(-)
De Portugese band Paus maakt opgewekte, grotendeels instrumentale
pruts- en peutermuziek met een gruizig randje. Twee drummers (vandaar de
bandnaam: "paus" betekent: "stokjes"), een bassist en een keyboardspeler
teisteren je oren met een zeer plezierig amalgaam van fijn schurende
sampletjes, vette overstuurde bassen en opzwepend trommelwerk.
In grote lijnen beweegt de band zich in hetzelfde genre als Engelse instrumentale rockbands als Errors, Alt-J of het hier onlangs nog besproken Plank. Behalve door sporadisch gebruik van de Portugese taal onderscheidt Paus zich van deze bands door een grotere rol weg te leggen voor de drums, overigens zonder dat "Clarão" ook maar ergens ontspoort in een kakofonie van percussief lawaai. Dat is trouwens best opmerkelijk. Paus speelt namelijk met zo'n ongelooflijke energie en scheert regelmatig zo dicht langs de afgronden van de chaos dat het gerust een wonder mag heten dat deze plaat niet ook maar één keer uit de rails loopt.
In eigen land gelden de vier heren, binnen de serieuze popmuziek althans, als sterren en verzorgen ze voorprogramma's van grote namen als Radiohead. Nu moet de rest van Europa veroverd gaan worden. In januari stonden ze op Eurosonic, deze zomer werden wat kleinere festivals aangedaan en nu is er dus Clarão, waarmee ook de huiskamerluisteraar overtuigd moet worden. Gezien de kwaliteit van deze plaat moet dat geen enkel probleem worden. Beluister eens een track in de Soundcloud en op YouTube.
In grote lijnen beweegt de band zich in hetzelfde genre als Engelse instrumentale rockbands als Errors, Alt-J of het hier onlangs nog besproken Plank. Behalve door sporadisch gebruik van de Portugese taal onderscheidt Paus zich van deze bands door een grotere rol weg te leggen voor de drums, overigens zonder dat "Clarão" ook maar ergens ontspoort in een kakofonie van percussief lawaai. Dat is trouwens best opmerkelijk. Paus speelt namelijk met zo'n ongelooflijke energie en scheert regelmatig zo dicht langs de afgronden van de chaos dat het gerust een wonder mag heten dat deze plaat niet ook maar één keer uit de rails loopt.
In eigen land gelden de vier heren, binnen de serieuze popmuziek althans, als sterren en verzorgen ze voorprogramma's van grote namen als Radiohead. Nu moet de rest van Europa veroverd gaan worden. In januari stonden ze op Eurosonic, deze zomer werden wat kleinere festivals aangedaan en nu is er dus Clarão, waarmee ook de huiskamerluisteraar overtuigd moet worden. Gezien de kwaliteit van deze plaat moet dat geen enkel probleem worden. Beluister eens een track in de Soundcloud en op YouTube.
(Solar Flare Records)
Aan de voor gewone luisteraars nog wel te pruimen metal-variant "sludge"
kleeft het nadeel dat veel ervan nogal, eh, saai is. De vrij melodieuze
riffs die de stijl kenmerken (samen met een godzijdank zeer beperkte
hoeveelheid vocalen en gitaarsolo's) worden helaas door veel bands zo vaak
hergebruikt dat het soms moeilijk is het ene nummer van het andere te
onderscheiden.
Bij de muziek van de vier uiteraard van flinke baarden voorziene heren die zich The Great Sabatini noemen, doet dit probleem zich echter op geen enkele manier voor. Deze uit het Canadese Montreal afkomstige band leukt zijn nummers namelijk regelmatig op met stukjes hardcore (zie bijvoorbeeld het nummer Nursing Home) of het soort ingewikkelde drum- en baswerk dat ook wel "math core" wordt genoemd. Hierdoor is hun muziek, hoewel soms wel wat vermoeiend, een stuk minder slaapverwekkend dan in de sludge metal gebruikelijk is.
Wat ook helpt is dat de band, in tegenstelling tot soortgenoten als Neurosis en Isis, over enig gevoel voor humor lijkt te beschikken, getuige bijvoorbeeld de hoes, waarop een soort diabolische muppet te zien is. Veel sludge-platen verzuipen in hun eigen loodzware ernst. Op Dog Years, daarentegen, mag gelachen worden en dat maakt de plaat weliswaar geen meesterwerk, maar toch op zijn minst verfrissend en amusant. Wie niet vies is van een potje flink lawaai op zijn tijd, moet deze plaat beslist eens checken. Beluister The Royal We op Bandcamp. Guest Of Honour is te horen op YouTube.
Bij de muziek van de vier uiteraard van flinke baarden voorziene heren die zich The Great Sabatini noemen, doet dit probleem zich echter op geen enkele manier voor. Deze uit het Canadese Montreal afkomstige band leukt zijn nummers namelijk regelmatig op met stukjes hardcore (zie bijvoorbeeld het nummer Nursing Home) of het soort ingewikkelde drum- en baswerk dat ook wel "math core" wordt genoemd. Hierdoor is hun muziek, hoewel soms wel wat vermoeiend, een stuk minder slaapverwekkend dan in de sludge metal gebruikelijk is.
