van Léo al de moeite. Het verhaal zat degelijk in elkaar en, in tegenstelling tot de reeksen die Léo zelf schrijft, werden vrijwel alle losse plotdraadjes opgelost.
De vervolgreeks Namibia speelt zich af in, u raadt het al: Namibië en dat in 1947. Verschillende mensen beweren dat ze daar Nazieofficier Göring hebben zien rondkuieren. Een vreemde zaak, de man pleegde immers een tijdje voordien zelfmoord. Kathy wordt op onderzoek uitgestuurd en maakt al snel kennis met enkele geheimagenten die werken voor andere landen. Et voila: intrige! Kathy loopt wat rare beestjes tegen het lijf en ontdekt een gigantisch ondergronds lab. Aan het einde van het tweede deel belandt ze in een coma nadat men haar uit de weg heeft proberen ruimen. Het derde deel, waarover dit schrijven handelt, opent met haar geheugenverlies. Er wordt iemand van MI5 gestuurd om haar op te halen maar die wordt op het vliegveld aan het begin van de strip al meteen vermoord en vervangen door een vijandelijke spion. Een zeer slimme zet van de makers want dit injecteert het verhaal met een constante dreiging en spanning. Rodolphe en Léo introduceren ook een nieuwe plotlijn die zeer boeiend zou kunnen blijken. Het gaat over een Amerikaanse sekte, de Zonen van Ezekiël, en hun “Messias”. Dat er meer achter zit is een gegeven, maar wat dat moet u zelf ontdekken.
Het valt op dat Léo zelve niet echt zo positief staat tegenover georganiseerde religie, of op zijn minst haar fanatieke broertje. Ook in Antares neemt hij het geloof onder de loep. Toch is dit geen herkauwde drab, want wat er in Namibia gebeurt gaat een heel andere kant op, vermoed ik. Léo is zo verstandig geweest om voor deze reeks een andere tekenaar aan te nemen. Hij heeft genoeg werk met het tekenen van nog twee andere lopende series. Bertrand Marchal doet het niet slecht aan de tekentafel, maar iets zegt me dat hij een beetje gepusht werd om zo “Léo” mogelijk te tekenen. Zoiets vind ik een spijtige zaak, omdat de beste tekeningen meestal voortvloeien uit een eigen stijl. Marchal tekent iets losser dan Léo en er zit wat meer vaart in de tekeningen. Aan de andere kant zijn zijn perspectieven en anatomie een tikje slordig. Je geeft wat en je krijgt wat. Dit derde deel maakt een interessante plot nog wat interessanter en herbergt een snel voortjakkerende plot. Namibia is één van de beste sciencefictionstripreeksen van het moment, zelfs al speelt ze zich af in het verleden.
(Oog & Blik / De Bezige Bij)
Eigenlijk zou ik deze week een andere strip recenseren, een keiharde
criminele thriller. Of dat boek goed of slecht is zou ik niet weten. Na
enkele bladzijden legde ik het nogal geïrriteerd weg wegens de
rotslechte vertaling. Welk boek dat was? Daar gaan we het nu niet over
hebben. We moeten wel beleefd blijven, hè? En bovendien heeft het
volgende boek op mijn stapel me omver geblazen: Scherpschutters van
Michiel van de Pol.
Van de Pol won de Willy Vandersteenprijs (beste Nederlandstalige stripverhaal 2010-2011) voor zijn boek Terug naar Johan. Aangezien ik niet bekend was met het werk van van de Pol wist ik niet of dat verdiend was. Na het lezen van Scherpschutters vermoed ik echter van wel. Scherpschutters is deels autobiografischs, deels fictie en deels dramatisering. Het hoofdpersonage zal snel gekozen geweest zijn: van de Pol zelf. Het boek gaat over de relatie met zijn vader. In de kinder- en vooral de puberteit, gaat die, zoals bij de meesten onder ons, heel moeizaam. Vader lijdt aan een hartkwaal, Michiel gaat op kamers en ontwikkelt een vrij obsessieve interesse in het ontwikkelen van een bovenmatig gespierd lichaam. Wanneer Michiel plots een epilepsielijder blijkt te zijn groeien hij en zijn vader dichter naar elkaar toe. Michiel leert zijn vader vanuit een andere hoek kennen. De man ontwikkelt een theorie over hoe hij en zijn zoon scherpschutters zijn: ze lijken misschien weinig te doen en een beetje saai te zijn, maar wanneer de tijd rijp is slaan ze toe en verzetten ze bergen.
Het onderwerp op zich is natuurlijk niet bijster origineel: vader en zoon en hun verhouding tot elkaar, maar hoe van de Pol de zaken belicht is dat wel. Mede door zijn medium goed te gebruiken legt van de Pol een dromerige sfeer over zijn verhaal. Hij laat Michiel af en toe dagdromen en fantaseren en beeldt die spielereien ook effectief af op de bladzijde. Normaal gezien krijg ik het speen van droomscènes en dergelijke omdat ze doorgaans een goedkope en makkelijke truc zijn om het innerlijke gevoelsleven van de personages te tonen. Van de Pol gebruikt die scènes echter zo doeltreffend, kort en humorvol dat ze in dit geval een zeer welkome toevoeging zijn. Meer zelfs, ze zijn één van de redenen waarom ik dit boek zo goed vind.
Van de Pol laat zijn vertelstem constant contrasteren met wat er in de plaatjes gebeurt. Een beproefde techniek, maar van de Pol gebruikt hem hier vooral om zijn personage te relativeren. Meestal met komisch effect. Zo vertelt de vertelstem bijvoorbeeld over één of andere heroïsche daad die Michiel stelt maar zien we dat de werkelijkheid veel banaler is. Van de Pol is een meester in het opbouwen van potentieel explosieve en dramatische situaties, waarna hij met een enkele zin snel de lont uit het kruitvat grist. Men zou vermoeden dat dat teleurstellend werkt en in het actiegenre zou dat ook zo zijn, maar in deze strip zorgt die techniek er juist voor dat je veel sympathie voor Michiel krijgt.
De tekeningen zijn simpel: geen kleur, geen rasters of arceringen. Ze zijn ook niet zeer nauwgezet qua anatomie en perspectief. Maar één ding doen ze wel: emotie overbrengen. Plezier, tristesse, schuldgevoel, liefde, lust: je hoeft de ballonnetjes niet te lezen om te snappen hoe iemand zich voelt. Meer nog, van de Pol verwringt de lichamen en gezichten soms zelfs zoveel de realiteit uit en de gevoelswereld binnen dat ik soms zelfs aan werk als Guernica van Picasso moest denken. (Ik vermijd bewust het woordje “kunst” om over “Kunst” nog maar te zwijgen) Het zullen die ronde lijnen zijn vermoed ik. Ik gebruik de term graphic novel niet graag, juist omdat hij eigenlijk niets wil zeggen, maar deze keer... Verstripte “klassiekers” uit de literatuur zijn geen graphic novels. Een avonturenstrip waar een sticker op kleeft met daar graphic novel op is geen graphic novel, neen, Scherpschutters is een graphic novel.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Van de Pol won de Willy Vandersteenprijs (beste Nederlandstalige stripverhaal 2010-2011) voor zijn boek Terug naar Johan. Aangezien ik niet bekend was met het werk van van de Pol wist ik niet of dat verdiend was. Na het lezen van Scherpschutters vermoed ik echter van wel. Scherpschutters is deels autobiografischs, deels fictie en deels dramatisering. Het hoofdpersonage zal snel gekozen geweest zijn: van de Pol zelf. Het boek gaat over de relatie met zijn vader. In de kinder- en vooral de puberteit, gaat die, zoals bij de meesten onder ons, heel moeizaam. Vader lijdt aan een hartkwaal, Michiel gaat op kamers en ontwikkelt een vrij obsessieve interesse in het ontwikkelen van een bovenmatig gespierd lichaam. Wanneer Michiel plots een epilepsielijder blijkt te zijn groeien hij en zijn vader dichter naar elkaar toe. Michiel leert zijn vader vanuit een andere hoek kennen. De man ontwikkelt een theorie over hoe hij en zijn zoon scherpschutters zijn: ze lijken misschien weinig te doen en een beetje saai te zijn, maar wanneer de tijd rijp is slaan ze toe en verzetten ze bergen.
Het onderwerp op zich is natuurlijk niet bijster origineel: vader en zoon en hun verhouding tot elkaar, maar hoe van de Pol de zaken belicht is dat wel. Mede door zijn medium goed te gebruiken legt van de Pol een dromerige sfeer over zijn verhaal. Hij laat Michiel af en toe dagdromen en fantaseren en beeldt die spielereien ook effectief af op de bladzijde. Normaal gezien krijg ik het speen van droomscènes en dergelijke omdat ze doorgaans een goedkope en makkelijke truc zijn om het innerlijke gevoelsleven van de personages te tonen. Van de Pol gebruikt die scènes echter zo doeltreffend, kort en humorvol dat ze in dit geval een zeer welkome toevoeging zijn. Meer zelfs, ze zijn één van de redenen waarom ik dit boek zo goed vind.
Van de Pol laat zijn vertelstem constant contrasteren met wat er in de plaatjes gebeurt. Een beproefde techniek, maar van de Pol gebruikt hem hier vooral om zijn personage te relativeren. Meestal met komisch effect. Zo vertelt de vertelstem bijvoorbeeld over één of andere heroïsche daad die Michiel stelt maar zien we dat de werkelijkheid veel banaler is. Van de Pol is een meester in het opbouwen van potentieel explosieve en dramatische situaties, waarna hij met een enkele zin snel de lont uit het kruitvat grist. Men zou vermoeden dat dat teleurstellend werkt en in het actiegenre zou dat ook zo zijn, maar in deze strip zorgt die techniek er juist voor dat je veel sympathie voor Michiel krijgt.
De tekeningen zijn simpel: geen kleur, geen rasters of arceringen. Ze zijn ook niet zeer nauwgezet qua anatomie en perspectief. Maar één ding doen ze wel: emotie overbrengen. Plezier, tristesse, schuldgevoel, liefde, lust: je hoeft de ballonnetjes niet te lezen om te snappen hoe iemand zich voelt. Meer nog, van de Pol verwringt de lichamen en gezichten soms zelfs zoveel de realiteit uit en de gevoelswereld binnen dat ik soms zelfs aan werk als Guernica van Picasso moest denken. (Ik vermijd bewust het woordje “kunst” om over “Kunst” nog maar te zwijgen) Het zullen die ronde lijnen zijn vermoed ik. Ik gebruik de term graphic novel niet graag, juist omdat hij eigenlijk niets wil zeggen, maar deze keer... Verstripte “klassiekers” uit de literatuur zijn geen graphic novels. Een avonturenstrip waar een sticker op kleeft met daar graphic novel op is geen graphic novel, neen, Scherpschutters is een graphic novel.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Eigen beheer)
Allen die het werk van Kristof Spaey kennen weten dat de man gaarne dames
tekent. Lekkere dames. Fideel als hij is publiceerde hij in het verleden
reeds enkele kleine schetsboekjes in eigen beheer met daarin zijn oogst op
het vlak van modeltekenen. Deze Fake Vintage Book Covers gaan echter
nog een stapje verder. Er is namelijk een concept.
Een zeer aantrekkelijk concept zelfs. Spaey liet zich voor de tekeningen in deze drie nieuwe boekjes inspireren door de covers van Amerikaanse pulp paperbacks uit de jaren twintig tot zestig. Die waren meestal aantrekkelijker dan de inhoud van de boeken zelf en hebben enkele grootmeesters van de illustratie gekend. Voor zijn drie boekjes verzon Spaey zelf meer dan zestig fake covers. Net zoals bij de Amerikaanse paperbacks zijn het grootste deel van die covers bedoeld voor hard-boiled detective en crime novels. Dat Spaey dames kan tekenen op hun lekkerst, dat weten we al, dus daar zal ik niet meteen nog veel meer woorden aan vuilmaken, maar deze uitgaven triomferen op alle vlak over zijn vorige boekjes met modeltekeningen. Spaey kent zijn bronmateriaal en veel van de taglines die een titel van zo’n fake paperback moeten inleiden zijn goed gevonden oneliners of verwijzingen naar muziek, film of andere media. Leuk om als lezer te ontdekken dat een flard Nirvana of een snuifje Morrissey zijn weg gevonden heeft naar Spaeys tekentafel. Dat zorgt voor een soort spelelement bij het lezen van deze boekjes. Ook grafische verwijzingen steken de kop op. Zo komt de kop van Private Dick Dirk Blayme me zeer bekend voor.
Spaey voorziet in de illusie van echtheid door allerlei dingen toe te voegen aan zijn tekeningen: citaten van verrukte lezers, een prijskaartje, kreukels in de cover, enzovoort. Ook dit draagt bij aan een prettige kijkervaring. De boekjes zijn gedrukt op zeer stevig papier en hebben een kartonnen cover. Self publishing op zijn best. En dan heb ik het nog niet over de kleuren gehad. Bij mijn weten is dit de eerste keer dat Spaey zijn eigen beheer-uitgaven inkleurt. Hij hanteert een helder en flashy palet en gooit er af toe een filtertje erover om het geheel wat ouder te laten lijken. Zijn meisjes hebben er nog nooit zo goed uitgezien. Elk boekje heeft ook een speciale pagina achterin die gereserveerd wordt voor een echte tekening wanneer je zo’n set boekjes aanschaft. Een unieke Spaey-dame alleen voor jou. Verzamelaars aller naties verenigt u.
Ik wou dat ik nog iets negatiefs kon toevoegen om de boel hier wat uit te balanceren maar ik vrees dat ik niets gevonden heb. Deze drie boekjes zijn simpelweg een prachtig voorbeeld van wat je met uitgaven in eigen beheer kan doen. Vrees dus niet voor omkoperij. Ik heb, zoals alle stervelingen, betaald voor mijn exemplaartjes, maar Spaey heeft me wel het telefoonnummer van die blondine op pagina acht van het eerste boekje beloofd…
Een zeer aantrekkelijk concept zelfs. Spaey liet zich voor de tekeningen in deze drie nieuwe boekjes inspireren door de covers van Amerikaanse pulp paperbacks uit de jaren twintig tot zestig. Die waren meestal aantrekkelijker dan de inhoud van de boeken zelf en hebben enkele grootmeesters van de illustratie gekend. Voor zijn drie boekjes verzon Spaey zelf meer dan zestig fake covers. Net zoals bij de Amerikaanse paperbacks zijn het grootste deel van die covers bedoeld voor hard-boiled detective en crime novels. Dat Spaey dames kan tekenen op hun lekkerst, dat weten we al, dus daar zal ik niet meteen nog veel meer woorden aan vuilmaken, maar deze uitgaven triomferen op alle vlak over zijn vorige boekjes met modeltekeningen. Spaey kent zijn bronmateriaal en veel van de taglines die een titel van zo’n fake paperback moeten inleiden zijn goed gevonden oneliners of verwijzingen naar muziek, film of andere media. Leuk om als lezer te ontdekken dat een flard Nirvana of een snuifje Morrissey zijn weg gevonden heeft naar Spaeys tekentafel. Dat zorgt voor een soort spelelement bij het lezen van deze boekjes. Ook grafische verwijzingen steken de kop op. Zo komt de kop van Private Dick Dirk Blayme me zeer bekend voor.
Spaey voorziet in de illusie van echtheid door allerlei dingen toe te voegen aan zijn tekeningen: citaten van verrukte lezers, een prijskaartje, kreukels in de cover, enzovoort. Ook dit draagt bij aan een prettige kijkervaring. De boekjes zijn gedrukt op zeer stevig papier en hebben een kartonnen cover. Self publishing op zijn best. En dan heb ik het nog niet over de kleuren gehad. Bij mijn weten is dit de eerste keer dat Spaey zijn eigen beheer-uitgaven inkleurt. Hij hanteert een helder en flashy palet en gooit er af toe een filtertje erover om het geheel wat ouder te laten lijken. Zijn meisjes hebben er nog nooit zo goed uitgezien. Elk boekje heeft ook een speciale pagina achterin die gereserveerd wordt voor een echte tekening wanneer je zo’n set boekjes aanschaft. Een unieke Spaey-dame alleen voor jou. Verzamelaars aller naties verenigt u.
Ik wou dat ik nog iets negatiefs kon toevoegen om de boel hier wat uit te balanceren maar ik vrees dat ik niets gevonden heb. Deze drie boekjes zijn simpelweg een prachtig voorbeeld van wat je met uitgaven in eigen beheer kan doen. Vrees dus niet voor omkoperij. Ik heb, zoals alle stervelingen, betaald voor mijn exemplaartjes, maar Spaey heeft me wel het telefoonnummer van die blondine op pagina acht van het eerste boekje beloofd…
(Blloan)
Als je een adaptatie vanuit een ander medium nuttigt, dan heb je meestal
een streepje voor als je het bronmateriaal niet kent. Je zit meer in het
verhaal als je niet constant zit te denken dat het origineel beter was. Er
zijn vast wel mensen die From Hell een entertainende film vinden
bijvoorbeeld en dat is hij ook, maar als je de strip gelezen hebt aanvaard
je geen substituut. Schijn bedriegt is een adaptatie van een boek
uit de jaren veertig van Marcel Aymé. Nog nooit van gehoord, dus dat
zit wel snor.
Adapteurs van werk waar ik (en het grootste deel van de mensheid) nog niet van gehoord heb, krijgen bij mij ook altijd iets meer krediet. Ik wil dan namelijk geloven dat ze adapteren om het bronmateriaal te eren en niet om een snelle cent te verdienen over de rug van Alan Moore, de auteur van de Knight Rider-tune of een ander. Schijn bedriegt van Cyril Bonin begint met een scène die je meteen bij de lurven grijpt. Een man komt één of andere vergunning aanvragen en het blijkt dat de foto’s die hij mee heeft genomen niet op hem gelijken. Alle betrokkenen denken dat het om een vergissing gaat, maar er is iets vreemders aan de gang. De man, een simpele kerel met simpele trekken, is plotseling en zonder aanwijsbare reden veel knapper en jonger geworden. In die mate zelfs dat niemand hem nog herkent. Een zeer interessant uitgangspunt, Kafka nog aan toe!
De man merkt al gauw de voordelen van zijn nieuwe uiterlijk, namelijk mooie jongedames die plots verliefd op hem worden. Maar al snel begint hij te beseffen wat deze metamorfose betekent voor zijn huwelijk, gezin en firma. De man blijft niet bij de pakken neer zitten en onderneemt stappen om wat van hem is terug te winnen. Er wordt geen tijd verspild aan het zoeken naar een verklaring voor zijn conditie. Daar draait dit boek ook niet om. Waar het om gaat is wat er zich afspeelt op psychologisch vlak. Zo probeert hij zijn eigen vrouw opnieuw te verleiden. Maar wat als dat lukt? Dan bedriegt ze hem eigenlijk tegelijkertijd… Deze strip is tekstzwaar, iets wat men kan verwachten van een adaptatie van een roman, maar nergens slaat dat door. Ondanks de lappen beschrijvende tekst, een bijna constante monoloog van het hoofdpersonage, is dit boek spannend, een ware pageturner zelfs.
De taal die wordt gebruikt in de strip, en dus waarschijnlijk eveneens in de roman, is bovendien sierlijk en elegant zonder echter aan vorm meer betekenis te verlenen dan aan inhoud. Af en toe duikt er een pareltje op, zoals de zin die het boek afsluit na het onverwachte einde. De tekeningen van Bonin zijn grillig en karikaturaal en passen, net als het vrij beperkte kleurenpalet van appelblauw, zeegroenen en bruinen, bij de sfeer en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Het feit dat het boek zich meer dan zeventig jaar geleden afspeelt in Parijs geeft het ook een extra exotisch tintje mee. Schijn bedriegt inderdaad, de cover van dit boek is niet meteen heel aantrekkelijk, maar de inhoud is dat des te meer.
Adapteurs van werk waar ik (en het grootste deel van de mensheid) nog niet van gehoord heb, krijgen bij mij ook altijd iets meer krediet. Ik wil dan namelijk geloven dat ze adapteren om het bronmateriaal te eren en niet om een snelle cent te verdienen over de rug van Alan Moore, de auteur van de Knight Rider-tune of een ander. Schijn bedriegt van Cyril Bonin begint met een scène die je meteen bij de lurven grijpt. Een man komt één of andere vergunning aanvragen en het blijkt dat de foto’s die hij mee heeft genomen niet op hem gelijken. Alle betrokkenen denken dat het om een vergissing gaat, maar er is iets vreemders aan de gang. De man, een simpele kerel met simpele trekken, is plotseling en zonder aanwijsbare reden veel knapper en jonger geworden. In die mate zelfs dat niemand hem nog herkent. Een zeer interessant uitgangspunt, Kafka nog aan toe!
De man merkt al gauw de voordelen van zijn nieuwe uiterlijk, namelijk mooie jongedames die plots verliefd op hem worden. Maar al snel begint hij te beseffen wat deze metamorfose betekent voor zijn huwelijk, gezin en firma. De man blijft niet bij de pakken neer zitten en onderneemt stappen om wat van hem is terug te winnen. Er wordt geen tijd verspild aan het zoeken naar een verklaring voor zijn conditie. Daar draait dit boek ook niet om. Waar het om gaat is wat er zich afspeelt op psychologisch vlak. Zo probeert hij zijn eigen vrouw opnieuw te verleiden. Maar wat als dat lukt? Dan bedriegt ze hem eigenlijk tegelijkertijd… Deze strip is tekstzwaar, iets wat men kan verwachten van een adaptatie van een roman, maar nergens slaat dat door. Ondanks de lappen beschrijvende tekst, een bijna constante monoloog van het hoofdpersonage, is dit boek spannend, een ware pageturner zelfs.