Wat ook helpt is dat de band, in tegenstelling tot soortgenoten als Neurosis en Isis, over enig gevoel voor humor lijkt te beschikken, getuige bijvoorbeeld de hoes, waarop een soort diabolische muppet te zien is. Veel sludge-platen verzuipen in hun eigen loodzware ernst. Op Dog Years, daarentegen, mag gelachen worden en dat maakt de plaat weliswaar geen meesterwerk, maar toch op zijn minst verfrissend en amusant. Wie niet vies is van een potje flink lawaai op zijn tijd, moet deze plaat beslist eens checken. Beluister The Royal We op Bandcamp. Guest Of Honour is te horen op YouTube.
(PIAS)
Tinariwen is de onbetwiste grootmeester van de Malinese woestijnblues en
over hun nieuwste plaat Emmaar is heel wat te vertellen. Wist u
bijvoorbeeld dat deze band is ontstaan in een vluchtelingenkamp in
Libië waar in de jaren tachtig opstandige Touaregs werden opgevangen?
Of dat een van de bandleden ooit, gezeten op een kameel, met een
kalasjnikov op zijn rug, een Malinese legerpost heeft overvallen? En dat
Emmaar is opgenomen in een superdeluxe studio in de Amerikaanse
woestijnstad Joshua Tree omdat de band vanwege de recente burgeroorlog in
Mali even niet terug naar huis kan?
Welnu, dat doet er allemaal volstrekt niet toe. Opererend in een genre dat in Westerse oren toch wat eenvormig klinkt is Tinariwen altijd tamelijk bijzonder geweest. De band slaagde er namelijk zo af en toe in daadwerkelijk een memorabel nummer te produceren. Oualahila Ar Tesninam is bijvoorbeeld zeer aanstekelijk, of probeer Chet Boghassa eens. Emmaar, echter, is de eerste volledige langspeler die van begin tot eind beluisterd kan worden zonder erbij weg te doezelen. Vanaf de majestueuze opener Toumast Tincha (negeer even de afschuwelijke poging tot westerse woestijnpoezie waarmee het nummer begint), via het opgefokte maar oh zo aanstekelijke Chaghaybou en de treurige samenzang van Tahalamot tot de welhaast funky ballade Aghregh Medin; op Emmaar is het van begin tot einde raak. Het is dan ook niet overdreven te stellen dat Tinariwen met deze plaat het voorlopig definitieve meesterstuk van de Malinese woestijnblues heeft afgeleverd. Geweldige plaat. Tinariwen speelt op 4 maart 2014 in de grote zaal van Paradiso. Beluister een track in de Soundcloud.
Welnu, dat doet er allemaal volstrekt niet toe. Opererend in een genre dat in Westerse oren toch wat eenvormig klinkt is Tinariwen altijd tamelijk bijzonder geweest. De band slaagde er namelijk zo af en toe in daadwerkelijk een memorabel nummer te produceren. Oualahila Ar Tesninam is bijvoorbeeld zeer aanstekelijk, of probeer Chet Boghassa eens. Emmaar, echter, is de eerste volledige langspeler die van begin tot eind beluisterd kan worden zonder erbij weg te doezelen. Vanaf de majestueuze opener Toumast Tincha (negeer even de afschuwelijke poging tot westerse woestijnpoezie waarmee het nummer begint), via het opgefokte maar oh zo aanstekelijke Chaghaybou en de treurige samenzang van Tahalamot tot de welhaast funky ballade Aghregh Medin; op Emmaar is het van begin tot einde raak. Het is dan ook niet overdreven te stellen dat Tinariwen met deze plaat het voorlopig definitieve meesterstuk van de Malinese woestijnblues heeft afgeleverd. Geweldige plaat. Tinariwen speelt op 4 maart 2014 in de grote zaal van Paradiso. Beluister een track in de Soundcloud.
(The Thing Records)
Free jazz, uitzinnig, chaotisch lawaai vol onwaarschijnlijke uithalen en
oeverloos soleerwerk is een genre dat doorgaans slechts een zeer beperkt
publiek aanspreekt. Wie het alleen al voor elkaar krijgt een complete
langspeler van het spul uit te zitten, mag zich rekenen tot een
buitengewoon select gezelschap en wie erin slaagt daadwerkelijk genot te
putten uit die beproeving behoort zonder enige twijfel tot de muzikaal
zeer, zeer sterken.
Het Noorse The Thing bestaat uit Mats Gustafsson (bas-, bariton-, tenor-, en sopraansaxofoon), Ingebrigt Håker Flaten (bas) en Paal Nilssen-Love (drums). Deze band probeert desondanks iets van een brug te slaan naar een wat groter publiek. Daartoe pleegt de band nummers te coveren van gekende rock-grootheden als The Cramps, PJ Harvey en Led Zeppelin, zodat het voor de gewone muziekluisteraar nog enigszins te begrijpen is. Op hun nieuwste plaat laten ze dat trucje echter achterwege: de enige covers die erop staan zijn van John Coltrane en Duke Ellington. Toch is er voor wie er een enigszins avontuurlijk luistergedrag op nahoudt nog best wel wat herkenbaars te horen temidden van de puinhopen. Het gegrom van die baritonsaxofoon heeft soms best iets weg van een stevige riff van Black Sabbath. In het maniakale geroffel van de drummer herkennen we wellicht de drukkere momenten van de grindcore en, vooruit, op dat moddervette overstuurde lawaai van die bas kun je, als je wilt, best heel erg goed headbangen. Hierdoor is Boot! niet alleen geschikt voor een publiek van doorgewinterde free jazz-liefhebbers. Deze plaat zou zelfs de wat avontuurlijker ingestelde metalhead moeten kunnen bekoren. Beluister India hier.
Het Noorse The Thing bestaat uit Mats Gustafsson (bas-, bariton-, tenor-, en sopraansaxofoon), Ingebrigt Håker Flaten (bas) en Paal Nilssen-Love (drums). Deze band probeert desondanks iets van een brug te slaan naar een wat groter publiek. Daartoe pleegt de band nummers te coveren van gekende rock-grootheden als The Cramps, PJ Harvey en Led Zeppelin, zodat het voor de gewone muziekluisteraar nog enigszins te begrijpen is. Op hun nieuwste plaat laten ze dat trucje echter achterwege: de enige covers die erop staan zijn van John Coltrane en Duke Ellington. Toch is er voor wie er een enigszins avontuurlijk luistergedrag op nahoudt nog best wel wat herkenbaars te horen temidden van de puinhopen. Het gegrom van die baritonsaxofoon heeft soms best iets weg van een stevige riff van Black Sabbath. In het maniakale geroffel van de drummer herkennen we wellicht de drukkere momenten van de grindcore en, vooruit, op dat moddervette overstuurde lawaai van die bas kun je, als je wilt, best heel erg goed headbangen. Hierdoor is Boot! niet alleen geschikt voor een publiek van doorgewinterde free jazz-liefhebbers. Deze plaat zou zelfs de wat avontuurlijker ingestelde metalhead moeten kunnen bekoren. Beluister India hier.
(Fat Cat / De Konkurrent)
Woestijnblues, de kabbelende, licht ontstemde muziek van bands als Group
Bombino, Etran Finatawa en het onvolprezen Tinariwen, ligt bijzonder
prettig in het gehoor maar is vaak wel een beetje saai. Een hele elpee vol
met zo'n loom voortdreinende Touareg-beat is voor Westerlingen meestal dan
ook wat teveel van het goede. Gelukkig is er nu het uit Niger afkomstige
gezelschap Tal National, dat die fijn jengelende Sahara-gitaren vermengt
met allerlei ander lekkers, zoals afrobeat, high life en Senegalese
pop.
Het resultaat is niet alleen hypnotiserend, zoals de meeste woestijnblues, maar ook nog eens opzwepend en bijzonder energiek. Het is dan ook niet voor niets dat deze band in eigen land een supersterrenstatus geniet. Jammer genoeg heeft zo'n status in Niger bijzonder weinig om het lijf: alle bandleden moeten werken voor de kost en hun cd's zijn alleen te koop wanneer de band er zelf mee op de markt gaat staan. Het is daarom bijzonder prettig dat het toonaangevende Engelse label Fat Cat ze heeft opgepikt: nu kunnen ook mensen die niet de mogelijkheid hebben zich elke zaterdagavond te buiten te gaan in het nachtleven van Niamey kennis maken met deze fantastische muziek. Beluister Wrongharey in de Soundcloud.
Het resultaat is niet alleen hypnotiserend, zoals de meeste woestijnblues, maar ook nog eens opzwepend en bijzonder energiek. Het is dan ook niet voor niets dat deze band in eigen land een supersterrenstatus geniet. Jammer genoeg heeft zo'n status in Niger bijzonder weinig om het lijf: alle bandleden moeten werken voor de kost en hun cd's zijn alleen te koop wanneer de band er zelf mee op de markt gaat staan. Het is daarom bijzonder prettig dat het toonaangevende Engelse label Fat Cat ze heeft opgepikt: nu kunnen ook mensen die niet de mogelijkheid hebben zich elke zaterdagavond te buiten te gaan in het nachtleven van Niamey kennis maken met deze fantastische muziek. Beluister Wrongharey in de Soundcloud.
(Munster Records / Sonic Rendezvous)
De smerigste rock 'n roll komt natuurlijk uit Memphis, Tennessee en te
midden van illustere stadgenoten als The Oblivians en wijlen Jay Reatard
slaan de leden van het nieuwe projectje "The Fuzz" van cultfiguur Harlan T.
Bobo* bepaald geen slecht figuur. Op hun gelijknamige debuutplaat jassen
ze er in 31 minuten 11 staaltjes volledig van alcohol en sigarettenwalm
doordrenkte viezigheid doorheen. Dat hebben we natuurlijk vaker gehoord.
The Fuzz weet er dan wel geen originele draai aan te geven, maar dwingt
toch in ieder geval respect af voor het tentoongespreide vakmanschap. Met
zoveel zelfgestookte whiskey achter de kiezen is het immers op zijn minst
al een wonder dat de leden van The Fuzz nog op hun benen kunnen blijven
staan, laat staan dat ze nog in staat zijn tot het spelen van dit soort
strak voortdenderende garagerock.