De taal die wordt gebruikt in de strip, en dus waarschijnlijk eveneens in de roman, is bovendien sierlijk en elegant zonder echter aan vorm meer betekenis te verlenen dan aan inhoud. Af en toe duikt er een pareltje op, zoals de zin die het boek afsluit na het onverwachte einde. De tekeningen van Bonin zijn grillig en karikaturaal en passen, net als het vrij beperkte kleurenpalet van appelblauw, zeegroenen en bruinen, bij de sfeer en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Het feit dat het boek zich meer dan zeventig jaar geleden afspeelt in Parijs geeft het ook een extra exotisch tintje mee. Schijn bedriegt inderdaad, de cover van dit boek is niet meteen heel aantrekkelijk, maar de inhoud is dat des te meer.
(Oog & Blik / De Bezige Bij)
Guy Delisle is de man van de autobiografische reisstrip. In Shenzen
en Pyongyang werd hij er nog op uitgestuurd om
animatiestudio’s te gaan leiden in het buitenland. In Birma en
ook in dit Jeruzalem volgt hij, samen met zijn nageslacht, zijn
vrouw Nadèle, die voor Artsen zonder grenzen werkt.
De manier van werken van Delisle blijft steeds dezelfde: hij observeert wat hij meemaakt in korte tot zeer korte stukjes en lardeert die soms met humor die droog tot zeer droog is. Geen plot of verhaal, enkel anekdotes uit het leven van alledag. Aangezien dit zijn vierde boek is heeft hij meer dan tijd genoeg gehad om zijn manier van werken te perfectioneren en dat merk je ook. Jeruzalem is zijn beste reisboek tot op heden. Delisle werd vroeger vaak verweten dat hij vanuit een zeer egocentrisch standpunt werkt. Het zijn immers zijn belevingen die aan bod komen, gezien vanuit zijn standpunt. Als men zijn boeken echter goed leest zie je dat hij daar niet altijd omheen kon. In Pyonyang en Shenzen zat de man immers alleen in het buitenland tussen mensen die hij amper verstond. Veel ruimte voor conversatie was er dus niet.
Een groot verschil met Jeruzalem. Om te beginnen kan Delisle praten met de mensen aldaar en dat doet hij dan ook. Hij dwaalt rond in het beloofde land en praat met Palestijnen, kolonisten, medewerkers van ngo’s enzovoort. Dat maakt dat dit boek veel opener en interessanter is dan zijn ouder werk omdat er heel veel verschillende visies op de stad in voorkomen. En dat er visies zijn, dat zullen we geweten hebben. Dit boek is, zonder langdradig te zijn, de beste introductie tot Jeruzalem en de hele problematiek tussen Palestijnen, Joden en alle verschillende takken van het Christendom, het Jodendom en de Islam die daar door elkaar krioelen, dat ik tot nu toe gelezen heb. Natuurlijk is iemand als Joe Sacco beter geïnformeerd, maar die spitst zich toe op bepaalde details en spit die dan uit. Delisle is de man van sfeer en indrukken en richt zich op het alledaagse leven van de mensen daar om dat aanschouwelijk te maken. Dat zat in Birma ook al, maar Delisle gaat hier nog een stapje verder en het zal niet verbazen dat de scènes waarin de plaatselijke bevolking aan het woord is en Delisle zelf slechts luistert de sterkste zijn.
Tweede belangrijk punt is de aanwezigheid van zijn gezin. Hoewel de gebeurtenissen in het boek nog steeds volledig uit zijn eigen standpunt worden geregistreerd maken deze nevenpersonages en hun interacties met Delisle zelf de strip toch minder navelstaarderig dan vorig werk. Ook de tekenstijl van Delisle is er een stap op vooruit gegaan. Het lijkt of hij met elk boek iets meer details weglaat en simpeler tekent. Weten wat je moet weglaten is in veel gevallen het kenmerk van meesterschap en ook hier is dat zo. Delisle concentreert zich op helder vertellen en voor een boek met een thema als dit en dat bovendien meer dan driehonderd pagina’s telt is dat echt geen luxe. Delisle heeft ook zijn inkleuring met grijstinten ingeruild voor monochromen en weet daarmee ook net dat tikkeltje meer sfeer te geven. Soms verandert hij zelfs van palet op dezelfde pagina. Zo weet hij meer accenten te leggen en beter te doseren. Delisle verweeft grappige anekdotes met snippers uit het tragische leven van inwoners, korte geschiedenislesjes met absurde wetenswaardigheden en overgiet die met zijn eigen droge commentaar. Dit is een boek dat het beste in kleine doses gelezen kan worden: elke dag een paar hoofdstukjes uit angst dat het te snel uit zal zijn.
De manier van werken van Delisle blijft steeds dezelfde: hij observeert wat hij meemaakt in korte tot zeer korte stukjes en lardeert die soms met humor die droog tot zeer droog is. Geen plot of verhaal, enkel anekdotes uit het leven van alledag. Aangezien dit zijn vierde boek is heeft hij meer dan tijd genoeg gehad om zijn manier van werken te perfectioneren en dat merk je ook. Jeruzalem is zijn beste reisboek tot op heden. Delisle werd vroeger vaak verweten dat hij vanuit een zeer egocentrisch standpunt werkt. Het zijn immers zijn belevingen die aan bod komen, gezien vanuit zijn standpunt. Als men zijn boeken echter goed leest zie je dat hij daar niet altijd omheen kon. In Pyonyang en Shenzen zat de man immers alleen in het buitenland tussen mensen die hij amper verstond. Veel ruimte voor conversatie was er dus niet.
Een groot verschil met Jeruzalem. Om te beginnen kan Delisle praten met de mensen aldaar en dat doet hij dan ook. Hij dwaalt rond in het beloofde land en praat met Palestijnen, kolonisten, medewerkers van ngo’s enzovoort. Dat maakt dat dit boek veel opener en interessanter is dan zijn ouder werk omdat er heel veel verschillende visies op de stad in voorkomen. En dat er visies zijn, dat zullen we geweten hebben. Dit boek is, zonder langdradig te zijn, de beste introductie tot Jeruzalem en de hele problematiek tussen Palestijnen, Joden en alle verschillende takken van het Christendom, het Jodendom en de Islam die daar door elkaar krioelen, dat ik tot nu toe gelezen heb. Natuurlijk is iemand als Joe Sacco beter geïnformeerd, maar die spitst zich toe op bepaalde details en spit die dan uit. Delisle is de man van sfeer en indrukken en richt zich op het alledaagse leven van de mensen daar om dat aanschouwelijk te maken. Dat zat in Birma ook al, maar Delisle gaat hier nog een stapje verder en het zal niet verbazen dat de scènes waarin de plaatselijke bevolking aan het woord is en Delisle zelf slechts luistert de sterkste zijn.
Tweede belangrijk punt is de aanwezigheid van zijn gezin. Hoewel de gebeurtenissen in het boek nog steeds volledig uit zijn eigen standpunt worden geregistreerd maken deze nevenpersonages en hun interacties met Delisle zelf de strip toch minder navelstaarderig dan vorig werk. Ook de tekenstijl van Delisle is er een stap op vooruit gegaan. Het lijkt of hij met elk boek iets meer details weglaat en simpeler tekent. Weten wat je moet weglaten is in veel gevallen het kenmerk van meesterschap en ook hier is dat zo. Delisle concentreert zich op helder vertellen en voor een boek met een thema als dit en dat bovendien meer dan driehonderd pagina’s telt is dat echt geen luxe. Delisle heeft ook zijn inkleuring met grijstinten ingeruild voor monochromen en weet daarmee ook net dat tikkeltje meer sfeer te geven. Soms verandert hij zelfs van palet op dezelfde pagina. Zo weet hij meer accenten te leggen en beter te doseren. Delisle verweeft grappige anekdotes met snippers uit het tragische leven van inwoners, korte geschiedenislesjes met absurde wetenswaardigheden en overgiet die met zijn eigen droge commentaar. Dit is een boek dat het beste in kleine doses gelezen kan worden: elke dag een paar hoofdstukjes uit angst dat het te snel uit zal zijn.
(Uitgeverij L)
Osamu Tezuka is een meester. De man is de geestelijke vader van
Astroboy en maakte een strip over het leven van de Boeddha waarvan
ik dacht dat hij ontiegelijk saai zou zijn, maar waarvan ik de acht (acht!)
dikke delen verslonden heb. Met M/W en Ode aan Kirihito
bracht hij ook nog twee entertainende verhalen uit vol sociale kritiek op
de Japanse maatschappij. Nu schenkt uitgeverij L ons Ayako, een
verhaal in 3 delen. Ik wilde aanvankelijk wachten tot het derde deel uit
zou zijn om iets te schrijven, maar de eerste twee delen waren zo
meeslepend dat ik er niet aan twijfel dat het slotstuk even goed, zo niet
beter, zal zijn.
Ayako is een familiekroniek over de familie Tenge. Die familie was voor WOII één van de rijkste families van Japan en bezat gigantische hoeveelheden grond. Na de oorlog werd alles echter anders en werden zij gedwongen om die grond te herverdelen. De Amerikanen, die daar tot 1952 bleven hangen, hadden daar halvelings de hand in en werden daarom door de rijken veracht. Het verhaal begint met de thuiskomst van Jingo Tenge, de middelste zoon van het gezin. Hij keert terug van het slagveld en het zit er al meteen bovenarms op. Vader schaamt zich dat zijn zoon “niet gestorven is voor de eer van de Keizer”. Jingo ontdekt beetje bij beetje, wat er zich allemaal afgespeeld heeft tijdens zijn afwezigheid. En dat blijkt niet niks te zijn; elk gezinslid heeft wel hier of daar een duister geheim. Jiro is aanvankelijk verontwaardigd maar zinkt stilletjesaan toch steeds dieper en dieper weg in het morele moeras dat zijn familie is.
Tezuka verweeft het verhaal lichtjes met de Japanse geschiedenis, La meglio gioventù nog aan toe, en maakt zijn kroniek zo, naast zeer spannend, ook nog op historisch vlak lezenswaardig. De strapatsen van de familie zelf komen soms aardig in de buurt van een soap, maar Tezuka weet zijn personages genoeg diepgang te geven om die valkuil te ontwijken. Het enige wat hij overhoudt van de soap is het enige wat er doorgaans goed aan is: de suspense. Wanneer het verhaal in het tweede deel wat begint uit te doven speelt Tezuka een meesterzet uit: hij begint, op vrij onregelmatige wijze, stappen vooruit te zetten in de tijd: dan eens één jaar, dan weer zes jaar. Tegen dat je als lezer doorhebt hoe de vork in de steel zit, mag je weer van nul beginnen. De vaart die Tezuka daarmee in het boek steekt is ongekend, zeker voor een klopper van 264 pagina’s.
De personages van Tezuka doen zeer tekenfilmachtig aan. Als mensen roepen wordt hun mond groter dan hun hoofd. Tezuka raast hier vervaarlijk dicht tegen de afgrond van de overdrijving aan maar hij weet zijn bolide, dankzij tal van tragische gebeurtenissen, nog net op de baan te houden. Af en toe bouwt de man een rustpunt in in het verhaal waarvoor hij tekeningen gebruikt van de natuur, de huizen van de hoofdrolspelers of details uit het interieur, meestal aan de inleiding of het einde van een hoofdstuk. Deze tekeningen zijn dan weer zeer realistisch en gedetailleerd. Op sommige momenten wisselt hij zelfs enkele keren per bladzijde van stijl. Je zou denken dat dat het verhaal breekt, maar Tezuka weet wat hij doet. Die wisselende tekenstijlen gooien de lezer immers niet uit het verhaal maar maken het, op bepaalde momenten, zelfs zo realistisch dat je er dieper in meegesleurd wordt. Beter dan dat kan ik het niet uitleggen. Uitgeverij L publiceert de drie delen in hoog tempo. Deel 1 en 2 zijn nog maar pas uit en deel 3 verschijnt in juni. Het is de eerste keer in lange tijd dat ik nog eens uitgekeken heb naar een volgend deel van een stripreeks dus ik kan daar alleen maar blij om zijn.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Ayako is een familiekroniek over de familie Tenge. Die familie was voor WOII één van de rijkste families van Japan en bezat gigantische hoeveelheden grond. Na de oorlog werd alles echter anders en werden zij gedwongen om die grond te herverdelen. De Amerikanen, die daar tot 1952 bleven hangen, hadden daar halvelings de hand in en werden daarom door de rijken veracht. Het verhaal begint met de thuiskomst van Jingo Tenge, de middelste zoon van het gezin. Hij keert terug van het slagveld en het zit er al meteen bovenarms op. Vader schaamt zich dat zijn zoon “niet gestorven is voor de eer van de Keizer”. Jingo ontdekt beetje bij beetje, wat er zich allemaal afgespeeld heeft tijdens zijn afwezigheid. En dat blijkt niet niks te zijn; elk gezinslid heeft wel hier of daar een duister geheim. Jiro is aanvankelijk verontwaardigd maar zinkt stilletjesaan toch steeds dieper en dieper weg in het morele moeras dat zijn familie is.
Tezuka verweeft het verhaal lichtjes met de Japanse geschiedenis, La meglio gioventù nog aan toe, en maakt zijn kroniek zo, naast zeer spannend, ook nog op historisch vlak lezenswaardig. De strapatsen van de familie zelf komen soms aardig in de buurt van een soap, maar Tezuka weet zijn personages genoeg diepgang te geven om die valkuil te ontwijken. Het enige wat hij overhoudt van de soap is het enige wat er doorgaans goed aan is: de suspense. Wanneer het verhaal in het tweede deel wat begint uit te doven speelt Tezuka een meesterzet uit: hij begint, op vrij onregelmatige wijze, stappen vooruit te zetten in de tijd: dan eens één jaar, dan weer zes jaar. Tegen dat je als lezer doorhebt hoe de vork in de steel zit, mag je weer van nul beginnen. De vaart die Tezuka daarmee in het boek steekt is ongekend, zeker voor een klopper van 264 pagina’s.
De personages van Tezuka doen zeer tekenfilmachtig aan. Als mensen roepen wordt hun mond groter dan hun hoofd. Tezuka raast hier vervaarlijk dicht tegen de afgrond van de overdrijving aan maar hij weet zijn bolide, dankzij tal van tragische gebeurtenissen, nog net op de baan te houden. Af en toe bouwt de man een rustpunt in in het verhaal waarvoor hij tekeningen gebruikt van de natuur, de huizen van de hoofdrolspelers of details uit het interieur, meestal aan de inleiding of het einde van een hoofdstuk. Deze tekeningen zijn dan weer zeer realistisch en gedetailleerd. Op sommige momenten wisselt hij zelfs enkele keren per bladzijde van stijl. Je zou denken dat dat het verhaal breekt, maar Tezuka weet wat hij doet. Die wisselende tekenstijlen gooien de lezer immers niet uit het verhaal maar maken het, op bepaalde momenten, zelfs zo realistisch dat je er dieper in meegesleurd wordt. Beter dan dat kan ik het niet uitleggen. Uitgeverij L publiceert de drie delen in hoog tempo. Deel 1 en 2 zijn nog maar pas uit en deel 3 verschijnt in juni. Het is de eerste keer in lange tijd dat ik nog eens uitgekeken heb naar een volgend deel van een stripreeks dus ik kan daar alleen maar blij om zijn.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Casterman)
Jirô Taniguchi is een Japanse grootmeester. Ondanks het feit dat
strips daar “manga” heten leunt zijn werk zeer dicht aan bij de
Europese traditie. Casterman brengt al een tijdje de ene vertaling na de
andere van Taniguchi uit. De wandelende man, de recentste die zij
uitgaven, is het boek waarmee hij doorbrak in Europa. In België of
Nederland zal dat niet geweest zijn. Dit is de eerste Nederlandstalige
uitgave sinds dit boek zo’n twintig jaar geleden
debuteerde.
De opzet van het boek is zeer simpel. Het bestaat uit een reeks kortverhaaltjes over de wandelingen die een man maakt. Soms heeft hij een aanleiding, zoals het huren van een videoband (voor de jongeren: dat is een voorloper van de blu-ray) of het kopen van rieten zonneblinden. Evengoed is er geen beweegreden te bekennen. Soms zien we hem thuis vertrekken, soms niet, soms zien we hem thuis aankomen en soms (u raadt het al) niet. Zijn thuis is belangrijk omdat zich daar zijn eega en hond bevinden. Zij vormen zijn klankbord en uitvalsbasis. Zij horen de avonturen die de man meemaakte op zijn tochtjes aan en fungeren zo een beetje als anker met de lezer. Zij zijn ook praktisch de enigen tegen wie de wandelaar in dit boek spreekt.
De wandelingen spelen zich dus veelal in stilte af. Taniguchi geeft in een zeer traag ritme en met prachtige grote platen, het leven in Japan weer. Pure poëzie. U bent gewaarschuwd. De man lijkt zijn wandelingen aan te grijpen om het kind in zich de vrije loop te laten: hij gaat naakt zwemmen in een gesloten zwembad, ziet de zon opkomen van op het dak van een onbekend gebouw en verkent steegjes die zo smal zijn dat hij zich zijwaarts moet bewegen. Soms durft Taniguchi iets te ver gaan en verworden de verhalen tot anekdotes die wel heel dicht bij meligheid aanleunen.
Waarom dan toch dit boek bespreken? Om te beginnen is het tekenwerk van een ontstellend hoog niveau. Taniguchi hanteert een soort klare lijn met heel fijne lijntjes en verwerkt gigantisch veel detail in de pagina’s. Wanneer hij een boom tekent kun je de blaadjes ervan tellen. Ook zijn paginaopbouw, kadrering en perspectieven zijn van een oerdegelijke kwaliteit. De flow die de man bereikt is fantastisch. Dit boek is een schat aan informatie voor mensen die het opbouwen van een strippagina en strips maken in het algemeen onder de knie willen krijgen.
De tweede reden is simpel: ik vind Japan een boeiend land. Zonder veel uitleg krijg je in dit boek een hele hoop simpele details uit het Japanse leven van alledag voorgeschoteld. En dan eens niet Tokio maar een rurale voorstad. Dat maakt dit boek ook ongewild exotisch. Eén minpunt, maar dan wel een gigantisch, zijn de dialogen. Taniguchi wilde die, synchroon met de rest van het boek, waarschijnlijk eenvoudig houden, maar de slinger slaat teveel door naar de verkeerde kant. Ik vermoed dat er zeer veel verloren gegaan is in de vertaling. Mijn tenen krulden bij het lezen van sommige tekstballons. Gelukkig is dit een kijkboek. Ik zal het nooit meer lezen maar vermoed dat ik het wel nog veel zal openslaan.
De opzet van het boek is zeer simpel. Het bestaat uit een reeks kortverhaaltjes over de wandelingen die een man maakt. Soms heeft hij een aanleiding, zoals het huren van een videoband (voor de jongeren: dat is een voorloper van de blu-ray) of het kopen van rieten zonneblinden. Evengoed is er geen beweegreden te bekennen. Soms zien we hem thuis vertrekken, soms niet, soms zien we hem thuis aankomen en soms (u raadt het al) niet. Zijn thuis is belangrijk omdat zich daar zijn eega en hond bevinden. Zij vormen zijn klankbord en uitvalsbasis. Zij horen de avonturen die de man meemaakte op zijn tochtjes aan en fungeren zo een beetje als anker met de lezer. Zij zijn ook praktisch de enigen tegen wie de wandelaar in dit boek spreekt.
De wandelingen spelen zich dus veelal in stilte af. Taniguchi geeft in een zeer traag ritme en met prachtige grote platen, het leven in Japan weer. Pure poëzie. U bent gewaarschuwd. De man lijkt zijn wandelingen aan te grijpen om het kind in zich de vrije loop te laten: hij gaat naakt zwemmen in een gesloten zwembad, ziet de zon opkomen van op het dak van een onbekend gebouw en verkent steegjes die zo smal zijn dat hij zich zijwaarts moet bewegen. Soms durft Taniguchi iets te ver gaan en verworden de verhalen tot anekdotes die wel heel dicht bij meligheid aanleunen.
Waarom dan toch dit boek bespreken? Om te beginnen is het tekenwerk van een ontstellend hoog niveau. Taniguchi hanteert een soort klare lijn met heel fijne lijntjes en verwerkt gigantisch veel detail in de pagina’s. Wanneer hij een boom tekent kun je de blaadjes ervan tellen. Ook zijn paginaopbouw, kadrering en perspectieven zijn van een oerdegelijke kwaliteit. De flow die de man bereikt is fantastisch. Dit boek is een schat aan informatie voor mensen die het opbouwen van een strippagina en strips maken in het algemeen onder de knie willen krijgen.
De tweede reden is simpel: ik vind Japan een boeiend land. Zonder veel uitleg krijg je in dit boek een hele hoop simpele details uit het Japanse leven van alledag voorgeschoteld. En dan eens niet Tokio maar een rurale voorstad. Dat maakt dit boek ook ongewild exotisch. Eén minpunt, maar dan wel een gigantisch, zijn de dialogen. Taniguchi wilde die, synchroon met de rest van het boek, waarschijnlijk eenvoudig houden, maar de slinger slaat teveel door naar de verkeerde kant. Ik vermoed dat er zeer veel verloren gegaan is in de vertaling. Mijn tenen krulden bij het lezen van sommige tekstballons. Gelukkig is dit een kijkboek. Ik zal het nooit meer lezen maar vermoed dat ik het wel nog veel zal openslaan.
(Blloan)
In 1962 kwam het eerste Parkerboek van Richard Stark uit. Het was
het begin van een omwenteling in het misdaadgenre. Al gauw werd het de norm
voor misdaadfictie dat ze rauw geserveerd moest worden, realistisch en
onderbouwd. Van de boeken van Stark, die eigenlijk Donald Westlake heette,
werden er enkele verfilmd maar op een stripadaptatie moesten we wachten tot
2009.
Darwyn Cooke is geen groentje op het vlak van misdaadstrips en hoewel hij in verschillende toonaarden schrijft, lijkt het laagste en rauwste register zijn voorkeur te genieten. Met De jager leverde hij een zeer goede eerste adaptatie van een Parkerboek af en nu volgt hij die op met De organisatie. Parker (Het hoofdpersonage, duh!) wordt opgejaagd door mannetjes van een gigantisch misdaadsyndicaat. Dat syndicaat heet “De organisatie”. Parker vindt het niet echt aangenaam om doelwit te zijn, hij is meer jager dan prooi, en zet een plan op poten om de organisatie een hak te zetten. Om zichzelf te beschermen en de organisatie af te leiden beslist hij in navolging van Julius Caesar de verdeel en heers-tactiek toe te passen. Hij schrijft brieven, we zijn 1963 dus e-mailen gaat niet, naar een hele rij schimmige vrienden en kennissen en vraagt hen om, allemaal samen, over het gehele land, overvallen op de organisatie plannen. Op die manier moet de organisatie teveel manschappen spreiden en dekken de overvallers elkaar in. Intussen werkt Parker zelf aan een plan om zijn zaakjes met het misdaadsyndicaat op te lossen.
Cooke sloeg in de eerste aflevering al de juiste noten aan en gaat gezwind op hetzelfde elan verder. Deze strip is nogal tekstzwaar omdat er vrij veel monoloog in de mond van een verteller gelegd wordt, maar die is zo spannend en goed geschreven dat dat nooit stoort of de vaart uit de strip haalt. Vermoedelijk zijn veel van de dialogen en teksten rechtstreekse overnames uit de roman waar deze strip op gebaseerd is en is dat de verdienste van Stark zelve. Cooke weet echter duidelijk wat hij juist moet overnemen en wat hij enkel moet verbeelden in de tekeningen. De manier waarop Cooke één en ander in beeld brengt is op zijn minst inventief te noemen. We hebben hier te maken met iemand die het medium van binnen en van buiten kent. Dit boek is een schoolvoorbeeld van technieken die enkel en alleen in strips mogelijk zijn. Vergeet dus maar die boutade dat de strip het kleine broertje van het filmmedium is.
Cooke gebruikt polshorloges om de datum aan te duiden, duidt één en ander qua karakter en voorgeschiedenis van een personage aan de hand van een spelletje monopoly en weet met één enkele spread van een rijdende wagen de gebeurtenissen van 24 uur samen te vatten. Het toppunt zijn echter de vier tussenstukjes middenin deze strip. Cooke beschrijft vier verschillende overvallen die de schavuiten uit Parkers kennissenkring bekokstoven en doet dat telkens op een andere manier en in een andere tekenstijl. Van geïllustreerd proza naar een soort krantenstrip in een stijl die wat weg heeft van The Jetsons tot een met grafieken gelardeerde exposé over hoe een soort illegale lotto georganiseerd wordt. Om duimen en vingers bij af te likken.
Hoewel Cooke in deze interludes van zijn normale stijl afwijkt is zijn hand nog duidelijk herkenbaar. Die gebruikelijke stijl is een evenknie van Starks schrijfstijl: helder en doeltreffend. Cooke weet niet enkel met de gebruikelijke attributen als decor en kledij de sfeer van de jaren zestig op te roepen, ook zijn stijl verwijst ernaar. Denk pin-ups, denk cartooneske personages, denk Mad Men.
Cooke mengt dunne, strakke lijnen op de voorgrond met dikke, grove penseelstreken op de achtergrond en creëert zo een zekere diepte in zijn tekeningen. De grovere decors zorgen voor een perfect tegengewicht voor zijn iets tekenfilmmachtigere figuren. Een meesterzet ook om voor een monochrome blauwe inkleuring te kiezen. Ook de regie van Cooke steekt boven die van vele van zijn vakgenoten uit. Duizelingwekkend rare perspectieven en vreemde shots dragen evenveel bij aan het verhaal en de sfeer als de plot zelf. We zouden bijna gewag kunnen maken van een adaptatie die effectief iets toevoegt aan het geheel, ware het niet dat we daarmee andere, mindere adaptaties in een kwaad daglicht stellen en ik heb geen zin in ruzie met Potter- en/of Twilightfans.
Ook de vertaler krijgt een dikke pluim. Deze strips werden oorspronkelijk in het Engels uitgebracht, de taal bij uitstek voor misdaadromans. Meestal merkt de doorsnee lezer het niet omdat ze enkel Nederlandstalige versies lezen maar heel veel strips worden verpest door een slechte vertaling, (om nog maar te zwijgen van ondertitels bij televisionele recreatie). Hier echter geen slecht gekozen woorden of rare zinsconstructies maar een geloofwaardige flow die je niet uit het verhaal haalt. In het Engels is het derde boek rond Parker al uit en staat het vierde op stapel. Laten wij allemaal bidden tot Blloan dat zij ook deze delen zullen uitbrengen.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Darwyn Cooke is geen groentje op het vlak van misdaadstrips en hoewel hij in verschillende toonaarden schrijft, lijkt het laagste en rauwste register zijn voorkeur te genieten. Met De jager leverde hij een zeer goede eerste adaptatie van een Parkerboek af en nu volgt hij die op met De organisatie. Parker (Het hoofdpersonage, duh!) wordt opgejaagd door mannetjes van een gigantisch misdaadsyndicaat. Dat syndicaat heet “De organisatie”. Parker vindt het niet echt aangenaam om doelwit te zijn, hij is meer jager dan prooi, en zet een plan op poten om de organisatie een hak te zetten. Om zichzelf te beschermen en de organisatie af te leiden beslist hij in navolging van Julius Caesar de verdeel en heers-tactiek toe te passen. Hij schrijft brieven, we zijn 1963 dus e-mailen gaat niet, naar een hele rij schimmige vrienden en kennissen en vraagt hen om, allemaal samen, over het gehele land, overvallen op de organisatie plannen. Op die manier moet de organisatie teveel manschappen spreiden en dekken de overvallers elkaar in. Intussen werkt Parker zelf aan een plan om zijn zaakjes met het misdaadsyndicaat op te lossen.
Cooke sloeg in de eerste aflevering al de juiste noten aan en gaat gezwind op hetzelfde elan verder. Deze strip is nogal tekstzwaar omdat er vrij veel monoloog in de mond van een verteller gelegd wordt, maar die is zo spannend en goed geschreven dat dat nooit stoort of de vaart uit de strip haalt. Vermoedelijk zijn veel van de dialogen en teksten rechtstreekse overnames uit de roman waar deze strip op gebaseerd is en is dat de verdienste van Stark zelve. Cooke weet echter duidelijk wat hij juist moet overnemen en wat hij enkel moet verbeelden in de tekeningen. De manier waarop Cooke één en ander in beeld brengt is op zijn minst inventief te noemen. We hebben hier te maken met iemand die het medium van binnen en van buiten kent. Dit boek is een schoolvoorbeeld van technieken die enkel en alleen in strips mogelijk zijn. Vergeet dus maar die boutade dat de strip het kleine broertje van het filmmedium is.
Cooke gebruikt polshorloges om de datum aan te duiden, duidt één en ander qua karakter en voorgeschiedenis van een personage aan de hand van een spelletje monopoly en weet met één enkele spread van een rijdende wagen de gebeurtenissen van 24 uur samen te vatten. Het toppunt zijn echter de vier tussenstukjes middenin deze strip. Cooke beschrijft vier verschillende overvallen die de schavuiten uit Parkers kennissenkring bekokstoven en doet dat telkens op een andere manier en in een andere tekenstijl. Van geïllustreerd proza naar een soort krantenstrip in een stijl die wat weg heeft van The Jetsons tot een met grafieken gelardeerde exposé over hoe een soort illegale lotto georganiseerd wordt. Om duimen en vingers bij af te likken.
Hoewel Cooke in deze interludes van zijn normale stijl afwijkt is zijn hand nog duidelijk herkenbaar. Die gebruikelijke stijl is een evenknie van Starks schrijfstijl: helder en doeltreffend. Cooke weet niet enkel met de gebruikelijke attributen als decor en kledij de sfeer van de jaren zestig op te roepen, ook zijn stijl verwijst ernaar. Denk pin-ups, denk cartooneske personages, denk Mad Men.
Cooke mengt dunne, strakke lijnen op de voorgrond met dikke, grove penseelstreken op de achtergrond en creëert zo een zekere diepte in zijn tekeningen. De grovere decors zorgen voor een perfect tegengewicht voor zijn iets tekenfilmmachtigere figuren. Een meesterzet ook om voor een monochrome blauwe inkleuring te kiezen. Ook de regie van Cooke steekt boven die van vele van zijn vakgenoten uit. Duizelingwekkend rare perspectieven en vreemde shots dragen evenveel bij aan het verhaal en de sfeer als de plot zelf. We zouden bijna gewag kunnen maken van een adaptatie die effectief iets toevoegt aan het geheel, ware het niet dat we daarmee andere, mindere adaptaties in een kwaad daglicht stellen en ik heb geen zin in ruzie met Potter- en/of Twilightfans.
Ook de vertaler krijgt een dikke pluim. Deze strips werden oorspronkelijk in het Engels uitgebracht, de taal bij uitstek voor misdaadromans. Meestal merkt de doorsnee lezer het niet omdat ze enkel Nederlandstalige versies lezen maar heel veel strips worden verpest door een slechte vertaling, (om nog maar te zwijgen van ondertitels bij televisionele recreatie). Hier echter geen slecht gekozen woorden of rare zinsconstructies maar een geloofwaardige flow die je niet uit het verhaal haalt. In het Engels is het derde boek rond Parker al uit en staat het vierde op stapel. Laten wij allemaal bidden tot Blloan dat zij ook deze delen zullen uitbrengen.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Oog & Blik / De Bezige bij)
In de jaren negentig werkte mijn tante voor Sanoma. Af en toe kwam er een
doos gratis spullen waar haar gezin zelf geen weg mee wist onze kant uit.
Vreemd genoeg zat daar ook het stripblad SjoSji bij. Ik zeg
“vreemd” want dit blad stond vol met superstrips en zou mijn
eerste kennismaking met Nederlandse strips zijn. Eén van de strips
die het meeste is blijven hangen is DirkJan van Mark Retera.
Ik moet waarschijnlijk niet meer uitleggen wie of wat DirkJan is want
tegenwoordig maakt hij zelfs mooie sier in Humo. In mijn tienerjaren
was ik echter de enige op de speelplaats die met de avonturen van DirkJan
in de rondte leurde en goeddunken oogstte. Het was, vermoed ik, vooral de
onweerstaanbaar droge humor die het hem deed. Eigenlijk was die totaal niet
Hollands, maar neigde die eerder naar de Britse variant. Dat DirkJan een
sukkel is, net als wijzelf, deed er waarschijnlijk ook wel geen slecht
aan.
Retera heeft intussen een twintigtal albums bij elkaar getekend met zijn sullige held in de hoofdrol. En nu is daar De foto & de mandarijn, dat door de uitgeverij als graphic novel gepromoot wordt. Een poging tot serieuzer werk vermoedt men dan. Ik ga er hier niet aan beginnen, de litanie waarin ik roep en keel dat de term graphic novel nergens op slaat, dat wat mij betreft de gewone strookjes van DirkJan ook literatuur zijn, want die zijn te vergelijken met cursiefjes en dat is toch ook een literaire vorm? En dan nog het volgende: 104 pagina’s in stripvorm op pocketformaat is toch eigenlijk geen novel maar eerder een novelle? Enzovoort. En zo verder.
Gra ·phic no ·vel: de m -s: nietszeggende term die vooral gebruikt wordt om oogkleppers die anders geen strip zouden aanraken te verleiden tot het laten vallen van vermelde oogkleppen en die door uitgeverijen op gelijk welke strip geplakt wordt om hogere verkoopscijfers te halen. Nu ja, zolang de stripmaker er beter van wordt mogen ze van mij alles als graphic novel aanbieden. Maar we wijken af. Waarom krijgt deze strip die vlag? En dekt die de lading? Hoewel ook in dit boek DirkJan de hoofdrol speelt is al meteen duidelijk dat we met een heel ander diertje te maken hebben. Ja, er is droge humor, ja er valt te lachen, maar dan eerder een beetje ongemakkelijk. Denk aan The Office of In De Gloria, cringe humor, zoals dat dan heet. DirkJan is hier niet langer een eendimensionale sul maar een stripfiguur waar Retera zichzelf op projecteert. De foto en De mandarijn zijn eigenlijk twee perfect op elkaar aansluitende kortverhalen. In het eerste verhaal, dat vroeger al eens apart uitkwam in de Pincetreeks, beschrijft Retera hoe een schuchtere en verliefde schooljongen zijn grote liefde niet durft aanspreken en dan maar een plan bedenkt om ongemerkt een foto van haar te maken. En dat met even hilarische als tragische gevolgen.
In het tweede deel zijn we vier jaar later en de hoofdfiguur onderneemt, gestuurd door boodschappen uit gelukskoekjes, een Odyssee naar Parijs, alwaar die geliefde zich nu zou ophouden. Buiten DirkJan/Retera zijn er geen vernoemenswaardige personages. We worden het verhaal doorgesleurd aan de hand van een monoloog en enkele denkballons. En meestal zelfs dat niet eens. Retera neemt immers de tijd. Een groot deel van deze strip bestaat uit slechts de verstilde beelden van een door een desolaat en verlaten Parijs zwervende Dirktera. Door middel van schaduw en perspectief weet Retera die platen een ongelofelijke emotionele lading te geven. Onderbroken door af en toe een grap lees je, of beter: zie je, de wanhoop van het hoofdpersonage voortschreiden. Dit gegeven wordt ten top gedreven als DirkJan/Retera uiteindelijk voor de deur staat van het huis waar het meisje zou moeten wonen. De actie verstilt plots nog meer. In zeven beelden, verspreid over 4 pagina’s weet Retera perfect de typische twijfel van een adolescent op liefdespad te vatten.
Retera past ook zijn stijl aan: geen felle kleuren maar zwart-wit. Geen zwarte schaduwen maar rasterwerk. Prachtige verzichten van steden. Een tekenfilmachtige hoofdpersoon met een soms bijna realistisch getekende achtergrond. Het perfecte recept om de lezer het verhaal in te trekken: makkelijk om je te identificeren met de hoofdfiguur en een achtergrond echt genoeg om als “waar” over te komen. Zeer mooie uitgave ook: hardcover, bedrukte kartonnen cover met reliëf, prachtig papier en de barcode verwerkt in de tekening op de achterkant. Klasse, als het ware. Je hebt dit boekje in 10 minuten uit als je doorleest, je kunt een veelvoud aan minuten genieten als je de prenten en stilte helemaal tot je laat doordringen en de inhoud blijft nog langer dan dat in je ziel haken.
Retera heeft intussen een twintigtal albums bij elkaar getekend met zijn sullige held in de hoofdrol. En nu is daar De foto & de mandarijn, dat door de uitgeverij als graphic novel gepromoot wordt. Een poging tot serieuzer werk vermoedt men dan. Ik ga er hier niet aan beginnen, de litanie waarin ik roep en keel dat de term graphic novel nergens op slaat, dat wat mij betreft de gewone strookjes van DirkJan ook literatuur zijn, want die zijn te vergelijken met cursiefjes en dat is toch ook een literaire vorm? En dan nog het volgende: 104 pagina’s in stripvorm op pocketformaat is toch eigenlijk geen novel maar eerder een novelle? Enzovoort. En zo verder.
Gra ·phic no ·vel: de m -s: nietszeggende term die vooral gebruikt wordt om oogkleppers die anders geen strip zouden aanraken te verleiden tot het laten vallen van vermelde oogkleppen en die door uitgeverijen op gelijk welke strip geplakt wordt om hogere verkoopscijfers te halen. Nu ja, zolang de stripmaker er beter van wordt mogen ze van mij alles als graphic novel aanbieden. Maar we wijken af. Waarom krijgt deze strip die vlag? En dekt die de lading? Hoewel ook in dit boek DirkJan de hoofdrol speelt is al meteen duidelijk dat we met een heel ander diertje te maken hebben. Ja, er is droge humor, ja er valt te lachen, maar dan eerder een beetje ongemakkelijk. Denk aan The Office of In De Gloria, cringe humor, zoals dat dan heet. DirkJan is hier niet langer een eendimensionale sul maar een stripfiguur waar Retera zichzelf op projecteert. De foto en De mandarijn zijn eigenlijk twee perfect op elkaar aansluitende kortverhalen. In het eerste verhaal, dat vroeger al eens apart uitkwam in de Pincetreeks, beschrijft Retera hoe een schuchtere en verliefde schooljongen zijn grote liefde niet durft aanspreken en dan maar een plan bedenkt om ongemerkt een foto van haar te maken. En dat met even hilarische als tragische gevolgen.
In het tweede deel zijn we vier jaar later en de hoofdfiguur onderneemt, gestuurd door boodschappen uit gelukskoekjes, een Odyssee naar Parijs, alwaar die geliefde zich nu zou ophouden. Buiten DirkJan/Retera zijn er geen vernoemenswaardige personages. We worden het verhaal doorgesleurd aan de hand van een monoloog en enkele denkballons. En meestal zelfs dat niet eens. Retera neemt immers de tijd. Een groot deel van deze strip bestaat uit slechts de verstilde beelden van een door een desolaat en verlaten Parijs zwervende Dirktera. Door middel van schaduw en perspectief weet Retera die platen een ongelofelijke emotionele lading te geven. Onderbroken door af en toe een grap lees je, of beter: zie je, de wanhoop van het hoofdpersonage voortschreiden. Dit gegeven wordt ten top gedreven als DirkJan/Retera uiteindelijk voor de deur staat van het huis waar het meisje zou moeten wonen. De actie verstilt plots nog meer. In zeven beelden, verspreid over 4 pagina’s weet Retera perfect de typische twijfel van een adolescent op liefdespad te vatten.
Retera past ook zijn stijl aan: geen felle kleuren maar zwart-wit. Geen zwarte schaduwen maar rasterwerk. Prachtige verzichten van steden. Een tekenfilmachtige hoofdpersoon met een soms bijna realistisch getekende achtergrond. Het perfecte recept om de lezer het verhaal in te trekken: makkelijk om je te identificeren met de hoofdfiguur en een achtergrond echt genoeg om als “waar” over te komen. Zeer mooie uitgave ook: hardcover, bedrukte kartonnen cover met reliëf, prachtig papier en de barcode verwerkt in de tekening op de achterkant. Klasse, als het ware. Je hebt dit boekje in 10 minuten uit als je doorleest, je kunt een veelvoud aan minuten genieten als je de prenten en stilte helemaal tot je laat doordringen en de inhoud blijft nog langer dan dat in je ziel haken.
(Dupuis - Collectie Vrije Vlucht)
Jean-Claude Servais heeft intussen de gezegende leeftijd bereikt waarop
leerkrachten, treinbestuurders, ambtenaren en steuntrekkers met pensioen
mogen gaan. Met andere woorden: de man heeft al een karrenvracht aan strips
geproduceerd. Jaren geleden, toen ik er waarschijnlijk te jong voor was,
leende ik enkele van zijn strips uit de lokale bibliotheek. Het bleek dat
ze meestal over de Ardennen gingen en dat er amper iets in ontplofte.
Bummer.
Gelukkig stonden er wel naakte vrouwen in. Maar de verhalen bekoorden me niet. “Veel psychologisch gezwets”, dacht ik toen. Toen het internet zijn intrede deed had ik plots ook geen behoefte meer aan Servais en zijn naakte dames, dus: exit stage right Jean-Claude. Met lichte tegenzin begon ik aan De laatste bronst en slaakte een diepe zucht toen ik op pagina negen hele lappen tekst die uit een roman van één van de personages bleken te komen zag staan. Oh boy. Ik overwoog even om deze tekstblokken over te slaan, maar zo ben ik niet opgevoed. En zowaar, die teksten waren zo slecht nog niet.
Het verhaal begint kalm met een fan van een schrijver die haar idool ontmoet. Ze bezweert de man dat haar eventuele zoon of dochter later een bekend romancier zal worden. De schrijver wenst haar geluk en plots zijn we meer dan twintig jaar verder. De vrouw zit in een gesticht, leeft in een droomwereld en zal voor het eerst haar volwassen dochter ontmoeten. Die, moet ik zeggen, zeer aantrekkelijke dochter kan enkel communiceren met moeder binnen de strikte grenzen van moeders droomwereld en laat zich overhalen om een roman te schrijven. Dochterlief verwacht er niet teveel van maar neemt zich toch voor een boek neer te pennen al was het maar om tot haar moesje door te dringen. Boem: nog romanfragmenten. Het verhaal switcht naar de schrijver die op een gigantisch kasteeldomein inspiratieloos zit te wezen. Zijn jachtopziener blijkt dagboeken bij te houden over de omliggende bossen en in het bijzonder de gedragingen van de daar vertoevende herten. Wham: een derde soort fragmenten.
Langzaam maar zeker verweeft Servais deze drie invalshoeken en zijn personages tot een thriller die best kan beklijven. Meer nog: hij heeft mij een keer of twee beet gehad met een plotwending die ik niet zag aankomen. Ik wil niet opscheppen, maar 90% van de plotwendingen vandaag de dag ruik ik al van op een boogscheut of drie afstand. (waarschijnlijk ligt dat eerder aan het onvermogen van scenaristen heden ten dage om met originele twists te komen aankakken) Nog imposanter wordt het echter als aan het einde van het boek, in een appendix, één en ander uit de doeken wordt gedaan. De prozafragmenten komen uit boeken van vrienden van Servais. Servais heeft dus rond de verhalen van zijn maten een compleet nieuw verhaal geweven. Niet zo extreem moeilijk omdat het spelletje ook zou werken met drie totaal andere auteurs, maar Servais weet op een slimme manier een soort van intertekstuele context op te roepen. Hij zet je als het ware aan het associëren en op de duur zie je geen herten meer baltsen maar de figuren uit het verhaal die een dodelijke dans uitvoeren.