Ook weten ze wel raad met een catchy popdeuntje of twee: het grootste deel van deze plaat is zonder meer aanstekelijk en meezingbaar en zou, als iemand er even met een doekje overheen zou gaan om vochtkringen en gemorste as weg te vegen, zonder enig probleem op de radio gedraaid kunnen worden. Wel is het daardoor allemaal wat minder spannend dan in dit genre eigenlijk de bedoeling is: echt een keertje lekker ontsporen doet The Fuzz nergens. De band werkt zich dapper door zijn setlist heen en strompelt daarna naar de bar zonder ook maar een keer over een barkruk te struikelen. Jammer. Beluister dit clipje via Facebook.
(* of niet: over 's mans deelname aan dit project doet hij zelf in ieder geval nogal geheimzinnig)
Ook weten ze wel raad met een catchy popdeuntje of twee: het grootste deel van deze plaat is zonder meer aanstekelijk en meezingbaar en zou, als iemand er even met een doekje overheen zou gaan om vochtkringen en gemorste as weg te vegen, zonder enig probleem op de radio gedraaid kunnen worden. Wel is het daardoor allemaal wat minder spannend dan in dit genre eigenlijk de bedoeling is: echt een keertje lekker ontsporen doet The Fuzz nergens. De band werkt zich dapper door zijn setlist heen en strompelt daarna naar de bar zonder ook maar een keer over een barkruk te struikelen. Jammer. Beluister dit clipje via Facebook.
(* of niet: over 's mans deelname aan dit project doet hij zelf in ieder geval nogal geheimzinnig)
(In The Red / De Konkurrent)
Mick Collins mag dan zijn eerste triomfen hebben gevierd in de immens coole
garagepunkrevivalband The Gories, met zijn huidige project toont hij aan
muzikaal aanzienlijk breder te zijn georienteerd dan je op grond van zijn
toch wel eenzijdige werk in The Gories zou verwachten. Met The Dirtbombs
leverde hij achtereenvolgens een plaat af met opgewekte pop-punk, een
verzameling soul-nummers en zelfs een album vol covers van klassieke
techno-tracks. Nu is dan de zogenoemde bubblegum-pop aan de beurt, het
suikerzoete muziekproduct uit de periode tussen, pak hem beet, 1967 en
1972, dat speciaal gericht was op kinderen en jonge pubers.
Bubblegum-pop was uiteraard niets meer dan een cynisch staaltje geldklopperij, maar heeft wel verrassend aantrekkelijke deuntjes opgeleverd. Voor moderne oren zijn die vaak echter wel wat aan de gelikte kant. Het is daarom erg prettig dat Mick Collins op Ooey Gooey Chewy Ka-Blooey! het vakmanschap ervan heeft gecombineerd met een rauw, garagerock-achtig randje. De gitaren scheuren en ronken werkelijk zeer plezierig. Zo kun je als volwassen muziekliefhebber met een verantwoorde smaak gewoon genieten van belachelijk catchy meesterwerkjes als Sugar On Top ("You've got the love with the sugar on top - hey hey hey!"), Hey Cookie ("Ooh, you look so nice / all dressed up in sugar and spice") en Sunshine Girl ("You lift me up so high / my feet don't touch the ground") zonder er onmiddellijk van over je nek te gaan. Wie niet vies is van een potje vakkundig gemaakte meezingmuziek op zijn tijd spoedde zich dan ook ogenblikkelijk naar zijn platenboer om dit werkje aan te schaffen. Beluister Girl On The Carousel en Crazy For You in de Soundcloud.
Bubblegum-pop was uiteraard niets meer dan een cynisch staaltje geldklopperij, maar heeft wel verrassend aantrekkelijke deuntjes opgeleverd. Voor moderne oren zijn die vaak echter wel wat aan de gelikte kant. Het is daarom erg prettig dat Mick Collins op Ooey Gooey Chewy Ka-Blooey! het vakmanschap ervan heeft gecombineerd met een rauw, garagerock-achtig randje. De gitaren scheuren en ronken werkelijk zeer plezierig. Zo kun je als volwassen muziekliefhebber met een verantwoorde smaak gewoon genieten van belachelijk catchy meesterwerkjes als Sugar On Top ("You've got the love with the sugar on top - hey hey hey!"), Hey Cookie ("Ooh, you look so nice / all dressed up in sugar and spice") en Sunshine Girl ("You lift me up so high / my feet don't touch the ground") zonder er onmiddellijk van over je nek te gaan. Wie niet vies is van een potje vakkundig gemaakte meezingmuziek op zijn tijd spoedde zich dan ook ogenblikkelijk naar zijn platenboer om dit werkje aan te schaffen. Beluister Girl On The Carousel en Crazy For You in de Soundcloud.
(Castle Face Records)
Thee Oh Sees, de onder liefhebbers zeer geprezen psychedelische lawaaiband
uit San Francisco, brengt sneller platen uit dan God kan beluisteren en
heeft derhalve wel eens wat moeite met kwaliteitsbewaking. Hun vorige
plaatje, Putrifiers II, was bijvoorbeeld, zoals op dit blog destijds ook werd opgemerkt, niet al te
best.