In de goed gestoffeerde appendix kom je vooral meer te weten over de drie andere auteurs wiens werk heeft bijgedragen aan De laatste bronst: biografieën en excerpten. Wel zo fideel van Servais. De tekeningen zijn soms een beetje stug en strak als het op personages aankomt maar de natuurlandschappen, kastelen en lappen bloot vel van Servais zijn wel om vingers en duimen bij af te likken. Servais levert hier in de herfst van zijn leven eigenlijk een zeer geslaagd stukje mixed media af. Niet slecht voor een pensioengerechtigde.
Gelukkig stonden er wel naakte vrouwen in. Maar de verhalen bekoorden me niet. “Veel psychologisch gezwets”, dacht ik toen. Toen het internet zijn intrede deed had ik plots ook geen behoefte meer aan Servais en zijn naakte dames, dus: exit stage right Jean-Claude. Met lichte tegenzin begon ik aan De laatste bronst en slaakte een diepe zucht toen ik op pagina negen hele lappen tekst die uit een roman van één van de personages bleken te komen zag staan. Oh boy. Ik overwoog even om deze tekstblokken over te slaan, maar zo ben ik niet opgevoed. En zowaar, die teksten waren zo slecht nog niet.
Het verhaal begint kalm met een fan van een schrijver die haar idool ontmoet. Ze bezweert de man dat haar eventuele zoon of dochter later een bekend romancier zal worden. De schrijver wenst haar geluk en plots zijn we meer dan twintig jaar verder. De vrouw zit in een gesticht, leeft in een droomwereld en zal voor het eerst haar volwassen dochter ontmoeten. Die, moet ik zeggen, zeer aantrekkelijke dochter kan enkel communiceren met moeder binnen de strikte grenzen van moeders droomwereld en laat zich overhalen om een roman te schrijven. Dochterlief verwacht er niet teveel van maar neemt zich toch voor een boek neer te pennen al was het maar om tot haar moesje door te dringen. Boem: nog romanfragmenten. Het verhaal switcht naar de schrijver die op een gigantisch kasteeldomein inspiratieloos zit te wezen. Zijn jachtopziener blijkt dagboeken bij te houden over de omliggende bossen en in het bijzonder de gedragingen van de daar vertoevende herten. Wham: een derde soort fragmenten.
Langzaam maar zeker verweeft Servais deze drie invalshoeken en zijn personages tot een thriller die best kan beklijven. Meer nog: hij heeft mij een keer of twee beet gehad met een plotwending die ik niet zag aankomen. Ik wil niet opscheppen, maar 90% van de plotwendingen vandaag de dag ruik ik al van op een boogscheut of drie afstand. (waarschijnlijk ligt dat eerder aan het onvermogen van scenaristen heden ten dage om met originele twists te komen aankakken) Nog imposanter wordt het echter als aan het einde van het boek, in een appendix, één en ander uit de doeken wordt gedaan. De prozafragmenten komen uit boeken van vrienden van Servais. Servais heeft dus rond de verhalen van zijn maten een compleet nieuw verhaal geweven. Niet zo extreem moeilijk omdat het spelletje ook zou werken met drie totaal andere auteurs, maar Servais weet op een slimme manier een soort van intertekstuele context op te roepen. Hij zet je als het ware aan het associëren en op de duur zie je geen herten meer baltsen maar de figuren uit het verhaal die een dodelijke dans uitvoeren.
In de goed gestoffeerde appendix kom je vooral meer te weten over de drie andere auteurs wiens werk heeft bijgedragen aan De laatste bronst: biografieën en excerpten. Wel zo fideel van Servais. De tekeningen zijn soms een beetje stug en strak als het op personages aankomt maar de natuurlandschappen, kastelen en lappen bloot vel van Servais zijn wel om vingers en duimen bij af te likken. Servais levert hier in de herfst van zijn leven eigenlijk een zeer geslaagd stukje mixed media af. Niet slecht voor een pensioengerechtigde.
(Oog & Blik)
Ik heb al tientallen verstrippingen van het werk van Lovecraft gelezen. Tot vervelens toe zelfs. Na het lezen van Neonomicon van Alan Moore en Jacen Burrows dacht ik: “Dit is het enige wat me nog kan boeien aan Lovecraftiaanse strips, geen slaafse adaptaties maar nieuwe verhalen met dezelfde inslag.” En dan las ik H.P. Lovecraft - Het onzienbare en andere verhalen.
Voor de leken: Lovecraft schreef een hele hoop korte verhalen en novelles tijdens zijn korte leven. Hij creëerde een compleet nieuwe mythologie en een niche binnenin het horrorgenre die alle andere horror oversteeg. Zijn gruwel gaat over wat we nog niet kunnen zien, de monsters die buiten onze dimensie en waarnemingsvelden op de loer liggen, maar vooral over de minuscule betekenis van de mens en onze maatschappij in dat grotere, afschuwelijke geheel. Lovecraft was daarin een meester van suspense en Kriek weet dat effect nog te versterken. Vijf verhalen koos Kriek en geen enkel daarvan is minder dan een grafisch hoogstandje. Hij werkt alles uit in zwart-wit (een zeer donker bruin in het boek zelf, wat nog toevoegt aan de sfeer) en rastert naar lieve lust. Horror beleef je doorgaans door mee te leven met de personages dus is het nodig dat die geloofwaardig zijn. Kriek weet zijn personages gelukkig zeer veel expressiviteit aan te meten. Ze acteren als het ware op het toppunt van hun kunnen. In veel strips is het zo, net zoals in films, dat een slecht getekende prent of een slecht acterend personage, je uit de suspense en flow van het verhaal kan trekken. In dit boek zit je echter gebeiteld wat dat betreft. Mijn ogen waren aan de pagina’s gekluisterd.
Ook met ritme zit het snor. Adaptaties van proza verzanden al snel in een staccato dat dicht tegen illustraties aanleunt in plaats van tegen strips. Sommige verhalen in deze bundel zijn nogal tekstzwaar maar dan wel steeds in dienst van de sfeer. Kriek vertelt nooit als hij kan laten zien. En zo is het goed. Kriek heeft altijd al een archaïsche en toch poppy tekenstijl gehad die hij nu consequent doorzet, echter nooit zonder te verbluffen. Deze verhalen lijken rechtstreeks uit de Creepy of Eerie magazines in hun gouden tijd te komen. En komende van mij is dat een groot compliment.
Ongeveer de enige zwakte die dat soort verhalen soms hadden was de plotwending op het einde. Zo ook in deze bundel. Twee van de drie verhalen hebben een zogenaamde twist op het einde, een verrassende wending in het verhaal. Je ziet die echter steeds van ver aankomen. In het begin van de twintigste eeuw zullen die apotheosen hier of daar wel eens nattigheid langs iemands benen hebben doen lopen, maar hier en nu: nee. Kriek kan er uiteraard niets aan doen dat het bronmateriaal een dergelijke plot heeft en grafisch en striptechnisch zijn het nog steeds juweeltjes dus: geen erg.
De andere verhalen zijn eerder sfeerscheppende stukken die hier en daar een tipje van de sluier oplichten en tonen wat voor afschuwelijks daar mogelijks onder zit en die slagen erin om te beklemmen tot aan het einde. Het boek is prachtig uitgegeven en helemaal in thema gelay-out en heeft een voorwoord en een afsluitend stukje met meer info over Lovecraft en zijn obsessies. Kriek strooit duchtig in het rond met illustraties en zelfs de nummering van de bladzijden is van een thematische aansluitbaarheid. Nice. Kriek lijkt zich in deze bundel te focussen op Dagon en zijn vismensen. Cthulhu, Nyarlathotep en Yog-Sothot komen niet aan bod. Ik hoop dat dat wil zeggen dat Kriek aan nog drie opvolgers werkt. En als u niet weet wie al die kwistenbiebels zijn, dan staat u nog heel veel leesplezier te wachten.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Kana)
Grote bambi-ogen, overacting, flitsende actie die soms een gebrek
aan verhaal verbergt, machogedrag, veel geblaat en weinig wol…
Doorgaans is manga niet echt mijn ding. Natuurlijk zijn er Akira en
consorten, meesterwerken die men als rechtgeaarde striplezer moet gelezen
hebben. Maar ik had nooit gedacht dat ik nog een manga zou lezen die noch
een meesterwerk, noch een op mijn zenuwen werkende strip is.
Het verhaal van Psyren steunt op een premisse waarmee de maker, Toshiaki Iwashiro, twee kanten mee uitkon: ingenieus of rotslecht. Geruchten doen de ronde, geruchten over zeer zeldzame en exclusieve telefoonkaarten. Niemand lijkt echt te weten waarvoor ze dienen, maar er wordt grof geld geboden voor wie zo’n kaart kan vinden en ze wil verkopen. De kaarten blijken toegang te geven tot een apocalyptisch slagveld. Men gebruike de kaart in een telefooncel, men beantwoorde een paar vragen en als men uitgekozen wordt sta je binnen de kortste keren tussen rokende ruines die vergeven zijn van angstaanjagende monsters. Langzaam maar zeker komen we te weten dat dit gedoe één groot spel is. Elke keer als iemand naar dat vreemde landschap wordt getransporteerd is het de bedoeling dat die ergens een telefooncel kan bereiken waardoor hij of zij weer in de echte wereld terecht komen. De opdrachten worden steeds moeilijker en al snel blijkt dat de hoofdprijs van deze opdrachten geen roem of centen inhoud maar het lot van de wereld.
Op zich klinkt dat niet zo bijster boeiend of origineel. De eerste twee albums konden mij niet bekoren, maar in dit derde deel lijkt alles op zijn plaats te vallen. Deze aflevering speelt zich helemaal af in de wereld van Psyren en de actie spat ervan af. De hoofdpersonages zijn constant in de weer met overleven, vechten en discussiëren over de te volgen strategie. Klakkeloze actie is niet mijn ding, des te verrassender dus dat net dit deel ervoor zorgde dat ik het verhaal werd ingetrokken. Dat ligt voor een groot deel aan de ontwikkeling van de plot en de manier waarop de actie wordt behandeld. Langzaam maar zeker komen we meer te weten over de wereld van Psyren. Ik ga hier nu niet verraden wat, maar kan alleszins zeggen dat het qua originaliteit en spanning de juiste kant lijkt op te gaan. De forte van de actie is dat er niet oeverloos heen en weer gemept of geschoten wordt maar dat de deelnemers aan het spel echte puzzels moeten oplossen. Er moet nagedacht worden over hoe ze welk monster zullen aanpakken. Elke persoon heeft ook een bepaalde speciale geestelijke kracht, het blijft natuurlijk manga, maar het is interessant om te lezen hoe ze ertoe komen om bepaalde krachten op trefzekere wijze te bundelen om één of andere misbaksel uit te schakelen.
Ook de mix van personages is er bal op. We krijgen hier te maken met een spierbundel die vroeger een nerd was, een arrogante, egoïstische betweter, een meisje dat al zeer lang in de wereld van Psyren ronddwaalt en dus de de facto leidster is, een ijdele filmster, en nog enkele andere interessante jongsters. Dat er ook nog een driehoeksrelatie in het spel is maakt de interactie des te smeuïger. In de traditie van dit soort manga lijken de personages puur op willekeur en emotie reagerende, ongestuurde projectielen. Het lijkt alsof ze alles wat ze denken en willen er meteen uitflappen. En elk greintje aan reactie of emotie wordt dan nog eens tot in het oneindige gedramatiseerd. Normaal gezien werkt dit ferm op de zenuwen maar in Psyren lijken die verhaalingrediënten expres tot zo’n hoog niveau getild dat het geheel vrij hilarisch wordt.
Iwashiro blijft ook consequent in zijn karaktertekeningen. Op die manier vermijdt hij dat het ongeloofwaardig wordt en bereikt hij bij de lezer een soort van extreme suspension of disbelief. De tekeningen zijn vrij gedetailleerd en gelardeerd met arceringen, dunne lijntjes en pointillisme. Op hun best zijn die meesterlijk uitgevoerd, op hun slechts vrij onoverzichtelijk. Waarschijnlijk heeft het kleine formaat van dit boek daar veel mee te maken. Maar dat is ook typisch voor manga. Een lekkere snack voor de meerwaardezoeker met open geest die tussen het lezen van zware graphic novels door ook eens graag iets luchtigs verteert.
Het verhaal van Psyren steunt op een premisse waarmee de maker, Toshiaki Iwashiro, twee kanten mee uitkon: ingenieus of rotslecht. Geruchten doen de ronde, geruchten over zeer zeldzame en exclusieve telefoonkaarten. Niemand lijkt echt te weten waarvoor ze dienen, maar er wordt grof geld geboden voor wie zo’n kaart kan vinden en ze wil verkopen. De kaarten blijken toegang te geven tot een apocalyptisch slagveld. Men gebruike de kaart in een telefooncel, men beantwoorde een paar vragen en als men uitgekozen wordt sta je binnen de kortste keren tussen rokende ruines die vergeven zijn van angstaanjagende monsters. Langzaam maar zeker komen we te weten dat dit gedoe één groot spel is. Elke keer als iemand naar dat vreemde landschap wordt getransporteerd is het de bedoeling dat die ergens een telefooncel kan bereiken waardoor hij of zij weer in de echte wereld terecht komen. De opdrachten worden steeds moeilijker en al snel blijkt dat de hoofdprijs van deze opdrachten geen roem of centen inhoud maar het lot van de wereld.
Op zich klinkt dat niet zo bijster boeiend of origineel. De eerste twee albums konden mij niet bekoren, maar in dit derde deel lijkt alles op zijn plaats te vallen. Deze aflevering speelt zich helemaal af in de wereld van Psyren en de actie spat ervan af. De hoofdpersonages zijn constant in de weer met overleven, vechten en discussiëren over de te volgen strategie. Klakkeloze actie is niet mijn ding, des te verrassender dus dat net dit deel ervoor zorgde dat ik het verhaal werd ingetrokken. Dat ligt voor een groot deel aan de ontwikkeling van de plot en de manier waarop de actie wordt behandeld. Langzaam maar zeker komen we meer te weten over de wereld van Psyren. Ik ga hier nu niet verraden wat, maar kan alleszins zeggen dat het qua originaliteit en spanning de juiste kant lijkt op te gaan. De forte van de actie is dat er niet oeverloos heen en weer gemept of geschoten wordt maar dat de deelnemers aan het spel echte puzzels moeten oplossen. Er moet nagedacht worden over hoe ze welk monster zullen aanpakken. Elke persoon heeft ook een bepaalde speciale geestelijke kracht, het blijft natuurlijk manga, maar het is interessant om te lezen hoe ze ertoe komen om bepaalde krachten op trefzekere wijze te bundelen om één of andere misbaksel uit te schakelen.
Ook de mix van personages is er bal op. We krijgen hier te maken met een spierbundel die vroeger een nerd was, een arrogante, egoïstische betweter, een meisje dat al zeer lang in de wereld van Psyren ronddwaalt en dus de de facto leidster is, een ijdele filmster, en nog enkele andere interessante jongsters. Dat er ook nog een driehoeksrelatie in het spel is maakt de interactie des te smeuïger. In de traditie van dit soort manga lijken de personages puur op willekeur en emotie reagerende, ongestuurde projectielen. Het lijkt alsof ze alles wat ze denken en willen er meteen uitflappen. En elk greintje aan reactie of emotie wordt dan nog eens tot in het oneindige gedramatiseerd. Normaal gezien werkt dit ferm op de zenuwen maar in Psyren lijken die verhaalingrediënten expres tot zo’n hoog niveau getild dat het geheel vrij hilarisch wordt.
Iwashiro blijft ook consequent in zijn karaktertekeningen. Op die manier vermijdt hij dat het ongeloofwaardig wordt en bereikt hij bij de lezer een soort van extreme suspension of disbelief. De tekeningen zijn vrij gedetailleerd en gelardeerd met arceringen, dunne lijntjes en pointillisme. Op hun best zijn die meesterlijk uitgevoerd, op hun slechts vrij onoverzichtelijk. Waarschijnlijk heeft het kleine formaat van dit boek daar veel mee te maken. Maar dat is ook typisch voor manga. Een lekkere snack voor de meerwaardezoeker met open geest die tussen het lezen van zware graphic novels door ook eens graag iets luchtigs verteert.
(Dargaud)
Dargaud gaf vorig jaar drie dikke integrale bundelingen uit van de reeks
Pin-up van scenarist Yann en tekenaar Philippe Berthet. De drie
integralen verzamelen de nummers 1 tot en met 9 die verschenen tussen 1994
en 2005. Ze moeten waarschijnlijk als speerpunt dienen voor album nr. 10,
Het dossier Alfred H., dat ook onlangs uitkwam. Een stilte van 6
jaar tussen het laatste en het nieuwste album zorgt er immers voor dat de
lezersinteresse taant.
De reeks draait om Dorothy Partington, een sexy dame, die in de eerste 3 albums, op vrij korte tijd, van muurbloempje tot dolle Mina uitgroeit. In chronologische volgorde beleeft ze avonturen tijdens WOII (nrs. 1-3), op een filmset van Alfred Hitchcock (nr. 10), tijdens de Koude oorlog (nrs. 4-6), in Las Vegas tijdens de Vietnamoorlog (nrs. 7-8) en op Hawaï (nr.9). De grote troeven van deze reeks zijn de mooie mannen en vrouwen, de door het verhaal gevlochten historische personages en gebeurtenissen, de ingewikkelde noirachtige plots en de fantastische tekeningen. Yann en Berthet zorgen ervoor dat Dorothy, of Dottie, steeds in situaties terecht komt die haar nopen tot het rondrennen (of het in het bed duiken) in haar nakie. Het meesterschap van Yann zorgt er echter voor dat die stomende scènes nooit gratuit worden. Zo staat ze in de eerste cyclus model voor een kunstenaar die bommenwerpers voorziet van pin-ups en voor stripfiguur Poison Ivy, getekend door iemand die verdacht veel op Milton Caniff lijkt. In de twee afleveringen waarin ze avonturen beleeft in Vegas treed ze dan weer in dienst van een jonge Hugh Hefner. Dat ook haar tegenspelers -en speelsters zich af en toe eens blootgeven zal u niet verassen.
Die insteek is gegeven voor een stripreeks die Pin-up heet maar zou nog niet half zo geslaagd zijn zonder de tekenpen van Berthet. Zijn ronde, wulpse vormen roepen de jaren vijftig met verve op, de hoogdagen van de pin-up. Fans van Betty Boop zullen aan deze reeks zeer veel plezier beleven. De mooie mensen zijn echter slechts de kersen op de taart. Wij lezen deze strips voor het verhaal, niet voor de prentjes meneer. De plots van Yann zijn soms heel ingewikkeld. (Nog een voordeel van de integrales is dat je die dus in één keer tot u kunt nemen) Voor de noir liefhebber is het smullen van de diverse plotwendingen en verassende verhaallijnen die doorheen de reeks lopen. Soms vergaloppeert Yann zich echter en laat hij teveel gebeurtenissen in zijn verhaal het gevolg zijn van toeval. Op zich geen ramp, dit is nog altijd een stripreeks, geen documentaire. Maar meer dan dit zou voor de oplettende lezer misschien irritant geweest zijn.
Die suspension of disbelief heeft men ook nodig als men alle albums snel na elkaar tot zich neemt. Dottie blijft er constant als een lekker, jong ding uitzien. Zelfs al speelt de reeks zich af van ergens in de jaren veertig tot ergens in de jaren zeventig. Hmmm. In ongeveer elk verhaal wordt een uitgebreide nieuwe cast van nevenfiguren geïntroduceert dus daar zit het wel snor met geloofwaardigheid. Het is natuurlijk één van de concepten van de reeks om het over historische gebeurtenissen te hebben en hoe meer decennia er aan bod komen, hoe interessanter. Dus die eeuwig jonge Dottie wordt de makers vergeven. Ik geef toe dat ik ook niet geïnteresseerd ben in de naakte exploten van bejaarden. De historische omkadering is de sterkste troef van de reeks. Een hele hoop gebeurtenissen en bekende figuren passeren aan ons lezersoog: JFK, Bugsy Siegel, Howard Hughes, Jane Fonda, Alfred Hitchcock, Milton Caniff, etcetera. Het leuke is dat Yann de waarheid met voeten treedt en die personen ook een actieve, dus historisch incorrecte, rol laat spelen in zijn verhalen. Het is leuker lezen over wat zo’n figuur misschien had kunnen uitvoeren in zijn tijd dan wat hij echt, 100% zeker volgens de officiële bronnen, heeft gedaan.
De drie integrales hebben elk een toegevoegd dossier waarin, telkens met een inkleding en sfeer die bij de verhalen horen, op luchtige wijze informatie en documentatie over de desbetreffende era’s wordt gegeven. Die zijn zeker de moeite waard om te lezen, niet in het minst door de thematische tekeningen en schetsen van Berthet die de zaak opfleuren. Eén minpuntje is dat de tekeningen in album nr. 9 en 10 een beetje aan authenticiteit inboeten. Deel 1 tot 8 hebben een ietwat floue inkleuring die zeer goed bij het tijdsgewricht past terwijl vanaf deel 9 de computerinkleuring haar intrede doet. Men wisselt ook enkele keren van inkleurder maar van nr. 1 tot 8 weet men de kleuren consistent en “in character” te houden. De twee laatste albums zijn zeker niet slecht ingekleurd maar zien er, in vergelijking tot de andere albums, iets strakker, kouder en afstandelijker uit. Kortom, een zeer intelligente reeks die steeds weet te entertainen, in supermooie uitgaves gegoten. Een ware gek (of een crisislijder) die zich deze albums niet aanschaft.
De reeks draait om Dorothy Partington, een sexy dame, die in de eerste 3 albums, op vrij korte tijd, van muurbloempje tot dolle Mina uitgroeit. In chronologische volgorde beleeft ze avonturen tijdens WOII (nrs. 1-3), op een filmset van Alfred Hitchcock (nr. 10), tijdens de Koude oorlog (nrs. 4-6), in Las Vegas tijdens de Vietnamoorlog (nrs. 7-8) en op Hawaï (nr.9). De grote troeven van deze reeks zijn de mooie mannen en vrouwen, de door het verhaal gevlochten historische personages en gebeurtenissen, de ingewikkelde noirachtige plots en de fantastische tekeningen. Yann en Berthet zorgen ervoor dat Dorothy, of Dottie, steeds in situaties terecht komt die haar nopen tot het rondrennen (of het in het bed duiken) in haar nakie. Het meesterschap van Yann zorgt er echter voor dat die stomende scènes nooit gratuit worden. Zo staat ze in de eerste cyclus model voor een kunstenaar die bommenwerpers voorziet van pin-ups en voor stripfiguur Poison Ivy, getekend door iemand die verdacht veel op Milton Caniff lijkt. In de twee afleveringen waarin ze avonturen beleeft in Vegas treed ze dan weer in dienst van een jonge Hugh Hefner. Dat ook haar tegenspelers -en speelsters zich af en toe eens blootgeven zal u niet verassen.
Die insteek is gegeven voor een stripreeks die Pin-up heet maar zou nog niet half zo geslaagd zijn zonder de tekenpen van Berthet. Zijn ronde, wulpse vormen roepen de jaren vijftig met verve op, de hoogdagen van de pin-up. Fans van Betty Boop zullen aan deze reeks zeer veel plezier beleven. De mooie mensen zijn echter slechts de kersen op de taart. Wij lezen deze strips voor het verhaal, niet voor de prentjes meneer. De plots van Yann zijn soms heel ingewikkeld. (Nog een voordeel van de integrales is dat je die dus in één keer tot u kunt nemen) Voor de noir liefhebber is het smullen van de diverse plotwendingen en verassende verhaallijnen die doorheen de reeks lopen. Soms vergaloppeert Yann zich echter en laat hij teveel gebeurtenissen in zijn verhaal het gevolg zijn van toeval. Op zich geen ramp, dit is nog altijd een stripreeks, geen documentaire. Maar meer dan dit zou voor de oplettende lezer misschien irritant geweest zijn.
Die suspension of disbelief heeft men ook nodig als men alle albums snel na elkaar tot zich neemt. Dottie blijft er constant als een lekker, jong ding uitzien. Zelfs al speelt de reeks zich af van ergens in de jaren veertig tot ergens in de jaren zeventig. Hmmm. In ongeveer elk verhaal wordt een uitgebreide nieuwe cast van nevenfiguren geïntroduceert dus daar zit het wel snor met geloofwaardigheid. Het is natuurlijk één van de concepten van de reeks om het over historische gebeurtenissen te hebben en hoe meer decennia er aan bod komen, hoe interessanter. Dus die eeuwig jonge Dottie wordt de makers vergeven. Ik geef toe dat ik ook niet geïnteresseerd ben in de naakte exploten van bejaarden. De historische omkadering is de sterkste troef van de reeks. Een hele hoop gebeurtenissen en bekende figuren passeren aan ons lezersoog: JFK, Bugsy Siegel, Howard Hughes, Jane Fonda, Alfred Hitchcock, Milton Caniff, etcetera. Het leuke is dat Yann de waarheid met voeten treedt en die personen ook een actieve, dus historisch incorrecte, rol laat spelen in zijn verhalen. Het is leuker lezen over wat zo’n figuur misschien had kunnen uitvoeren in zijn tijd dan wat hij echt, 100% zeker volgens de officiële bronnen, heeft gedaan.
De drie integrales hebben elk een toegevoegd dossier waarin, telkens met een inkleding en sfeer die bij de verhalen horen, op luchtige wijze informatie en documentatie over de desbetreffende era’s wordt gegeven. Die zijn zeker de moeite waard om te lezen, niet in het minst door de thematische tekeningen en schetsen van Berthet die de zaak opfleuren. Eén minpuntje is dat de tekeningen in album nr. 9 en 10 een beetje aan authenticiteit inboeten. Deel 1 tot 8 hebben een ietwat floue inkleuring die zeer goed bij het tijdsgewricht past terwijl vanaf deel 9 de computerinkleuring haar intrede doet. Men wisselt ook enkele keren van inkleurder maar van nr. 1 tot 8 weet men de kleuren consistent en “in character” te houden. De twee laatste albums zijn zeker niet slecht ingekleurd maar zien er, in vergelijking tot de andere albums, iets strakker, kouder en afstandelijker uit. Kortom, een zeer intelligente reeks die steeds weet te entertainen, in supermooie uitgaves gegoten. Een ware gek (of een crisislijder) die zich deze albums niet aanschaft.
(Strip 2000)
Striplezers die de namen Luc Cromheecke en/of Laurent Letzer horen, denken
spontaan aan hun tragikomische creatie Plunk. Het duo stripmakers scoorde
in het verleden echter al met de avonturen van Tom Carbon.
Tot 1996 verscheen Tom Carbon bij Dupuis. Vier albums zijn verschenen voor de managers van de uitgeverij de touwtjes in handen kregen. Links en rechts werden strips die net niet genoeg winst maakten weggesnoeid. Tom Carbon werd één van die slachtoffers. Gelukkig is er nu uitgeverij Strip 2000 die een deal sloot met Cromheecke en Letzer om de oude, moeilijk te verkrijgen albums 1 tot 4 opnieuw uit te geven en meteen ook nieuw werk de markt op te gooien.
Tom Carbon is een typische stripfiguur: we kennen niets van zijn achtergrond, familie, geschiedenis, job of dergelijke meer. Net zoals Kuifje is hij een wit blad dat langzaamaan ingekleurd wordt. Is er voor het verhaal een kind nodig, dan heeft hij plots een neefje. Die striplogica beperkt zich echter niet tot het personage zelf maar wordt ook in de verhalen tot het uiterste doorgedreven: als een ijskast een deur naar de Middeleeuwen blijkt te zijn, dan is dat gewoon zo. Te nemen of te laten. Dit zesde album bestaat volledig uit nieuw werk. Er is al meteen een groot verschil met de eerste vier albums. Omdat Tom Carbon ten tijde van de uitgave bij Dupuis ook in het tijdschrift Robbedoes gepubliceerd werd maakten Letzer en Cromheecke in die tijd korte, afgeronde verhaaltjes. Dit zesde album is echter één lang verhaal. Het duo krijgt voor het verhaal versterking van Fritzgerald, bekend van scenario’s voor Taco Zip.
Het scenario is van een van de pot geruktheid die we kennen van vroeger. We krijgen marsmannetjes, gekke professors, een planeet waar men enkel plezier kan beleven, zuipende flikken, enzovoort op ons bord gesmeten. De plot zit dan nog eens boordevol personages én we krijgen drie flashbacks te verwerken. Het is een wonder dat het overzichtelijk blijft, maar Letzer en Fritzgerald weten ons met vaste hand doorheen alle plotlijnen te loodsen. Belangrijker is echter de humor. Die gaat van slapstick tot absurdisme en van woordgrap naar situatiehumor. Opmerkelijk is dat vrijwel elke grap geslaagd is. Bij dit soort albums krijg je doorgaans voor elke goede grap een minder geslaagde grap of drie voor de kiezen. De makers lijken ervan doordrongen dat de humor eveneens het bestaansrecht van hun strip is en zorgen ervoor dat geen enkele grap minder is.
Je moet natuurlijk voor dit soort lolligheden zijn. Ik vind variaties op de tuinhark waar men op trapt en die vervolgens in het gezicht slaat en onomatopeeën als “KLOENSJ” persoonlijk hilarisch maar misschien is dit niet elkeens pakkie an. Over de tekeningen kunnen we kort zijn. Cromheecke heeft achter zijn warrige dikkeneuzenstijl al lang geleden een punt gezet. Hij is een meester van expressie, timing en zwier. Net wat belangrijk is in humorstrips. Voor nostalgisten is dit een geschenk uit de hemel, voor striplezers die nog nooit van Tom Carbon gehoord hebben een te ontdekken pareltje. En er is nog meer goed nieuws: op het einde van dit zesde album wordt ons al een zevende beloofd…
Tot 1996 verscheen Tom Carbon bij Dupuis. Vier albums zijn verschenen voor de managers van de uitgeverij de touwtjes in handen kregen. Links en rechts werden strips die net niet genoeg winst maakten weggesnoeid. Tom Carbon werd één van die slachtoffers. Gelukkig is er nu uitgeverij Strip 2000 die een deal sloot met Cromheecke en Letzer om de oude, moeilijk te verkrijgen albums 1 tot 4 opnieuw uit te geven en meteen ook nieuw werk de markt op te gooien.
Tom Carbon is een typische stripfiguur: we kennen niets van zijn achtergrond, familie, geschiedenis, job of dergelijke meer. Net zoals Kuifje is hij een wit blad dat langzaamaan ingekleurd wordt. Is er voor het verhaal een kind nodig, dan heeft hij plots een neefje. Die striplogica beperkt zich echter niet tot het personage zelf maar wordt ook in de verhalen tot het uiterste doorgedreven: als een ijskast een deur naar de Middeleeuwen blijkt te zijn, dan is dat gewoon zo. Te nemen of te laten. Dit zesde album bestaat volledig uit nieuw werk. Er is al meteen een groot verschil met de eerste vier albums. Omdat Tom Carbon ten tijde van de uitgave bij Dupuis ook in het tijdschrift Robbedoes gepubliceerd werd maakten Letzer en Cromheecke in die tijd korte, afgeronde verhaaltjes. Dit zesde album is echter één lang verhaal. Het duo krijgt voor het verhaal versterking van Fritzgerald, bekend van scenario’s voor Taco Zip.
Het scenario is van een van de pot geruktheid die we kennen van vroeger. We krijgen marsmannetjes, gekke professors, een planeet waar men enkel plezier kan beleven, zuipende flikken, enzovoort op ons bord gesmeten. De plot zit dan nog eens boordevol personages én we krijgen drie flashbacks te verwerken. Het is een wonder dat het overzichtelijk blijft, maar Letzer en Fritzgerald weten ons met vaste hand doorheen alle plotlijnen te loodsen. Belangrijker is echter de humor. Die gaat van slapstick tot absurdisme en van woordgrap naar situatiehumor. Opmerkelijk is dat vrijwel elke grap geslaagd is. Bij dit soort albums krijg je doorgaans voor elke goede grap een minder geslaagde grap of drie voor de kiezen. De makers lijken ervan doordrongen dat de humor eveneens het bestaansrecht van hun strip is en zorgen ervoor dat geen enkele grap minder is.
Je moet natuurlijk voor dit soort lolligheden zijn. Ik vind variaties op de tuinhark waar men op trapt en die vervolgens in het gezicht slaat en onomatopeeën als “KLOENSJ” persoonlijk hilarisch maar misschien is dit niet elkeens pakkie an. Over de tekeningen kunnen we kort zijn. Cromheecke heeft achter zijn warrige dikkeneuzenstijl al lang geleden een punt gezet. Hij is een meester van expressie, timing en zwier. Net wat belangrijk is in humorstrips. Voor nostalgisten is dit een geschenk uit de hemel, voor striplezers die nog nooit van Tom Carbon gehoord hebben een te ontdekken pareltje. En er is nog meer goed nieuws: op het einde van dit zesde album wordt ons al een zevende beloofd…
Op zaterdag 10 maart troepen in het café van De Vooruit in
Gent enkele stripmakers samen. Onder de vlag van het literaire festival
Mind the Book zullen zij daar hun kunsten vertonen. “Strips
kunnen ook literatuur zijn” is al lang geen boude stelling meer. En
daarom hoort de graphic novel thuis op Mind the Book. Annelies Verbeke
schreef een exclusief kortverhaal dat vervolgens door Peter Moerenhout in
een stripscenario werd gegoten. Dat scenario wordt live uitgetekend door
een dwarsdoorsnede van het beste dat de Vlaamse stripwereld te bieden
heeft.
Pieter De Poortere is vooral bekend van Boerke in Focus Knack en zijn gigantische zoekplaten voor evenementen als de Boekenbeurs. Zijn creaties zijn bekend tot in Parijs waar in juli 2011 een stripmuur met Boerke werd onthuld. Een man van de klare lijn en de gulle lach.
Ilah levert al jarenlang strips als Cordelia en Mirah aan bladen zoals Flair en De Morgen. Ze publiceerde eveneens in Focus Knack, De Standaard, Menzo en tal van andere bladen. Herkenbare en soms autobiografische situaties, soms sensueel, soms ontroerend maar steeds grappig.
Serge Baeken omschrijft zichzelf als grafisch huurling en dat die vlag de lading dekt zien we aan zijn output: illustraties voor HP/De Tijd, strips als The No Stories en ZZZ, CD-covers, etcetera. Baeken hanteert, als een ware grafische kameleon, voor elk project een passende stijl.
Pinda vaart een eigen koers in de grafische wereld. De man neemt enkel projecten aan waar hij voor de volle 100% achter staat. Dat kan een samenwerking met een toneelgezelschap zijn, zijn bevreemdende kortstrip Aleize of de graphic novel waar hij nu aan werkt.
Maarten De Saeger heeft gewerkt als inkleurder voor een meester als Simon Spruyt. De Saeger heeft echter meer in zijn mars. Diverse korte strips die hier en daar opdoken in magazines als Humo, Focus Knack en Plots Stripmagazine getuigen daarvan. Momenteel werkt hij aan een eerste graphic novel. En daar zijn we blij mee.
Kristof Spaey tekent vooral thrillers in een realistische stijl. Actie, plottwists en mooie vrouwen sieren zijn pagina’s. Toch ontbreekt de nodige diepgang in zijn vertelsels niet. Als bewijsstuk moet u maar eens de trilogie Misschien, Ooit en Nooit lezen die Marc Legendre voor hem schreef.
Dieter van der Ougstraete houdt van buitenbeentjes. Zijn werk wordt bevolkt door vreemde en verknipte figuren in felle kleuren. Hij is (nog) geen sant in eigen land maar werd wel al gepubliceerd in Frankrijk, de USA, Mexico, Korea en dergelijke meer. Iemand om in het oog te houden dus.
Val Gallardo is een Française. Gelukkig voor ons heeft ze zich echter in België gevestigd. Onder de naam "Val Gallordo" maakt deze jonge tekenares bedrieglijk eenvoudige strips met vaak zeer absurde en schokkende onderwerpen. Gallardo schuwt felle en experimentele inkleuringen niet en weet zich daarmee een plekje te vrijwaren in een underground waar het sowieso vechten is om op te vallen. Aan u om haar werk te beoordelen maar voor ons springt ze alleszins boven haar vakgenoten uit.
Peter Moerenhout was een van de oprichters van het stripmagazine Plots. Hij schrijft strips (o.a. I Love/Hate Paris met Erika Raeven en Maarten Vande Wiele), hij schrijft over strips (Zone 5300, Stripgids, Stripschrift enz…) en publiceerde ook reeds proza in bladen als De Standaard en De Brakke Hond. Meer info over dit festival leest u hier.
Pieter De Poortere is vooral bekend van Boerke in Focus Knack en zijn gigantische zoekplaten voor evenementen als de Boekenbeurs. Zijn creaties zijn bekend tot in Parijs waar in juli 2011 een stripmuur met Boerke werd onthuld. Een man van de klare lijn en de gulle lach.
Ilah levert al jarenlang strips als Cordelia en Mirah aan bladen zoals Flair en De Morgen. Ze publiceerde eveneens in Focus Knack, De Standaard, Menzo en tal van andere bladen. Herkenbare en soms autobiografische situaties, soms sensueel, soms ontroerend maar steeds grappig.
Serge Baeken omschrijft zichzelf als grafisch huurling en dat die vlag de lading dekt zien we aan zijn output: illustraties voor HP/De Tijd, strips als The No Stories en ZZZ, CD-covers, etcetera. Baeken hanteert, als een ware grafische kameleon, voor elk project een passende stijl.
Pinda vaart een eigen koers in de grafische wereld. De man neemt enkel projecten aan waar hij voor de volle 100% achter staat. Dat kan een samenwerking met een toneelgezelschap zijn, zijn bevreemdende kortstrip Aleize of de graphic novel waar hij nu aan werkt.
Maarten De Saeger heeft gewerkt als inkleurder voor een meester als Simon Spruyt. De Saeger heeft echter meer in zijn mars. Diverse korte strips die hier en daar opdoken in magazines als Humo, Focus Knack en Plots Stripmagazine getuigen daarvan. Momenteel werkt hij aan een eerste graphic novel. En daar zijn we blij mee.
Kristof Spaey tekent vooral thrillers in een realistische stijl. Actie, plottwists en mooie vrouwen sieren zijn pagina’s. Toch ontbreekt de nodige diepgang in zijn vertelsels niet. Als bewijsstuk moet u maar eens de trilogie Misschien, Ooit en Nooit lezen die Marc Legendre voor hem schreef.
Dieter van der Ougstraete houdt van buitenbeentjes. Zijn werk wordt bevolkt door vreemde en verknipte figuren in felle kleuren. Hij is (nog) geen sant in eigen land maar werd wel al gepubliceerd in Frankrijk, de USA, Mexico, Korea en dergelijke meer. Iemand om in het oog te houden dus.
Val Gallardo is een Française. Gelukkig voor ons heeft ze zich echter in België gevestigd. Onder de naam "Val Gallordo" maakt deze jonge tekenares bedrieglijk eenvoudige strips met vaak zeer absurde en schokkende onderwerpen. Gallardo schuwt felle en experimentele inkleuringen niet en weet zich daarmee een plekje te vrijwaren in een underground waar het sowieso vechten is om op te vallen. Aan u om haar werk te beoordelen maar voor ons springt ze alleszins boven haar vakgenoten uit.
Peter Moerenhout was een van de oprichters van het stripmagazine Plots. Hij schrijft strips (o.a. I Love/Hate Paris met Erika Raeven en Maarten Vande Wiele), hij schrijft over strips (Zone 5300, Stripgids, Stripschrift enz…) en publiceerde ook reeds proza in bladen als De Standaard en De Brakke Hond. Meer info over dit festival leest u hier.
(Sherpa)
Baru staat bekend om zijn strips met maatschappijkritische inslag. Ook in
Laat die bassen beuken, Bruno! is daaraan geen gebrek. Gelukkig
verstaat de man de kunst om het verhaal voorop te stellen en niet te gaan
preken. In dit boek worden twee verhalen door elkaar heen geweven.
Allereerst zijn er de belevenissen van een jonge, zwarte illegaal die
voetballer wil worden en ten tweede is er een misdaadverhaal over drie oude
knarren die nog een laatste grote slag willen slaan.
Het maatschappijkritische zit, zoals u al raden kan, vooral in het verhaal van de jonge voetballer. Zonder je iets door het strot te willen rammen schetst Baru de uitzichtloosheid van een bestaan in wat voor ons slechts een vakantiebestemming is, maar voor vele andere mensen een brute realiteit: Afrika. De belevenissen van de jonge voetballer die in het westen terecht komt, de ontberingen die hij moet doorstaan en de constante angst om opgepakt te worden door de politie worden door Baru in een vlotte en spannende vertelling gegoten. Magistraal is ook hoe hij de aanleiding van het vertrek van de jonge voetballer, en vooral waar dat uiteindelijk op uitdraait, beschrijft.
De tweede plotlijn is er één van het genre dat in films vaak “heist” genoemd wordt: het plannen en uitvoeren van een ingewikkelde misdaad staat centraal. U kunt alle geijkte ingrediënten verwachten: verraad, plottwists en spectaculaire achtervolgingsscènes. Het feit dat het hier om bejaarde boeven gaat is een meerwaarde voor het verhaal, enkel en alleen al omdat die invalshoek weer eens wat anders is. Vooral de kijk van het trio op het leven en de misdaad en het contrast met de kijk van de jongere generatie criminelen levert entertainend leesvoer op. Dat beide verhalen uiteindelijk met elkaar verweven worden wist u al, dat Baru dat naadloos weet te doen geef ik u hier gratis mee. De ontknoping is verrassend en steunt meer op realistische plotwendingen dan we gewend zijn in dit soort verhalen. Wat mij betreft is ook dat een voordeel. De tekeningen van Baru zijn een streling voor het oog. Vooral de manier waarop hij actie en beweging in zijn op het eerste zicht statische stijl weet te steken is een opsteker. Zonder overdadig gebruik van vluchtlijnen en dergelijke weet Baru zijn pagina’s toch flitsend te presenteren. Ik heb het nu niet alleen over de scènes waarin geschoten en gecrasht wordt. Ook de voetbalscènes kennen een vorm van elegantie die er niet om liegt.
Af en toe moest ik toch een wenkbrauw optrekken omdat het verloop van bepaalde gebeurtenissen niet helemaal duidelijk was. Enkele pagina’s later komt de aap echter steeds uit de mouw en dus ik vermoed dat deze passages geen voorbeeld van onkunde zijn maar eerder een techniek om suspense op te bouwen. Een minpuntje dan: de cover wist me niet meteen te overtuigen. Ik dacht eerst met een kinderboek te maken te hebben. Een kort rondje Google leerde me dat ook de originele Franse cover niet om over naar huis te schrijven is. Toch vreemd voor zo’n grote naam. Maar soit: het gaat om de inhoud en die is om duimen en vingers, en misschien zelfs ook lippen en tenen, bij af te likken.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Het maatschappijkritische zit, zoals u al raden kan, vooral in het verhaal van de jonge voetballer. Zonder je iets door het strot te willen rammen schetst Baru de uitzichtloosheid van een bestaan in wat voor ons slechts een vakantiebestemming is, maar voor vele andere mensen een brute realiteit: Afrika. De belevenissen van de jonge voetballer die in het westen terecht komt, de ontberingen die hij moet doorstaan en de constante angst om opgepakt te worden door de politie worden door Baru in een vlotte en spannende vertelling gegoten. Magistraal is ook hoe hij de aanleiding van het vertrek van de jonge voetballer, en vooral waar dat uiteindelijk op uitdraait, beschrijft.