Nieuwste boreling Floating Coffin is echter een heel stuk beter. Hierop brengen bandleider John Dwyer en zijn maatjes hun nogal aan de jaren zestig schatplichtige rammelrock buitengewoon vakkundig terug tot wat daarvan de essentie zou moeten zijn: vunzige gitaarriffjes met volle overgave net zolang herhalen tot het hypnotiserend wordt. Flauwekul als oeverloos uitwaaierende gitaarsolo's, in de ruimte rondzwevende synthesizertapijten en andere nonsens blijft deze keer, de hemel zij geprezen, volledig achterwege.
Heerlijk vals stuiteren de gitaarakkoorden door het galmapparaat heen en weer, opwekkend vrolijk huppelen de basjes voort en het gekweel van de zanger doet denken aan de koorzang van engelen waaraan moreel op zijn minst een klein steekje los zit: dit is sixtiespunk zoals Onze Lieve Heer het heeft bedoeld. Floating Coffin klinkt een beetje eng, een beetje vies maar zeer, zeer opzwepend: precies zoals je in 2013, met vijftig jaar geschiedenis achter de kiezen, vindt dat muziek uit de jaren zestig eigenlijk zou moeten klinken. Beluister Toe Cutter/ Thumb Buster en Minotaur.
Nieuwste boreling Floating Coffin is echter een heel stuk beter. Hierop brengen bandleider John Dwyer en zijn maatjes hun nogal aan de jaren zestig schatplichtige rammelrock buitengewoon vakkundig terug tot wat daarvan de essentie zou moeten zijn: vunzige gitaarriffjes met volle overgave net zolang herhalen tot het hypnotiserend wordt. Flauwekul als oeverloos uitwaaierende gitaarsolo's, in de ruimte rondzwevende synthesizertapijten en andere nonsens blijft deze keer, de hemel zij geprezen, volledig achterwege.
Heerlijk vals stuiteren de gitaarakkoorden door het galmapparaat heen en weer, opwekkend vrolijk huppelen de basjes voort en het gekweel van de zanger doet denken aan de koorzang van engelen waaraan moreel op zijn minst een klein steekje los zit: dit is sixtiespunk zoals Onze Lieve Heer het heeft bedoeld. Floating Coffin klinkt een beetje eng, een beetje vies maar zeer, zeer opzwepend: precies zoals je in 2013, met vijftig jaar geschiedenis achter de kiezen, vindt dat muziek uit de jaren zestig eigenlijk zou moeten klinken. Beluister Toe Cutter/ Thumb Buster en Minotaur.
(Eighteen Records / Hozac Records)
Punk maken met synthesizers levert meestal rotzooi op. Ja, Suicide heeft er
in 1977 een heel aardig plaatje mee gemaakt, maar verreweg het meeste dat
in deze hoek valt, bestaat uit aanstellerig gekrijs over een verzameling
preset-deuntjes uit een wegwerpkeyboard. Volkomen overbodig.
Er zijn gelukkig uitzonderingen op de regel. Uit Frankrijk, waarschijnlijk niet geheel toevallig het land dat ons al sinds de vroege jaren tachtig meent te moeten teisteren met de ene waardeloze synthesizerflutpunkplaat na de andere, bereikt ons nu het werkje Reflecting The Light van het gezelschap Black Bug. Het trio bestaat, waarschijnlijk evenmin geheel toevallig, niet uit Fransen maar uit Zweden. Deze band laat de voorgeprogrammeerde loopjes voor wat ze zijn en trakteert de luisteraar in plaats daarvan op elf staaltjes zeer opgefokt science-fictionlawaai dat de naam "punk" niet verdient omdat het zo onbeholpen is, maar vanwege de geschiftheid en het venijn dat er vanaf druipt. De muziek van Black Bug klinkt alsof er een stel in leren jasjes gehulde garagepunkers de horlepiep staan te dansen op de peperdure keyboards van Skinny Puppy en Kraftwerk. Hoewel de zang op zichzelf geen schoonheidsprijs verdient, slaagt de band er voor de rest behoorlijk goed in een synthesizerplaat af te leveren waar de liefhebber van de betere Amerikaanse gooi- en smijtpunk mee uit de voeten kan. De plaat is in zijn geheel te horen op hun Bandcamp page .
Er zijn gelukkig uitzonderingen op de regel. Uit Frankrijk, waarschijnlijk niet geheel toevallig het land dat ons al sinds de vroege jaren tachtig meent te moeten teisteren met de ene waardeloze synthesizerflutpunkplaat na de andere, bereikt ons nu het werkje Reflecting The Light van het gezelschap Black Bug. Het trio bestaat, waarschijnlijk evenmin geheel toevallig, niet uit Fransen maar uit Zweden. Deze band laat de voorgeprogrammeerde loopjes voor wat ze zijn en trakteert de luisteraar in plaats daarvan op elf staaltjes zeer opgefokt science-fictionlawaai dat de naam "punk" niet verdient omdat het zo onbeholpen is, maar vanwege de geschiftheid en het venijn dat er vanaf druipt. De muziek van Black Bug klinkt alsof er een stel in leren jasjes gehulde garagepunkers de horlepiep staan te dansen op de peperdure keyboards van Skinny Puppy en Kraftwerk. Hoewel de zang op zichzelf geen schoonheidsprijs verdient, slaagt de band er voor de rest behoorlijk goed in een synthesizerplaat af te leveren waar de liefhebber van de betere Amerikaanse gooi- en smijtpunk mee uit de voeten kan. De plaat is in zijn geheel te horen op hun Bandcamp page .