De tweede plotlijn is er één van het genre dat in films vaak “heist” genoemd wordt: het plannen en uitvoeren van een ingewikkelde misdaad staat centraal. U kunt alle geijkte ingrediënten verwachten: verraad, plottwists en spectaculaire achtervolgingsscènes. Het feit dat het hier om bejaarde boeven gaat is een meerwaarde voor het verhaal, enkel en alleen al omdat die invalshoek weer eens wat anders is. Vooral de kijk van het trio op het leven en de misdaad en het contrast met de kijk van de jongere generatie criminelen levert entertainend leesvoer op. Dat beide verhalen uiteindelijk met elkaar verweven worden wist u al, dat Baru dat naadloos weet te doen geef ik u hier gratis mee. De ontknoping is verrassend en steunt meer op realistische plotwendingen dan we gewend zijn in dit soort verhalen. Wat mij betreft is ook dat een voordeel. De tekeningen van Baru zijn een streling voor het oog. Vooral de manier waarop hij actie en beweging in zijn op het eerste zicht statische stijl weet te steken is een opsteker. Zonder overdadig gebruik van vluchtlijnen en dergelijke weet Baru zijn pagina’s toch flitsend te presenteren. Ik heb het nu niet alleen over de scènes waarin geschoten en gecrasht wordt. Ook de voetbalscènes kennen een vorm van elegantie die er niet om liegt.
Af en toe moest ik toch een wenkbrauw optrekken omdat het verloop van bepaalde gebeurtenissen niet helemaal duidelijk was. Enkele pagina’s later komt de aap echter steeds uit de mouw en dus ik vermoed dat deze passages geen voorbeeld van onkunde zijn maar eerder een techniek om suspense op te bouwen. Een minpuntje dan: de cover wist me niet meteen te overtuigen. Ik dacht eerst met een kinderboek te maken te hebben. Een kort rondje Google leerde me dat ook de originele Franse cover niet om over naar huis te schrijven is. Toch vreemd voor zo’n grote naam. Maar soit: het gaat om de inhoud en die is om duimen en vingers, en misschien zelfs ook lippen en tenen, bij af te likken.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Oog & Blik - De Bezige Bij)
Judith Vanistendael gooide zeer hoge ogen met haar tweeluik De maagd en
de neger. Pers en publiek keken dus reikhalzend uit naar de opvolger en
vooral of ze daarmee haar talent zou bevestigen. Hoewel Vanistendael een
notoir twijfelaarster is legde ze de lat voor zichzelf meteen nog wat hoger
voor Toen David zijn stem verloor: dik 280 pagina’s in
kleur.
In deze graphic novel tackelt Vanistendael de duivel met de grote “K”: kanker. David, een reeds bejaarde man, krijgt aan het begin van het boek de diagnose des doods te horen. Wat nadien komt is een prachtig en zich traag ontvouwend drama over hoe David en zijn naaste familie hiermee omgaan. Op de eerste pagina van het boek zien we een stamboom. Daaraan valt te zien dat we hier niet met een doorsnee familie te maken hebben. David is 20 jaar ouder dan zijn (tweede) vrouw, zijn dochter uit zijn eerste huwelijk is een alleenstaande moeder en zijn dochter uit zijn tweede huwelijk zou zijn kleindochter kunnen zijn. Natuurlijk is zo’n “afwijkend” gezin niet zo vreemd tegenwoordig maar menig stripmaker (of andere scheppende kunstenaar) zou met het thema “kanker” wel al genoeg op zijn bord geschept hebben en het bij een doorsnee gezin houden.
Vanistendael belicht deze familiesituatie op zeer verstandige wijze: als de normaalste zaak van de wereld, en dat is het ook. Meer nog: ze gaat er slechts zijdelings op in. Dit gezin bestaat gewoon, met alle eigenheden en speciallekes die voor iedereen opgaan. Het boek is opgedeeld in hoofdstukken waarin we de situatie vanuit het standpunt van de verschillende familieleden kunnen beleven. Deze aanpak bezorgt het boek een grote gelaagdheid en ook de nodige afwisseling. In het bijzonder de onschuld en naïviteit van dochtertje Tamar en haar beste vriendje Max zorgen voor de broodnodige adempauzes. Vanistendael slaagt er in om een boek over kanker leesbaar en betrekkelijk luchtig te houden. Dat wil echter niet zeggen dat het niet schrijnt. Het is echter een bitterzoete pijn. In dit boek wordt door middel van de dood ook het leven en de liefde gevierd. Door te tonen wat de familie zal verliezen toont Vanistendael ook wat de familie had. En wat ze hadden was mooi.
Een gevaar in boeken als dit is dat men te melig of poëtisch wordt. Vanistendael begeeft zich vaak op zeer dun ijs maar slaagt erin om daar slechts bij een enkele scène door te zakken. Slechts eenmaal vond ik het “erover”. Dat is een zeer persoonlijk sentiment en ik kan nogal een stuk chagrijn zijn soms dus de kans is groot dat u, beste lezer, zich er niet aan zal storen. Vanistendael exploreert in deze strip ook verder haar medium. Meer dan in De maagd en de neger experimenteert ze met ritme, camerastandpunten en bladindeling, steeds met groot succes. Vernieuwend is het niet maar men ziet dat de tekenares nieuwe paden wenst te betreden en dat is een vereiste om als kunstenaar interessant te blijven.
Uiteraard is er ook de toegevoegde dimensie van kleur. Vanistendael weet kleur niet enkel te gebruiken als sfeerschepper maar eveneens als symbolische meerwaarde voor bepaalde scènes. De tekenstijl is ruwer en minder uitgewerkt dan in haar vorige boeken. Dat past wonderwel bij haar verhaal. De symbiose tussen deze manier van tekenen en kleuren is zeer geslaagd. Wat Vanistendael deze keer niet in inkt op papier zet vult ze aan met haar kleuren. Het uitgepuurde uiterlijk van de personages is nog steeds vintage Vanistendael en valt te vergelijken met het werk van Quentin Blake, maar dan iets serieuzer. Dit boek is een grote stap vooruit voor Judith Vanistendael en het is een kleine stap voor u naar de stripboer. U begrijpt me wel.
In deze graphic novel tackelt Vanistendael de duivel met de grote “K”: kanker. David, een reeds bejaarde man, krijgt aan het begin van het boek de diagnose des doods te horen. Wat nadien komt is een prachtig en zich traag ontvouwend drama over hoe David en zijn naaste familie hiermee omgaan. Op de eerste pagina van het boek zien we een stamboom. Daaraan valt te zien dat we hier niet met een doorsnee familie te maken hebben. David is 20 jaar ouder dan zijn (tweede) vrouw, zijn dochter uit zijn eerste huwelijk is een alleenstaande moeder en zijn dochter uit zijn tweede huwelijk zou zijn kleindochter kunnen zijn. Natuurlijk is zo’n “afwijkend” gezin niet zo vreemd tegenwoordig maar menig stripmaker (of andere scheppende kunstenaar) zou met het thema “kanker” wel al genoeg op zijn bord geschept hebben en het bij een doorsnee gezin houden.
Vanistendael belicht deze familiesituatie op zeer verstandige wijze: als de normaalste zaak van de wereld, en dat is het ook. Meer nog: ze gaat er slechts zijdelings op in. Dit gezin bestaat gewoon, met alle eigenheden en speciallekes die voor iedereen opgaan. Het boek is opgedeeld in hoofdstukken waarin we de situatie vanuit het standpunt van de verschillende familieleden kunnen beleven. Deze aanpak bezorgt het boek een grote gelaagdheid en ook de nodige afwisseling. In het bijzonder de onschuld en naïviteit van dochtertje Tamar en haar beste vriendje Max zorgen voor de broodnodige adempauzes. Vanistendael slaagt er in om een boek over kanker leesbaar en betrekkelijk luchtig te houden. Dat wil echter niet zeggen dat het niet schrijnt. Het is echter een bitterzoete pijn. In dit boek wordt door middel van de dood ook het leven en de liefde gevierd. Door te tonen wat de familie zal verliezen toont Vanistendael ook wat de familie had. En wat ze hadden was mooi.
Een gevaar in boeken als dit is dat men te melig of poëtisch wordt. Vanistendael begeeft zich vaak op zeer dun ijs maar slaagt erin om daar slechts bij een enkele scène door te zakken. Slechts eenmaal vond ik het “erover”. Dat is een zeer persoonlijk sentiment en ik kan nogal een stuk chagrijn zijn soms dus de kans is groot dat u, beste lezer, zich er niet aan zal storen. Vanistendael exploreert in deze strip ook verder haar medium. Meer dan in De maagd en de neger experimenteert ze met ritme, camerastandpunten en bladindeling, steeds met groot succes. Vernieuwend is het niet maar men ziet dat de tekenares nieuwe paden wenst te betreden en dat is een vereiste om als kunstenaar interessant te blijven.
Uiteraard is er ook de toegevoegde dimensie van kleur. Vanistendael weet kleur niet enkel te gebruiken als sfeerschepper maar eveneens als symbolische meerwaarde voor bepaalde scènes. De tekenstijl is ruwer en minder uitgewerkt dan in haar vorige boeken. Dat past wonderwel bij haar verhaal. De symbiose tussen deze manier van tekenen en kleuren is zeer geslaagd. Wat Vanistendael deze keer niet in inkt op papier zet vult ze aan met haar kleuren. Het uitgepuurde uiterlijk van de personages is nog steeds vintage Vanistendael en valt te vergelijken met het werk van Quentin Blake, maar dan iets serieuzer. Dit boek is een grote stap vooruit voor Judith Vanistendael en het is een kleine stap voor u naar de stripboer. U begrijpt me wel.
Casterman
Magisch-realisme, een term die bij vele mensen de haren ten berge doet
rijzen. En soms zelfs terecht. Het is namelijk een vrij onbestemd genre
dat, wanneer slecht beoefend, al snel uitmondt in lichtvoetige
droomfantasieën die geen steek houden en zelden een greintje rode
draad bevatten. Deze strip bedient zich van het magisch-realisme maar
slaagt wonderwel in zijn opzet.
Deze hardcover is een bundeling van drie strips uit de beginperiode van Enki Bilal: “Het dorpje dat ging vliegen”, “Het schip van steen” en “De onbestaande stad”. In die tijd besefte hij nog dat hij vooral een tekenaar is en werkte hij samen met scenarist Pierre Christin. De drie verhalen in dit boek hebben allemaal dezelfde enigmatische en mysterieuze hoofdrolspeler. Geen Thorgal die het verhaal voortdrijft, maar een katalysator waarrond elk van de drie verhalen wordt opgebouwd. De echte hoofdrolspeler in deze verhalen is de gemeenschap.
Elk hoofdstuk draait rond een groep doorsnee mensen, simpele Jannen (en Jeanninen) met de pet. In het eerste deel is dat een dorp in één of ander bos dat door een corporatie half onteigend wordt, in het tweede deel gaat het om een vissersdorp dat plaats moet maken voor een toeristisch recreatiedomein en in het laatste verhaal gaat het over een groep arbeiders en hun gezinnen die zich afzetten tegen de rijke patroons van de fabrieken waarin ze werken. De thematiek zou u al duidelijk moeten zijn: sociale onrechtvaardigheid en het verzet van de kleine man tegen de grote, rijke boosdoener. Toch loopt Christin niet in de val van zwart en wit. Hij weet genoeg onnozelaars en onsympathieke personages aan beide kanten van zijn medaille te placeren om de nuance te bewaken.
In elk van de verhalen doet er zich plotsklaps een veelal onverklaard voorval voor dat de gemeenschap op stelten zet: het dorp gaat vliegen, de kluizenaar blijkt een echte tovenaar, de ideale stad van de toekomst verrijst uit de grond voor eenieder die zich daar wil vestigen. Kristin overdrijft de magie in zijn verhalen niet en houdt het meestal bij één realiteitsvervagende plottwist. De gevolgen van zijn spielerei zijn veel belangrijker. Aan de hand van de twist, die het normale, alledaagse leven ontwricht, ontleedt hij zijn personages. Zo worden de dynamieken die onze samenleving (spijtig genoeg) kenmerken duidelijk vanuit het innerlijk leven van de hoofdfiguren. Ik sta er steeds van te kijken als sommige mensen een bepaald werk “actueel” noemen en daar dan nog versteld van staan ook. “Amai, in Lord of the rings gaat het over oorlog en nu zijn er ook nog oorlogen.” Zoiets. Ik zal dus niet snel die kaart trekken. Elk verhaal met een beetje thematische diepgang blijft immers, totdat we over een jaar of tienduizend het punt van de gelijke samenleving voor alles en iedereen bereiken, altijd actueel. En toch durf ik stellen dat het laatste verhaal van de drie actueler is dan anderen. Met al die stakingen en de onrechtmatige verdeling van allerhande rijkdommen vandaag de dag komt deze hardcover op het juiste moment bovendrijven.
De uitgave is mooi verzorgd, zoals we dat gewend zijn van Casterman, en in deze bundeling zit ook een kortverhaal dat nooit eerder in albumvorm verscheen. U merkt dat ik het niet over Bilals tekenstijl heb. Veel valt daar niet over te zeggen. Dat zie ik als parate kennis. In deze strips zien we Bilal de aanloop inzetten om met een gigantische sprong over de hoofden van vele andere tekenaars een graai te doen naar genialiteit.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Deze hardcover is een bundeling van drie strips uit de beginperiode van Enki Bilal: “Het dorpje dat ging vliegen”, “Het schip van steen” en “De onbestaande stad”. In die tijd besefte hij nog dat hij vooral een tekenaar is en werkte hij samen met scenarist Pierre Christin. De drie verhalen in dit boek hebben allemaal dezelfde enigmatische en mysterieuze hoofdrolspeler. Geen Thorgal die het verhaal voortdrijft, maar een katalysator waarrond elk van de drie verhalen wordt opgebouwd. De echte hoofdrolspeler in deze verhalen is de gemeenschap.
Elk hoofdstuk draait rond een groep doorsnee mensen, simpele Jannen (en Jeanninen) met de pet. In het eerste deel is dat een dorp in één of ander bos dat door een corporatie half onteigend wordt, in het tweede deel gaat het om een vissersdorp dat plaats moet maken voor een toeristisch recreatiedomein en in het laatste verhaal gaat het over een groep arbeiders en hun gezinnen die zich afzetten tegen de rijke patroons van de fabrieken waarin ze werken. De thematiek zou u al duidelijk moeten zijn: sociale onrechtvaardigheid en het verzet van de kleine man tegen de grote, rijke boosdoener. Toch loopt Christin niet in de val van zwart en wit. Hij weet genoeg onnozelaars en onsympathieke personages aan beide kanten van zijn medaille te placeren om de nuance te bewaken.
In elk van de verhalen doet er zich plotsklaps een veelal onverklaard voorval voor dat de gemeenschap op stelten zet: het dorp gaat vliegen, de kluizenaar blijkt een echte tovenaar, de ideale stad van de toekomst verrijst uit de grond voor eenieder die zich daar wil vestigen. Kristin overdrijft de magie in zijn verhalen niet en houdt het meestal bij één realiteitsvervagende plottwist. De gevolgen van zijn spielerei zijn veel belangrijker. Aan de hand van de twist, die het normale, alledaagse leven ontwricht, ontleedt hij zijn personages. Zo worden de dynamieken die onze samenleving (spijtig genoeg) kenmerken duidelijk vanuit het innerlijk leven van de hoofdfiguren. Ik sta er steeds van te kijken als sommige mensen een bepaald werk “actueel” noemen en daar dan nog versteld van staan ook. “Amai, in Lord of the rings gaat het over oorlog en nu zijn er ook nog oorlogen.” Zoiets. Ik zal dus niet snel die kaart trekken. Elk verhaal met een beetje thematische diepgang blijft immers, totdat we over een jaar of tienduizend het punt van de gelijke samenleving voor alles en iedereen bereiken, altijd actueel. En toch durf ik stellen dat het laatste verhaal van de drie actueler is dan anderen. Met al die stakingen en de onrechtmatige verdeling van allerhande rijkdommen vandaag de dag komt deze hardcover op het juiste moment bovendrijven.
De uitgave is mooi verzorgd, zoals we dat gewend zijn van Casterman, en in deze bundeling zit ook een kortverhaal dat nooit eerder in albumvorm verscheen. U merkt dat ik het niet over Bilals tekenstijl heb. Veel valt daar niet over te zeggen. Dat zie ik als parate kennis. In deze strips zien we Bilal de aanloop inzetten om met een gigantische sprong over de hoofden van vele andere tekenaars een graai te doen naar genialiteit.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Deel 1: Solden in Griekenland - Deel 2: De ingreep (De Bezige Bij/Oog & Blik)
In 2007 en de daaropvolgende jaren gooide Willy Linthout hoge ogen met
zijn stripreeks Het jaar van de olifant. Onder deze titel vertelde
hij het gefictionaliseerde relaas van hoe hij en zijn omgeving omgingen met
de zelfmoord van zijn zoon Sam. De reeks Wat wij moeten weten is in
zekere zin een spin-off van Het jaar van de olifant.
Willy’s alter ego, Karel, duikt ook in deze stripreeks
op.
Wat wij moeten weten draait echter meer rond de moeder en de twee broers van Karel. We krijgen dus een inkijkje in de ruimere familiecirkel van Karel Germonprez. “Moedre” leeft samen met haar zoon Valère in een stil en rustig Vlaams dorp. In de eerste twee delen van de stripreeks wordt er vooral op hen gefocust. Valère is een jonkman die nog steeds bij de steeds meer met haar gezondheid sukkelende Moedre inwoont. Linthout weet de relatie tussen de twee zeer scherp te beschrijven. Valère en Moedre lopen dag in dag uit op elkaar te kankeren, maar onderhuids broedt een duidelijke liefde voor en afhankelijkheid van elkaar. Broer Roger is gelukkig getrouwd en komt semiwekelijks over de vloer bij Moedre, alwaar hij zich te goed doet aan een sloot of twee alcohol. Dat alcoholgebruik lijkt zich te ontwikkelen als een tweede verhaallijn in de strip.
Chronologisch gezien speelt deze strip zich af voor en tijdens Het jaar van de olifant en handelt hij eveneens over de repercussies daarvan. In Wat wij moeten weten wordt er echter meer ingezoomd op wat dat met Moedre en de rest van de familie doet. Linthout schetst in deze strip het simpele dorpsleven dat mij persoonlijk zeer bekend voorkomt: blijven plakken in dorpscafés, argwaan tegenover “De grote stad”, de bakker die aan huis komt leveren, … Het feit dat dat gevoel van herkenning bij mij in zo’n grote mate aanwezig was bewijst dat Linthout zijn tableau op voortreffelijke wijze weet te scheppen. Mensen die De helaasheid der dingen gelezen of gezien hebben zullen eveneens enkele thematische gelijkaardigheden ontdekken. Denk nu niet dat deze strip een doorslag is van De helaasheid… Het verhaal dat Linthout vertelt is van een totaal andere orde en bovendien heeft niemand het monopolie op het kleindorpelijke drama. Wat het meeste opvalt aan de strip en waar ik het meeste van genoten heb is het surrealisme dat Linthout, meer nog dan in Het jaar van de olifant in het verhaal binnensmokkelt. Zo is Valère een onverbeterlijke knutselaar die de zotste gebruiksvoorwerpen in elkaar flanst. Ik wil niets verklappen maar hetgeen hij uitvindt om Moedre uit zijn persoonlijke lade te houden heeft hilarische gevolgen.
Ook een goede vondst is het regeltje tekst waarmee Linthout elk hoofdstuk afsluit. Dit is meestal een droge, puur praktische en beschrijvende zin die op komische wijze iets over het gehele stripverhaal zegt. Linthout hanteert voor deze strip dezelfde stijl als voor Het jaar van de olifant en presenteert ons zijn afgewerkte potloodschetsen. Deze zet verhoogt de geloofwaardigheid van het verhaal want hoewel hij op dezelfde cartooneske manier als voor zijn Urbanusstrips tekent is het juist dat rauwe en onafgewerkte dat de gebeurtenissen realistischer doet overkomen. Wat wij moeten weten verenigt het komische met het tragische en weet op beide vlakken de juiste noten te raken. In principe weet Linthout de humor, de setting, de stijl en de thematiek van Het jaar van de olifant en de Urbanusreeks te vermengen met elkaar. En tot nog toe pakt die mayonaise zeer goed.
Wat wij moeten weten draait echter meer rond de moeder en de twee broers van Karel. We krijgen dus een inkijkje in de ruimere familiecirkel van Karel Germonprez. “Moedre” leeft samen met haar zoon Valère in een stil en rustig Vlaams dorp. In de eerste twee delen van de stripreeks wordt er vooral op hen gefocust. Valère is een jonkman die nog steeds bij de steeds meer met haar gezondheid sukkelende Moedre inwoont. Linthout weet de relatie tussen de twee zeer scherp te beschrijven. Valère en Moedre lopen dag in dag uit op elkaar te kankeren, maar onderhuids broedt een duidelijke liefde voor en afhankelijkheid van elkaar. Broer Roger is gelukkig getrouwd en komt semiwekelijks over de vloer bij Moedre, alwaar hij zich te goed doet aan een sloot of twee alcohol. Dat alcoholgebruik lijkt zich te ontwikkelen als een tweede verhaallijn in de strip.
Chronologisch gezien speelt deze strip zich af voor en tijdens Het jaar van de olifant en handelt hij eveneens over de repercussies daarvan. In Wat wij moeten weten wordt er echter meer ingezoomd op wat dat met Moedre en de rest van de familie doet. Linthout schetst in deze strip het simpele dorpsleven dat mij persoonlijk zeer bekend voorkomt: blijven plakken in dorpscafés, argwaan tegenover “De grote stad”, de bakker die aan huis komt leveren, … Het feit dat dat gevoel van herkenning bij mij in zo’n grote mate aanwezig was bewijst dat Linthout zijn tableau op voortreffelijke wijze weet te scheppen. Mensen die De helaasheid der dingen gelezen of gezien hebben zullen eveneens enkele thematische gelijkaardigheden ontdekken. Denk nu niet dat deze strip een doorslag is van De helaasheid… Het verhaal dat Linthout vertelt is van een totaal andere orde en bovendien heeft niemand het monopolie op het kleindorpelijke drama. Wat het meeste opvalt aan de strip en waar ik het meeste van genoten heb is het surrealisme dat Linthout, meer nog dan in Het jaar van de olifant in het verhaal binnensmokkelt. Zo is Valère een onverbeterlijke knutselaar die de zotste gebruiksvoorwerpen in elkaar flanst. Ik wil niets verklappen maar hetgeen hij uitvindt om Moedre uit zijn persoonlijke lade te houden heeft hilarische gevolgen.
Ook een goede vondst is het regeltje tekst waarmee Linthout elk hoofdstuk afsluit. Dit is meestal een droge, puur praktische en beschrijvende zin die op komische wijze iets over het gehele stripverhaal zegt. Linthout hanteert voor deze strip dezelfde stijl als voor Het jaar van de olifant en presenteert ons zijn afgewerkte potloodschetsen. Deze zet verhoogt de geloofwaardigheid van het verhaal want hoewel hij op dezelfde cartooneske manier als voor zijn Urbanusstrips tekent is het juist dat rauwe en onafgewerkte dat de gebeurtenissen realistischer doet overkomen. Wat wij moeten weten verenigt het komische met het tragische en weet op beide vlakken de juiste noten te raken. In principe weet Linthout de humor, de setting, de stijl en de thematiek van Het jaar van de olifant en de Urbanusreeks te vermengen met elkaar. En tot nog toe pakt die mayonaise zeer goed.
(Oogachtend)
Charlotte Dumortier studeerde dit jaar af aan Sint-Lukas Brussel, in de
vakgroep striptekenen. Als masterproef maakte ze zeven boekjes met korte
gags over een eenzame ruimtevaarder die ze Murphy doopte. Johan Stuyck, die
lesgeeft op Sint-Lukas, vond die boekjes zo goed dat hij haar voorstelde om
ze uit te geven bij Oogachtend. Maar wat vinden wij daarvan?
Wel, eerst en vooral is dit een boek voor mensen die graag kijken. Normale gagstrips hebben een vrij strikte structuur: een zelfde aantal prentjes, steeds dezelfde lay-out of opbouw. De strips van Dumortier dienden als masterproef en daarvoor worden de studenten aangespoord om al hun kunsten te etaleren. Een gevolg daarvan is dat Dumortier loos gaat met lay-out, ritme, inkleuring en dergelijke meer. Gevolg daarvan is dat geen enkele gag of pagina dezelfde is. Dat had een warboel kunnen worden, ware het niet dat Dumortier het effect van de verschillen tussen de gags weet te breken door het tussenvoegen van op zichzelf staande, meestal paginagrote tekeningen. Die fungeren als een soort van rustpunt en herbergen soms een grap op zichzelf. Ze weet die prenten ook inhoud te geven door erin te verwijzen naar eerdere of nog komende gags en ook dat werkt de cohesie van het boek in de hand.
De avonturen van Murphy eindigen steeds op dezelfde manier: de dood van de (anti)held. Dat moet aan de ene kant een enorme steun geweest zijn bij het maken van de strips omdat men op die manier toch enige scenariële houvast heeft, maar aan de andere kant kan dat uiteraard ook leiden tot herhaling en autoplagiaat. Dumortier weet die valstrikken zeer goed te ontwijken. Murphy verzon een gigantisch scala aan levenseindes die vrijwel allemaal even grappig als onverwacht aankomen. De tekeningen zijn van een hoog niveau en doen zeer poppy aan. Zonder Dumortier op hetzelfde niveau te willen zetten, ze staat nu eenmaal nog maar aan het begin van haar carrière, zou ik haar toch in dezelfde map klasseren als een John Kricfalusi of een minder gedetailleerd tekenende Paul Pope. Dumortier abstraheert veel meer dan die laatste maar qua feel vind ik haar vergelijkbaar.
Liefhebbers van strips als Hägar De Verschrikkelijke zijn waarschijnlijk aan het foute adres bij deze strip omdat al de vormexperimenten de traditionele lezer misschien wat zullen afschrikken, maar eenieder met een open geest en wat kloten aan zijn of haar lijf zal zich door de aanschaf van deze strip geen buil vallen.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Wel, eerst en vooral is dit een boek voor mensen die graag kijken. Normale gagstrips hebben een vrij strikte structuur: een zelfde aantal prentjes, steeds dezelfde lay-out of opbouw. De strips van Dumortier dienden als masterproef en daarvoor worden de studenten aangespoord om al hun kunsten te etaleren. Een gevolg daarvan is dat Dumortier loos gaat met lay-out, ritme, inkleuring en dergelijke meer. Gevolg daarvan is dat geen enkele gag of pagina dezelfde is. Dat had een warboel kunnen worden, ware het niet dat Dumortier het effect van de verschillen tussen de gags weet te breken door het tussenvoegen van op zichzelf staande, meestal paginagrote tekeningen. Die fungeren als een soort van rustpunt en herbergen soms een grap op zichzelf. Ze weet die prenten ook inhoud te geven door erin te verwijzen naar eerdere of nog komende gags en ook dat werkt de cohesie van het boek in de hand.
De avonturen van Murphy eindigen steeds op dezelfde manier: de dood van de (anti)held. Dat moet aan de ene kant een enorme steun geweest zijn bij het maken van de strips omdat men op die manier toch enige scenariële houvast heeft, maar aan de andere kant kan dat uiteraard ook leiden tot herhaling en autoplagiaat. Dumortier weet die valstrikken zeer goed te ontwijken. Murphy verzon een gigantisch scala aan levenseindes die vrijwel allemaal even grappig als onverwacht aankomen. De tekeningen zijn van een hoog niveau en doen zeer poppy aan. Zonder Dumortier op hetzelfde niveau te willen zetten, ze staat nu eenmaal nog maar aan het begin van haar carrière, zou ik haar toch in dezelfde map klasseren als een John Kricfalusi of een minder gedetailleerd tekenende Paul Pope. Dumortier abstraheert veel meer dan die laatste maar qua feel vind ik haar vergelijkbaar.
Liefhebbers van strips als Hägar De Verschrikkelijke zijn waarschijnlijk aan het foute adres bij deze strip omdat al de vormexperimenten de traditionele lezer misschien wat zullen afschrikken, maar eenieder met een open geest en wat kloten aan zijn of haar lijf zal zich door de aanschaf van deze strip geen buil vallen.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Le Lombard / Collectie Getekend)
De collectie Getekend van Le Lombard zorgt steeds voor lekker
leesmateriaal. De imprint bestaat al meer dan vijfentwintig jaar en heeft
nog geen veertig albums opgeleverd. Dat wil zeggen dat men streng
selecteert voor opname. Goed zo. Ook Mezek staat garant voor een
interessant uurtje lezen.
Laat ik voor de verandering eens beginnen met de tekenaar. André Juillard is bepaald geen sukkelaar. De man heeft met strips als Het dagboek en De lange reis van Lena al bewezen dat hij met kundige hand een prachtige wereld kan scheppen. Zijn potloodtekeningen leunen dicht tegen de klare lijn aan maar hij weet er meer realisme in te leggen dan pakweg Hergé. Dat heeft veel met de inkleuring te maken die meer diepgang heeft dan de kleuren die doorgaans aan dit soort tekeningen worden toebedeeld. In deze strip is actie en techniek zeer belangrijk aangezien het verhaal over piloten en oorlog handelt. Ik ben geen ingenieur maar de vliegtuigen die Juillard op het blad zet lijken me technisch extreem goed onderbouwd. En dat draagt toe aan de smaak van het geheel nietwaar?
Denk bij deze strip nu alstublieft niet meteen aan Buck Danny of iets dergelijks. Het verhaal dat scenarist Yann uit zijn mouw schudt is toch iets serieuzer van aard. Het boek speelt zich af in 1948 en handelt over de Israëlische staat in haar kinderschoenen. In die periode voerde Israël oorlog met Egypte maar beschikte het amper over goede vliegtuigen en piloten. Daarom werden die ingehuurd en blijkbaar zaten daar ook Duitsers tussen die in WOII meegevochten hebben. Zo’n gegeven lijkt me extreem interessant. Toch liep scenarist Yann al jaren te leuren met zijn project. Het was pas toen Juillard erover las in een interview met Yann en de man contacteerde dat het project, pun 100% intended, vleugels kreeg.
Ook het feit dat alle in de strip gegeven historische informatie nieuw voor me was kon me enorm bekoren. Men is blijkbaar nooit te oud om bij te leren. Aan de andere kant is juist die informatie één van de weinige minpunten van deze strip. Soms wordt er iets te lang gepalaverd en zijn de tekstballonnen iets te zeer volgestouwd met woorden. Maar dat is uiteraard mijn persoonlijke smaak. Ik ben er zeker van dat geschiedenisliefhebbers met veel plezier deze teksten tot zich zullen nemen. Gelukkig is er ruimte voor intrige en ook wat sexy time. Hoofdpersonage Björn houdt er relaties met drie verschillende vrouwen op na en blijkt heel wat geraamtes in zijn kast hebben te zitten. Naarmate die er komen uitkletteren wordt het verhaal, na een vrij trage start, ook spannender. Mezek is een waardevolle toevoeging aan Getekend en een aanrader om onder de kerstboom te leggen voor papa, mama, opa, oma, jezelf of je lief. Er vanuitgaand dat wij dikke, zweterige, oude striplezers uiteraard een lief hebben. Cue: verontwaardigde reacties van mensen die geen gevoel voor humor, relativering en/of zelfspot hebben.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
Laat ik voor de verandering eens beginnen met de tekenaar. André Juillard is bepaald geen sukkelaar. De man heeft met strips als Het dagboek en De lange reis van Lena al bewezen dat hij met kundige hand een prachtige wereld kan scheppen. Zijn potloodtekeningen leunen dicht tegen de klare lijn aan maar hij weet er meer realisme in te leggen dan pakweg Hergé. Dat heeft veel met de inkleuring te maken die meer diepgang heeft dan de kleuren die doorgaans aan dit soort tekeningen worden toebedeeld. In deze strip is actie en techniek zeer belangrijk aangezien het verhaal over piloten en oorlog handelt. Ik ben geen ingenieur maar de vliegtuigen die Juillard op het blad zet lijken me technisch extreem goed onderbouwd. En dat draagt toe aan de smaak van het geheel nietwaar?
Denk bij deze strip nu alstublieft niet meteen aan Buck Danny of iets dergelijks. Het verhaal dat scenarist Yann uit zijn mouw schudt is toch iets serieuzer van aard. Het boek speelt zich af in 1948 en handelt over de Israëlische staat in haar kinderschoenen. In die periode voerde Israël oorlog met Egypte maar beschikte het amper over goede vliegtuigen en piloten. Daarom werden die ingehuurd en blijkbaar zaten daar ook Duitsers tussen die in WOII meegevochten hebben. Zo’n gegeven lijkt me extreem interessant. Toch liep scenarist Yann al jaren te leuren met zijn project. Het was pas toen Juillard erover las in een interview met Yann en de man contacteerde dat het project, pun 100% intended, vleugels kreeg.
Ook het feit dat alle in de strip gegeven historische informatie nieuw voor me was kon me enorm bekoren. Men is blijkbaar nooit te oud om bij te leren. Aan de andere kant is juist die informatie één van de weinige minpunten van deze strip. Soms wordt er iets te lang gepalaverd en zijn de tekstballonnen iets te zeer volgestouwd met woorden. Maar dat is uiteraard mijn persoonlijke smaak. Ik ben er zeker van dat geschiedenisliefhebbers met veel plezier deze teksten tot zich zullen nemen. Gelukkig is er ruimte voor intrige en ook wat sexy time. Hoofdpersonage Björn houdt er relaties met drie verschillende vrouwen op na en blijkt heel wat geraamtes in zijn kast hebben te zitten. Naarmate die er komen uitkletteren wordt het verhaal, na een vrij trage start, ook spannender. Mezek is een waardevolle toevoeging aan Getekend en een aanrader om onder de kerstboom te leggen voor papa, mama, opa, oma, jezelf of je lief. Er vanuitgaand dat wij dikke, zweterige, oude striplezers uiteraard een lief hebben. Cue: verontwaardigde reacties van mensen die geen gevoel voor humor, relativering en/of zelfspot hebben.
Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Silvester / HC - € 19,95)
Het verstrippen van 'literaire' romans kent een hoge vlucht. De redenen
daarvoor zijn legio. De makers willen een hoogstaande strip maken, het
medium strip op een hoger niveau tillen, maken een adaptatie die op
creatieve wijze omgaat met het bronmateriaal of willen simpelweg met een
succesvol verhaal makkelijk geld binnen halen. Aan boord van de
Morgenster is een adaptatie van een roman van Pierre Mac Orlan, maar is
vermoedelijk een werk van liefde. Als Riff Reb’s het voor het geld
deed, had hij wel Harry Potter proberen te verstrippen.
We mogen in onze handjes wrijven dat Reb’s deze taak op zich heeft genomen. Eerst dacht ik: “Pfff, weer een piratenstrip”, maar deze is toch anders dan de rest. Naar alle waarschijnlijkheid heeft het originele boek daar veel mee te maken. Aan de teksten in dit boek hangt wat meer vlees dan in de doorsnee strip. Het verhaal heeft niet echt een plot en bestaat uit korte chronologische verhalen over een jongen die piraat wordt en later, als oude en verbitterde man, terugkijkt op zijn leven. De kracht van de verhalen ligt enerzijds in de historische correctheid, Reb’s heeft zich enig opzoekwerk gepermitteerd, en anderzijds in de poëtische benadering van de piraat. Eenzaamheid, verliefdheid, woede, moordlust: allen aanwezig. De verhalen variëren van zeer goed tot slechts entertainend. Enkele slagen er niet meteen in om de inhoud of de sfeer die Reb’s waarschijnlijk wilde overbrengen uit te beelden. Een roman adapteren is geen makkelijk werk, men moet zeer kundig zijn in het kiezen wat je overbrengt en wat je weg laat.
Hoewel ik de kriebels krijg van te overdreven literair taalgebruik slaagt Reb’s (en dus ook de vertaler) erin om de grens naar semipoëtische drek niet te overschrijden. Er staan enkele pareltjes van beschrijvende zinnen in dit boek. Dat is doorgaans geen gewoonte in strips en alleen daarom al is dit boek het aanschaffen waard. Reb’s, echte naam Dominique Duprez, werkt al enkele decennia in de stripwereld en het minste wat je van zijn tekeningen kunt zeggen is dat ze kundig vervaardigd zijn. Reb’s hanteert een krasserige stijl. Geheel naar één van de door Scott McCloud omschreven stripprincipes dat handelt over realisme in decor en identificatie met de personages in de strip, laat hij die stijl in de achtergronden neigen naar realisme met veel arcering terwijl hij de personages net iets cartoonesquer tekent. Volgens McCloud ervaren we een verhaal als spannender en echter als de achtergronden meer waarheidsgetrouw zijn en leven we meer mee met stripfiguren als die uit simpele gelaatstrekken zijn opgetrokken. De inkleuring is monochroom en wisselt van verhaal tot verhaal. Soms, om een bepaald effect te bereiken, verandert het palet ook binnen hetzelfde hoofdstuk. Ik kan niet zeggen dat ik er wild van ben. Doeltreffend: ja, sfeervol: ja, maar iets zegt me dat de tekeningen van Reb’s in volle kleurenpracht nog beter tot hun recht zouden komen. Iedereen die enkel serieuze strips en graphic novels leest maar stiekem toch nog altijd een beetje een belhamel is die zich de schrik der zeven zeeën waant, zal met volle teugen van dit boek kunnen genieten. Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
We mogen in onze handjes wrijven dat Reb’s deze taak op zich heeft genomen. Eerst dacht ik: “Pfff, weer een piratenstrip”, maar deze is toch anders dan de rest. Naar alle waarschijnlijkheid heeft het originele boek daar veel mee te maken. Aan de teksten in dit boek hangt wat meer vlees dan in de doorsnee strip. Het verhaal heeft niet echt een plot en bestaat uit korte chronologische verhalen over een jongen die piraat wordt en later, als oude en verbitterde man, terugkijkt op zijn leven. De kracht van de verhalen ligt enerzijds in de historische correctheid, Reb’s heeft zich enig opzoekwerk gepermitteerd, en anderzijds in de poëtische benadering van de piraat. Eenzaamheid, verliefdheid, woede, moordlust: allen aanwezig. De verhalen variëren van zeer goed tot slechts entertainend. Enkele slagen er niet meteen in om de inhoud of de sfeer die Reb’s waarschijnlijk wilde overbrengen uit te beelden. Een roman adapteren is geen makkelijk werk, men moet zeer kundig zijn in het kiezen wat je overbrengt en wat je weg laat.
Hoewel ik de kriebels krijg van te overdreven literair taalgebruik slaagt Reb’s (en dus ook de vertaler) erin om de grens naar semipoëtische drek niet te overschrijden. Er staan enkele pareltjes van beschrijvende zinnen in dit boek. Dat is doorgaans geen gewoonte in strips en alleen daarom al is dit boek het aanschaffen waard. Reb’s, echte naam Dominique Duprez, werkt al enkele decennia in de stripwereld en het minste wat je van zijn tekeningen kunt zeggen is dat ze kundig vervaardigd zijn. Reb’s hanteert een krasserige stijl. Geheel naar één van de door Scott McCloud omschreven stripprincipes dat handelt over realisme in decor en identificatie met de personages in de strip, laat hij die stijl in de achtergronden neigen naar realisme met veel arcering terwijl hij de personages net iets cartoonesquer tekent. Volgens McCloud ervaren we een verhaal als spannender en echter als de achtergronden meer waarheidsgetrouw zijn en leven we meer mee met stripfiguren als die uit simpele gelaatstrekken zijn opgetrokken. De inkleuring is monochroom en wisselt van verhaal tot verhaal. Soms, om een bepaald effect te bereiken, verandert het palet ook binnen hetzelfde hoofdstuk. Ik kan niet zeggen dat ik er wild van ben. Doeltreffend: ja, sfeervol: ja, maar iets zegt me dat de tekeningen van Reb’s in volle kleurenpracht nog beter tot hun recht zouden komen. Iedereen die enkel serieuze strips en graphic novels leest maar stiekem toch nog altijd een beetje een belhamel is die zich de schrik der zeven zeeën waant, zal met volle teugen van dit boek kunnen genieten. Meer recensies van Peter kunt u lezen op zijn blog.
(Casterman, Integrale (nrs. 1-2): HC - € 20. Nr. 3 - Omaha Beach: HC - € 11.50)
Jarbinet is als stripmaker vooral bekend om De as van de Katharen,
maar kwam in 2009 op de proppen met een tweeluik rond WOII: Waar de
mannen vallen en Morgen zullen wij er niet meer zijn. Dat
tweeluik verscheen onlangs in een integrale. De aanleiding daarvoor is de
verschijning van het eerste deel van een tweede tweeluik onder de naam
Airborne 44: Omaha Beach. De verhalen en de personages in deze twee
tweeluiken hebben totaal niets met elkaar te maken. Toch volgt hier een
recensie over het geheel. De sfeer, tekeningen, dialogen en het vakmanschap
zijn immers van gelijke orde.
Beide verhalen draaien rond de impact van de tweede wereldoorlog op menselijk niveau. Met verbazend gemak propt Jarbinet een heleboel verschillende personages en hun verhalen in zijn strips en weet hij ze genuanceerd af te schilderen. Aan de Duitse kant lopen er natuurlijk enkele regelrechte smeerlappen rond. Het blijven de slechteriken natuurlijk, maar praktisch alle personages hebben hun donkere en lichte zijde. Even vreesde ik voor een te zacht voortkabbelende strip met vooral heel veel gebabbel, maar op de gepaste momenten barst de bom. De psychologische en kalme scènes wisselen af met filmische actiescènes. Vaak is de actie in een Europese strip niet om over naar huis te schrijven maar Jarbinet slaagt erin om de gevechten in zijn strip een zekere bombast mee te geven zonder de personages uit het oog te verliezen.
De stijl van Jarbinet heeft daar veel mee te maken. Jarbinet hanteert een realistische stijl die dicht tegen die van Vance aanleunt. Hij slaagt er echter in om zijn tekeningen levendiger te houden. Geen stramme houdingen, maar vloeiend tekenwerk. Hij kleurt zijn werk rechtstreeks in met verf en dat zorgt voor een heldere levendigheid die je niet vaak ziet in dit soort strips. Elk plaatje is een prachtig miniatuurschilderijtje. Voor de strips werkte Jarbinet samen met Philippe Gillian, de conservator van een oorlogsmuseum. Diens taak bestond eruit de historische details te controleren. De strips zijn bijgevolg een zeer gedetailleerd en historisch correct verslag van bepaalde gebeurtenissen in WOII. Dat maakt deze reeks uiteraard nog net dat tikkeltje interessanter. Ik wist bijvoorbeeld niet dat de Nazi’s rijdende gaskamers hadden. Zo leert een mens nog eens iets bij.
De dialogen van Jarbinet zijn soms op het randje van het cliché maar tuimelen net niet in de afgrond van het melodrama. Ik kan zelfs geloven dat mensen in tijden als deze soms vervallen tot platitudes. Wat valt er immers nog te zeggen in het aanschijn van zoveel ellende? De gruwel valt soms gewoon niet te beschrijven. In die gevallen nemen de tekeningen van Jarbinet het werk over. Verdict: een meesterlijk getekende, goed gestoffeerde maar nooit saaie, stripreeks met perfect gedoseerde afwisseling tussen actie en rustpunten. WOII is toch nog voor iets goed geweest al weegt het ene niet op tegen het andere natuurlijk.