(Matador)
Iceage bestaat uit een stelletje opgefokte Deense pubers met een voorliefde
voor het vroege werk van Joy Division. De tomeloze energie op hun debuut
kreeg in 2011 zoveel handjes op elkaar dat je bijna zou vergeten dat het
songmateriaal zelf uitermate zwak was. De bandleden (18 en 19 jaar
destijds) zijn nu echter twee jaartjes ouder. Lang niet elke band wordt
daar beter van maar in het geval van Iceage is dat echt een vooruitgang
gebleken. Riffjes volgen logischer op elkaar, er is meer onderscheid
aangebracht tussen de afzonderlijke nummers en de band heeft inmiddels
geleerd dat het af en toe best de moeite loont het tempo kortstondig wat
naar beneden te brengen.
Wat ook helpt is dat de productie er flink op vooruit is gegaan: waar het debuut klonk als een bende ingeblikte horzels, is op You're Nothing daadwerkelijk te horen wat voor fijne noise, galm en punklawaai de band zo plezierig uit dertig jaar popmuziekgeschiedenis bij elkaar steelt en door elkaar roert. De originaliteitsprijs gaat Iceage ook met You're Nothing niet winnen, maar als er een prijs te vergeven was voor enthousiast en overtuigend jatwerk, maakte de band daar zeker kans op. Beluister Coalition in de SoundCloud.
Wat ook helpt is dat de productie er flink op vooruit is gegaan: waar het debuut klonk als een bende ingeblikte horzels, is op You're Nothing daadwerkelijk te horen wat voor fijne noise, galm en punklawaai de band zo plezierig uit dertig jaar popmuziekgeschiedenis bij elkaar steelt en door elkaar roert. De originaliteitsprijs gaat Iceage ook met You're Nothing niet winnen, maar als er een prijs te vergeven was voor enthousiast en overtuigend jatwerk, maakte de band daar zeker kans op. Beluister Coalition in de SoundCloud.
(Sub Pop / De Konkurrent)
Flinke vent die het bij deze plaat beperkt weet te houden tot slechts een
volgelopen spijkerbroek. Grote kans namelijk dat aanhoren van dit mengsel
van slordig naar beneden verstemde gitaren, wapperende bassen en dronken
gebrul tot iets ergers en genanters leidt. De uit een kleine fabrieksstad
in Pennsylvania afkomstige band Pissed Jeans terroriseert zijn publiek al
sinds 2005 met een gietijzerversmeltende brij van lawaai die zich in de
loop der jaren steeds meer heeft losgemaakt van het grote voorbeeld van The
Jesus Lizard. Dat is namelijk een band waarbij de gekte overduidelijk het
gevolg is van zulke verwijfde onzin als psychoses, drugsgebruik en een
moeilijke jeugd.
Pissed Jeans, daarentegen, richt zijn woede steeds meer op begrijpelijker zaken zoals de hele week in de rij moeten staan voor de balie van het arbeidsbureau. Verwacht van deze band geen doorwrochte studie van de verfijndste nuances van de eigen zielsbeslommeringen: deze heren zijn kwaad, ze vervelen zich en hebben mogelijk iets teveel gedronken. Daarnaast is een bestaan als muzikant waarschijnlijk niet hun eerste keuze geweest. Als ze hadden gekund, hadden ze hun woede en hun energie gekoeld op gloeiend staal en hete stoomturbines. Nu dat echter niet tot de mogelijkheden blijkt te behoren, hebben ze het op je trommelvliezen voorzien. Dat lijkt u wel wat? Beluister Bathroom Laughter in de Soundcloud.
Pissed Jeans, daarentegen, richt zijn woede steeds meer op begrijpelijker zaken zoals de hele week in de rij moeten staan voor de balie van het arbeidsbureau. Verwacht van deze band geen doorwrochte studie van de verfijndste nuances van de eigen zielsbeslommeringen: deze heren zijn kwaad, ze vervelen zich en hebben mogelijk iets teveel gedronken. Daarnaast is een bestaan als muzikant waarschijnlijk niet hun eerste keuze geweest. Als ze hadden gekund, hadden ze hun woede en hun energie gekoeld op gloeiend staal en hete stoomturbines. Nu dat echter niet tot de mogelijkheden blijkt te behoren, hebben ze het op je trommelvliezen voorzien. Dat lijkt u wel wat? Beluister Bathroom Laughter in de Soundcloud.
(Fat Cat / Konkurrent)
Stereolab is dood - leve Mazes. Dit trio uit Manchester vermengt net als
hun grote voorgangers nuffige Britse indiepop met de motorische beats van
Duitse krautrock en doet dat helemaal niet onaardig. Waar de muziek van
Stereolab echter nogal eens de neiging had over te komen als een omgevallen
platenkast klinkt het resultaat bij deze jongens opmerkelijk natuurlijk en
ongedwongen. Mazes is eerst en vooral namelijk een indiegitaarbandje uit
Engeland en excelleert daarom vooral in het schrijven van opgewekte
wegwerpliedjes. Dat doen ze zelfs zo leuk dat je ze hun neiging vergeeft
tamelijk opzichtig riffjes en loopjes te jatten uit andermans werk (waarbij
vooral dat van Neu! het flink moet ontgelden).
Naast krautrock is ook de rommelige gitaarrock van de jaren negentig (Guided By Voices, Sebadoh) een invloed die er tamelijk dik bovenop ligt. Zuiver zingen en een gitaar zorgvuldig stemmen behoort duidelijk niet tot de voornaamste vaardigheden van deze groep. Een rotzooi wordt het desondanks nergens: laten we aannemen dat deze jongens van hun Duitse voorbeelden hebben geleerd dat Ordnung immer sein moet. Strak en zonder zich te laten afleiden werken ze gedurende de achtendertig minuten die deze plaat duurt een overtuigend programma van rammelende gitaarpop af. Beluister Bodies in de Soundcloud.
Naast krautrock is ook de rommelige gitaarrock van de jaren negentig (Guided By Voices, Sebadoh) een invloed die er tamelijk dik bovenop ligt. Zuiver zingen en een gitaar zorgvuldig stemmen behoort duidelijk niet tot de voornaamste vaardigheden van deze groep. Een rotzooi wordt het desondanks nergens: laten we aannemen dat deze jongens van hun Duitse voorbeelden hebben geleerd dat Ordnung immer sein moet. Strak en zonder zich te laten afleiden werken ze gedurende de achtendertig minuten die deze plaat duurt een overtuigend programma van rammelende gitaarpop af. Beluister Bodies in de Soundcloud.
(Moonlee Records)
Het zijn niet de slechtste gitaarlawaaibands van dit moment die uit het
voormalige Joegoslavië komen. Absolute topper is natuurlijk de
buitengewoon intense Macedonische punkband Xaxaxa. Die lui klinken
daadwerkelijk alsof Hüsker Dü opnieuw is opgestaan in
één van de buitenwijken van Skopje. Het uit de Servische
hoofdstad Belgrado afkomstige Repetitor is echter ook niet misselijk. Dit
trio is zonder problemen te vergelijken met een van de
onbetwiste grootmeesters van het opgefokte lawaai: stel je Fugazi voor met
een zanger die niet in het Engels brult maar in het Servisch en je hebt een
aardig idee hoe ze klinken. Opmerkelijk: de bassiste en drummer zijn
vrouwen.
Alhoewel, waar Fugazi nogal eens de neiging had zich te verliezen in weinig ter zake doend geneuzel, weet Repetitor op Dobrodošli na okean (volgens Google Translate betekent dat "Welkom op de oceaan") van begin tot eind de aandacht vast te houden. Nu ja, niet helemaal tot het einde, want het laatste nummer is een tamelijk overbodig akoestisch wegwerpliedje, maar de overige acht nummers zijn puike staaltjes gortdroge noise vol woede en venijn. Je zou erop kunnen aanmerken dat het wel erg serieus is allemaal en dat de woede helaas nergens tot ontsporingen leidt. Daar staat echter tegenover dat deze band zo ontzettend strak en gefocust speelt dat zelfs hun allergrootste voorbeelden daar nog wel het één en ander van zouden kunnen leren. Repetitor is een uitzonderlijk kwaaie band, maar wel een hele goeie. De plaat is ook nog eens gratis te horen & downloaden.
Alhoewel, waar Fugazi nogal eens de neiging had zich te verliezen in weinig ter zake doend geneuzel, weet Repetitor op Dobrodošli na okean (volgens Google Translate betekent dat "Welkom op de oceaan") van begin tot eind de aandacht vast te houden. Nu ja, niet helemaal tot het einde, want het laatste nummer is een tamelijk overbodig akoestisch wegwerpliedje, maar de overige acht nummers zijn puike staaltjes gortdroge noise vol woede en venijn. Je zou erop kunnen aanmerken dat het wel erg serieus is allemaal en dat de woede helaas nergens tot ontsporingen leidt. Daar staat echter tegenover dat deze band zo ontzettend strak en gefocust speelt dat zelfs hun allergrootste voorbeelden daar nog wel het één en ander van zouden kunnen leren. Repetitor is een uitzonderlijk kwaaie band, maar wel een hele goeie. De plaat is ook nog eens gratis te horen & downloaden.
(Stranded Rekords / Rocket Recordings)
Het opmerkelijkste aan de band Goat is de manier waarop ze in de
publiciteit
treden: de band beweert afkomstig te zijn uit een dorp in het noorden van
Zweden waarvan de bewoners verslingerd zijn geraakt aan de voodoorituelen
ten gevolge van een bezoekje van een rondreizende medicijnman enkele eeuwen
geleden. Om dit verhaal kracht bij te zetten, treden de bandleden op
gehuld in maskers en omringen ze zich op het podium met allerlei
angstaanjagende attributen zoals pantervellen en koeienschedels.