Beide verhalen draaien rond de impact van de tweede wereldoorlog op menselijk niveau. Met verbazend gemak propt Jarbinet een heleboel verschillende personages en hun verhalen in zijn strips en weet hij ze genuanceerd af te schilderen. Aan de Duitse kant lopen er natuurlijk enkele regelrechte smeerlappen rond. Het blijven de slechteriken natuurlijk, maar praktisch alle personages hebben hun donkere en lichte zijde. Even vreesde ik voor een te zacht voortkabbelende strip met vooral heel veel gebabbel, maar op de gepaste momenten barst de bom. De psychologische en kalme scènes wisselen af met filmische actiescènes. Vaak is de actie in een Europese strip niet om over naar huis te schrijven maar Jarbinet slaagt erin om de gevechten in zijn strip een zekere bombast mee te geven zonder de personages uit het oog te verliezen.
De stijl van Jarbinet heeft daar veel mee te maken. Jarbinet hanteert een realistische stijl die dicht tegen die van Vance aanleunt. Hij slaagt er echter in om zijn tekeningen levendiger te houden. Geen stramme houdingen, maar vloeiend tekenwerk. Hij kleurt zijn werk rechtstreeks in met verf en dat zorgt voor een heldere levendigheid die je niet vaak ziet in dit soort strips. Elk plaatje is een prachtig miniatuurschilderijtje. Voor de strips werkte Jarbinet samen met Philippe Gillian, de conservator van een oorlogsmuseum. Diens taak bestond eruit de historische details te controleren. De strips zijn bijgevolg een zeer gedetailleerd en historisch correct verslag van bepaalde gebeurtenissen in WOII. Dat maakt deze reeks uiteraard nog net dat tikkeltje interessanter. Ik wist bijvoorbeeld niet dat de Nazi’s rijdende gaskamers hadden. Zo leert een mens nog eens iets bij.
De dialogen van Jarbinet zijn soms op het randje van het cliché maar tuimelen net niet in de afgrond van het melodrama. Ik kan zelfs geloven dat mensen in tijden als deze soms vervallen tot platitudes. Wat valt er immers nog te zeggen in het aanschijn van zoveel ellende? De gruwel valt soms gewoon niet te beschrijven. In die gevallen nemen de tekeningen van Jarbinet het werk over. Verdict: een meesterlijk getekende, goed gestoffeerde maar nooit saaie, stripreeks met perfect gedoseerde afwisseling tussen actie en rustpunten. WOII is toch nog voor iets goed geweest al weegt het ene niet op tegen het andere natuurlijk.
(Blloan - HC - € 29,95)
Scenarist Fabien Vehlmann is vooral bekend van de reeks Alleen. Er
werden rond de eeuwwisseling ook enkele andere reeksen van de man vertaald,
maar die braken niet echt potten. Dat uitgeverij Blloan nu op de proppen
komt met een bundeling van Green Manor is daarom een beetje vreemd.
Temeer omdat de reeks die als zijn debuut beschouwd kan worden al eens,
verspreid over drie albums, in het Nederlands is uitgegeven. Daar komt nog
eens bij dat deze strip geen hoofdpersonage kent en een verzameling korte
verhalen behelst die enkel een zelfde startlocatie en thematiek kennen.
Moeilijk te verkopen me dunkt. Na het eerste verhaal gelezen te hebben wist
ik echter meteen dat dit boek een persoonlijke favoriet zou
worden.
Green Manor is een Londense gentlemen’s club zoals die alleen in Engeland bestaat: pijprokende heren in smoking jackets die brandy drinken bij het haardvuur, onderwijl straffe verhalen opdissend. De heren in deze club hebben echter een voorliefde voor sinistere mysteries en een groot deel van hen lijkt ook banden te hebben met de politie of Scotland Yard. Elk verhaal begint op dezelfde manier: enkele leden van de club discussiëren over lugubere zaken, zoals een net gepleegde en onopgeloste moord, of voeren een theoretisch gesprek in de trant van “Hoe zou jij een moord aanpakken?”
Onveranderlijk escaleren die gesprekken in daden. Soms moet er een moord opgelost worden, soms moet er één verijdeld worden, maar altijd eindigt het mysterie met een twist aan de ontknoping. Om het geheel geloofwaardig te houden, er kunnen niet elke week dodelijke slachtoffers vallen in of rond dezelfde club, situeert Vehlmann de verhalen enkele jaren uit elkaar. Zijn speelterrein omvat het Londen aan het einde de negentiende eeuw. Onvermijdelijk spoken de geesten van de tijd door de verhalen. Sherlock Holmes, Agatha Christie en Jack De Ripper zijn nooit ver uit de buurt. Vehlmann tackelt bekende opzetten als een moord in een afgesloten kamer of een ongeluk dat uiteindelijk een moord blijkt geweest te zijn met veel gusto. Hij slaagt er meestal in om de lezer enkele stappen voor te zijn en er een hoogst persoonlijke draai aan te geven.
Slechts drie van de zestien verhalen vond ik door te vergezochte plotwendingen iets minder. Dit boek draait, qua opzet, vrijwel volledig om plot. Er is immers nooit veel ruimte om personages te ontwikkelen. Vehlmann slaagt echter in zijn voornemen: praktisch alle verhalen zullen u op hun minst entertainen en op hun meest aan uw stoel kluisteren.
Tekenaar Denis Bodart, vooral bekend van de humoristische strips Spettertje en Vieze sprookjes slaagt erin om zijn stijl op uitstekende wijze naar de verhalen te modelleren. Hij stopt genoeg schwung, beweging en humor in de prenten om niet te gaan vervelen, maar overdrijft daar ook niet mee zoals in zijn humoristische strips. Noemenswaardig is ook wat hij doet met de veelheid aan personages. Telkens weer verschillende mannen tekenen met de volgende kenmerken: “Brits, upper class, tussen de 30 en 70 jaar oud” zou bij vele tekenaars tot niet van elkaar te onderscheiden figuren leiden. Bodart blijkt echter een meester van de karikatuur en geeft elk van hen een makkelijk van de andere personages te onderscheiden uiterlijk mee. Dit boek bevat drie albums die al in één of andere vorm op de Nederlandstalige markt te krijgen waren, meestal enkel in softcover. Blloan schenkt ons, naar iets wat blijkbaar goede gewoonte aan het worden is, een prachtige uitgave. Alle verhalen in één hardcover met een prachtige omslag die voelbaar met reliëf gedrukt is. Voeg daar nog het rode leeslint aan toe en het plaatje is af. Ik betwijfel bovendien ten zeerste of iemand dat leeslint zelfs zal nodig hebben. Ik las dit boek in één ruk uit.
Meer recensies kunt u lezen op zijn blog.
Green Manor is een Londense gentlemen’s club zoals die alleen in Engeland bestaat: pijprokende heren in smoking jackets die brandy drinken bij het haardvuur, onderwijl straffe verhalen opdissend. De heren in deze club hebben echter een voorliefde voor sinistere mysteries en een groot deel van hen lijkt ook banden te hebben met de politie of Scotland Yard. Elk verhaal begint op dezelfde manier: enkele leden van de club discussiëren over lugubere zaken, zoals een net gepleegde en onopgeloste moord, of voeren een theoretisch gesprek in de trant van “Hoe zou jij een moord aanpakken?”
Onveranderlijk escaleren die gesprekken in daden. Soms moet er een moord opgelost worden, soms moet er één verijdeld worden, maar altijd eindigt het mysterie met een twist aan de ontknoping. Om het geheel geloofwaardig te houden, er kunnen niet elke week dodelijke slachtoffers vallen in of rond dezelfde club, situeert Vehlmann de verhalen enkele jaren uit elkaar. Zijn speelterrein omvat het Londen aan het einde de negentiende eeuw. Onvermijdelijk spoken de geesten van de tijd door de verhalen. Sherlock Holmes, Agatha Christie en Jack De Ripper zijn nooit ver uit de buurt. Vehlmann tackelt bekende opzetten als een moord in een afgesloten kamer of een ongeluk dat uiteindelijk een moord blijkt geweest te zijn met veel gusto. Hij slaagt er meestal in om de lezer enkele stappen voor te zijn en er een hoogst persoonlijke draai aan te geven.
Slechts drie van de zestien verhalen vond ik door te vergezochte plotwendingen iets minder. Dit boek draait, qua opzet, vrijwel volledig om plot. Er is immers nooit veel ruimte om personages te ontwikkelen. Vehlmann slaagt echter in zijn voornemen: praktisch alle verhalen zullen u op hun minst entertainen en op hun meest aan uw stoel kluisteren.
Tekenaar Denis Bodart, vooral bekend van de humoristische strips Spettertje en Vieze sprookjes slaagt erin om zijn stijl op uitstekende wijze naar de verhalen te modelleren. Hij stopt genoeg schwung, beweging en humor in de prenten om niet te gaan vervelen, maar overdrijft daar ook niet mee zoals in zijn humoristische strips. Noemenswaardig is ook wat hij doet met de veelheid aan personages. Telkens weer verschillende mannen tekenen met de volgende kenmerken: “Brits, upper class, tussen de 30 en 70 jaar oud” zou bij vele tekenaars tot niet van elkaar te onderscheiden figuren leiden. Bodart blijkt echter een meester van de karikatuur en geeft elk van hen een makkelijk van de andere personages te onderscheiden uiterlijk mee. Dit boek bevat drie albums die al in één of andere vorm op de Nederlandstalige markt te krijgen waren, meestal enkel in softcover. Blloan schenkt ons, naar iets wat blijkbaar goede gewoonte aan het worden is, een prachtige uitgave. Alle verhalen in één hardcover met een prachtige omslag die voelbaar met reliëf gedrukt is. Voeg daar nog het rode leeslint aan toe en het plaatje is af. Ik betwijfel bovendien ten zeerste of iemand dat leeslint zelfs zal nodig hebben. Ik las dit boek in één ruk uit.
Meer recensies kunt u lezen op zijn blog.
(Eigen beheer, € 5,- te bestellen via robert@dandyraffe.nl)
Aanstormend striptalent Robert van Raffe is momenteel bezig aan zijn eerste
graphic novel: Dandy tegen wil & dank. Gelukkig doken er in het
verleden hier en daar al wat kortere werkjes van hem op. Zone 5300,
Plots Stripmagazine, Eisner, Vormberichten, NRC Next en
Passionate publiceerden allen reeds werk hem. Dat zijn niet de
minsten.
Dit jaar deed van Raffe mee aan 24 Hour Comic Day en maakte het verhaal Syrena. Hij stuurde het verhaal in voor De Plastieken Plunk, maar greep jammerlijk naast de prijzen. Dat is begrijpelijk, want als men 24 strippagina’s maakt in 24 uur tijd zonder te slapen kan men geen perfectie afleveren. Toch is dit één van de beste 24 Hour Comics die ik onder ogen kreeg sinds Randall. C’s Als er lucht is moet ge ademen. Van Raffe neemt zichzelf als onderwerp. Meestal zijn de resultaten daarvan stevig in de realiteit verankerde filosofische bespiegelingen over het dagelijkse leven. Dat krijg je als je tijd hebt om na te denken over wat je gaat maken en ook een voorliefde hebt voor filosofie.
Syrena is een aaneenschakeling van scènes die zich afspelen met pauzes van soms zelfs acht jaar en handelt in hoofdzaak over hoe mensen zich dingen herinneren en over meisjes. Initieel leidt dit tot een rechttoe rechtaan verhaal, maar later, naarmate slaapgebrek en caffeïnemisbruik zich opstapelen, neemt het verhaal een magisch-realistische wending. Sfeervolle droombeelden vermengen zich met de subjectieve herinneringen van de maker en leiden tot symbolische pagina’s en gebeurtenissen die het verhaal naar een hoger niveau tillen.
Een trucje dat vele tekenaars gebruiken tijdens zo’n tekenmarathon is paginavullende tekeningen maken. Dat gaat lekker snel vooruit. Ook van Raffe hanteert deze techniek af en toe. Meestal leidt dat tot niet veel, maar in Syrena zijn deze pagina’s dankzij hun compositie en onderwerp mijn favorieten. Op sommige pagina’s staat zelfs maar één tekening die niet eens paginavullend is. Deze zijn echter op zo’n manier in het verhaal verwerkt dat het gebruik van dit stijlkenmerk het trucje overstijgt. Met andere woorden: het past in het verhaal en draagt bij aan de sfeer. Van Raffe hanteert een zeer simpele tekenstijl met dunne lijntjes waarvan idioten denken “Hé, dat kan ik ook!” tot ze het proberen en jammerlijk de mist ingaan. Elk van de in minieme aantallen aanwezige lijntjes staat op zijn plaats. Less is more, als het ware. Van Raffe houdt ook tot op het einde van het verhaal dezelfde grafische standaard aan en ook dat is een krachttoer want verlies aan kwaliteit is meer regel dan uitzondering wanneer men aan de 24 Hour Comic Day meedoet. Voor de liefhebber van de betere graphic novel is dit een werkje dat niet in de verzameling mag ontbreken.
Dit jaar deed van Raffe mee aan 24 Hour Comic Day en maakte het verhaal Syrena. Hij stuurde het verhaal in voor De Plastieken Plunk, maar greep jammerlijk naast de prijzen. Dat is begrijpelijk, want als men 24 strippagina’s maakt in 24 uur tijd zonder te slapen kan men geen perfectie afleveren. Toch is dit één van de beste 24 Hour Comics die ik onder ogen kreeg sinds Randall. C’s Als er lucht is moet ge ademen. Van Raffe neemt zichzelf als onderwerp. Meestal zijn de resultaten daarvan stevig in de realiteit verankerde filosofische bespiegelingen over het dagelijkse leven. Dat krijg je als je tijd hebt om na te denken over wat je gaat maken en ook een voorliefde hebt voor filosofie.
Syrena is een aaneenschakeling van scènes die zich afspelen met pauzes van soms zelfs acht jaar en handelt in hoofdzaak over hoe mensen zich dingen herinneren en over meisjes. Initieel leidt dit tot een rechttoe rechtaan verhaal, maar later, naarmate slaapgebrek en caffeïnemisbruik zich opstapelen, neemt het verhaal een magisch-realistische wending. Sfeervolle droombeelden vermengen zich met de subjectieve herinneringen van de maker en leiden tot symbolische pagina’s en gebeurtenissen die het verhaal naar een hoger niveau tillen.
Een trucje dat vele tekenaars gebruiken tijdens zo’n tekenmarathon is paginavullende tekeningen maken. Dat gaat lekker snel vooruit. Ook van Raffe hanteert deze techniek af en toe. Meestal leidt dat tot niet veel, maar in Syrena zijn deze pagina’s dankzij hun compositie en onderwerp mijn favorieten. Op sommige pagina’s staat zelfs maar één tekening die niet eens paginavullend is. Deze zijn echter op zo’n manier in het verhaal verwerkt dat het gebruik van dit stijlkenmerk het trucje overstijgt. Met andere woorden: het past in het verhaal en draagt bij aan de sfeer. Van Raffe hanteert een zeer simpele tekenstijl met dunne lijntjes waarvan idioten denken “Hé, dat kan ik ook!” tot ze het proberen en jammerlijk de mist ingaan. Elk van de in minieme aantallen aanwezige lijntjes staat op zijn plaats. Less is more, als het ware. Van Raffe houdt ook tot op het einde van het verhaal dezelfde grafische standaard aan en ook dat is een krachttoer want verlies aan kwaliteit is meer regel dan uitzondering wanneer men aan de 24 Hour Comic Day meedoet. Voor de liefhebber van de betere graphic novel is dit een werkje dat niet in de verzameling mag ontbreken.
(Uitgeverij L, € 15,95)
Afrika kan me maar matig interesseren. Sterker, na Antarctica is Afrika
mijn minst favoriete werelddeel. Toch heeft de reeks Aya uit
Yopougon, die zich grotendeels in Ivoorkust afspeelt, me goed gesmaakt.
Dat is een spijtige zaak want op dit zesde deel staat vermeld dat dit het
(voorlopige) laatste deel is.
De reeks wordt geschreven door Marguerite Abouet, een Afrikaanse die vlakbij Parijs woont, en getekend door haar man Clément Oubrerie. Marguerite woonde zelf tot haar twaalfde in de wijk Yopougon in Abidjan. Ze weet dus waarover ze schrijft. Toch is dit geen autobiografisch werk. Alle personages en verhalen zijn verzonnen. Enkel de sfeer en manier van leven zijn uit het leven gegrepen. Dat is een plus voor lezers die geboeid zijn door Afrika. De strips zitten ook tsjokvol met de gebruiken, gewoontes en beroepen van onze Afrikaanse broeders. Maar zoals ik al zei, dat doet het niet voor mij.
Mijn liefde voor deze reeks werd vooral opgewekt door de personages en de verhalen. Abouet presenteert ons een zeer uitgebreide cast van vrienden, geliefden, familie en collega’s en verweeft hun levens op kundige wijze met elkaar. Je zou het een soap kunnen noemen, al zijn de verhalen van hoger niveau dan die van soaps op tv. Die verhalen slagen erin om, zonder al te prekerig over te komen, aan een aantal “grote” thema’s te raken: migratie, homoseksualiteit in Afrika, leerkrachten die hun handen niet kunnen thuishouden, enzovoort. Nooit vergeet Abouet echter wat een goede vertelling maakt: spanning, humor en geloofwaardigheid. De humor zit hem vooral in de onhandigheid van de mannen. Het is overduidelijk dat de vrouwen de broek dragen in Afrika. De meeste mannen denken dat ze het heertje zijn maar in feite blijken ze knullige kerels die nooit echt volwassen geworden zijn. Vrouwelijke lezers zullen zich deze strips zonder twijfel laten smaken. Macho’s zonder relativeringszin gelieve zich te onthouden. Wat eveneens bijdraagt tot de humor zijn de met talloze Afrikaanse spreekwoorden doorspekte dialogen. Zeg nu zelf, een gezegde als: “De adem van een grijsaard stinkt, maar zijn woorden niet”, dat is toch om vingers en duimen bij af te likken?
Oubrerie hanteert een krasserige tekenstijl met zeer veel fijne lijntjes die vreemd genoeg toch weids en open aandoet. De inkleuring heeft daar veel mee te maken. Het kleurrijke palet roept veel sfeer en levendigheid op.
De oplettende lezer heeft op dit punt door dat deze recensie eigenlijk niet over het zesde deel van deze reeks gaat maar over de serie zelf. Wie de reeks kent heeft waarschijnlijk alle delen al in huis en hoeft niet meer overtuigd te worden. Maar u daar, diegene die de reeks niet kent, laat u overtuigen en geef het eerste deel een kans. Sterker nog, als u zichzelf al dat heen en weer geloop naar de stripboer wilt besparen, koop meteen alle delen. Zelfs als Afrika u koud laat zullen de personages uw hart verwarmen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.
De reeks wordt geschreven door Marguerite Abouet, een Afrikaanse die vlakbij Parijs woont, en getekend door haar man Clément Oubrerie. Marguerite woonde zelf tot haar twaalfde in de wijk Yopougon in Abidjan. Ze weet dus waarover ze schrijft. Toch is dit geen autobiografisch werk. Alle personages en verhalen zijn verzonnen. Enkel de sfeer en manier van leven zijn uit het leven gegrepen. Dat is een plus voor lezers die geboeid zijn door Afrika. De strips zitten ook tsjokvol met de gebruiken, gewoontes en beroepen van onze Afrikaanse broeders. Maar zoals ik al zei, dat doet het niet voor mij.
Mijn liefde voor deze reeks werd vooral opgewekt door de personages en de verhalen. Abouet presenteert ons een zeer uitgebreide cast van vrienden, geliefden, familie en collega’s en verweeft hun levens op kundige wijze met elkaar. Je zou het een soap kunnen noemen, al zijn de verhalen van hoger niveau dan die van soaps op tv. Die verhalen slagen erin om, zonder al te prekerig over te komen, aan een aantal “grote” thema’s te raken: migratie, homoseksualiteit in Afrika, leerkrachten die hun handen niet kunnen thuishouden, enzovoort. Nooit vergeet Abouet echter wat een goede vertelling maakt: spanning, humor en geloofwaardigheid. De humor zit hem vooral in de onhandigheid van de mannen. Het is overduidelijk dat de vrouwen de broek dragen in Afrika. De meeste mannen denken dat ze het heertje zijn maar in feite blijken ze knullige kerels die nooit echt volwassen geworden zijn. Vrouwelijke lezers zullen zich deze strips zonder twijfel laten smaken. Macho’s zonder relativeringszin gelieve zich te onthouden. Wat eveneens bijdraagt tot de humor zijn de met talloze Afrikaanse spreekwoorden doorspekte dialogen. Zeg nu zelf, een gezegde als: “De adem van een grijsaard stinkt, maar zijn woorden niet”, dat is toch om vingers en duimen bij af te likken?
Oubrerie hanteert een krasserige tekenstijl met zeer veel fijne lijntjes die vreemd genoeg toch weids en open aandoet. De inkleuring heeft daar veel mee te maken. Het kleurrijke palet roept veel sfeer en levendigheid op.
De oplettende lezer heeft op dit punt door dat deze recensie eigenlijk niet over het zesde deel van deze reeks gaat maar over de serie zelf. Wie de reeks kent heeft waarschijnlijk alle delen al in huis en hoeft niet meer overtuigd te worden. Maar u daar, diegene die de reeks niet kent, laat u overtuigen en geef het eerste deel een kans. Sterker nog, als u zichzelf al dat heen en weer geloop naar de stripboer wilt besparen, koop meteen alle delen. Zelfs als Afrika u koud laat zullen de personages uw hart verwarmen.
Peter Moerenhout schrijft strips, schrijft over strips en interviewt stripmakers. Hij schrijft ook nog andere dingen en maakt muziek. Ga gerust eens kijken op zijn blog. Het doet geen pijn.