Dat hun muziek rituele trekjes vertoont, is onmiskenbaar. Opzwepende percussie en veel, heel veel herhaling doen hun uiterste best de luisteraar in een trance te brengen en van het opwekkende geschreeuw van de zangeres kun je je inderdaad voorstellen dat dat het beste tot hun recht komt in een zwoele zomernacht waarin uitgelaten hippies rondom een kampvuur dansen in een poging de spookachtigste scènes uit Apocalypse Now na te spelen.
Kenners bespeuren echter niet zozeer de invloed van een eeuwenoud West-Afrikaans volksgeloof als wel een slim geproduceerde mix van psychedelische sixtiesrock, disco en, vooruit, afrobeat. Orgels jengelen, trommeltjes roffelen vrolijk in het rond en een dampende groove houdt de voetjes van de vloer. Of je er de geesten uit het dodenrijk mee kunt bezweren, valt te betwijfelen, maar om een gezellig feestje mee te bouwen is de muziek van Goat zonder meer bijzonder geschikt. World Music is hier te beluisteren.
Dat hun muziek rituele trekjes vertoont, is onmiskenbaar. Opzwepende percussie en veel, heel veel herhaling doen hun uiterste best de luisteraar in een trance te brengen en van het opwekkende geschreeuw van de zangeres kun je je inderdaad voorstellen dat dat het beste tot hun recht komt in een zwoele zomernacht waarin uitgelaten hippies rondom een kampvuur dansen in een poging de spookachtigste scènes uit Apocalypse Now na te spelen.
Kenners bespeuren echter niet zozeer de invloed van een eeuwenoud West-Afrikaans volksgeloof als wel een slim geproduceerde mix van psychedelische sixtiesrock, disco en, vooruit, afrobeat. Orgels jengelen, trommeltjes roffelen vrolijk in het rond en een dampende groove houdt de voetjes van de vloer. Of je er de geesten uit het dodenrijk mee kunt bezweren, valt te betwijfelen, maar om een gezellig feestje mee te bouwen is de muziek van Goat zonder meer bijzonder geschikt. World Music is hier te beluisteren.
(In The Red / De Konkurrent)
Binnen tien seconden nadat je deze cd opzet, klinkt er een explosie van
lawaai
uit je luidsprekers die zo afschuwelijk is dat je zou zweren
dat je muziekinstallatie het zojuist begeven heeft. Kinderachtig en nogal
onnodig ook. Is dit pesterijtje eenmaal achter de rug dan blijkt Under
The
Water Under The Ground namelijk een meer dan verdienstelijk potje
noisepunk te bevatten waar liefhebbers van The Intelligence en A-Frames
zonder enige twijfel hun vingers bij af zullen likken. Voornaamste troef
van deze band uit Los Angeles is de feedback die in de slechts dertig
minuten die dit werkje duurt in een werkelijk duizelingwekkend aantal
verschillende verschijningsvormen voorbij
komt razen.
Ronken, piepen en schuren: deze muziek doet het allemaal, en wel op een ritmisch bedje dat in zijn houterigheid een beetje doet denken aan hoe voornoemde The Intelligence en A-Frames in hun hoogtijdagen te werk gingen. Lamps doet het echter wel een flink stuk minder afstandelijk en beheerst. De band veroorzaakt puinhopen en chaos en slaagt er maar ternauwernood in die in bedwang te houden. En dat is, op het eerste nummer na, een genot om naar te luisteren. Op Allmusic is van elk nummer een halve minuut te horen.
Ronken, piepen en schuren: deze muziek doet het allemaal, en wel op een ritmisch bedje dat in zijn houterigheid een beetje doet denken aan hoe voornoemde The Intelligence en A-Frames in hun hoogtijdagen te werk gingen. Lamps doet het echter wel een flink stuk minder afstandelijk en beheerst. De band veroorzaakt puinhopen en chaos en slaagt er maar ternauwernood in die in bedwang te houden. En dat is, op het eerste nummer na, een genot om naar te luisteren. Op Allmusic is van elk nummer een halve minuut te horen.
(Relapse Records)
Niet alleen de bandnaam maar ook de albumtitel doet vermoeden dat we hier
niet te maken hebben met een werkje dat uitmunt in fijnzinnigheid. En dat
klopt: Pig Destroyer ("varkensverwoester") doet aan grindcore, het
debiele inteeltkindje van death metal en hardcore. Tweeëndertig
minuten lang (en gelukkig geen minuut langer) teisteren de vier heren uit
Virginia je oren met hun gebrul, hun geschreeuw en hun gestamp.
Ze doen dat in een dusdanig idioot tempo dat ze er in die korte tijd maar liefst negentien nummers doorheen weten te jassen. Vooral het geratel (want met deze snelheid kun je dat toch echt geen beuken meer noemen) van de drums is indrukwekkend. Ook het bespottelijke tempo waarin de gitarist het ene na het andere riffje op je afvuurt, is de moeite van het vermelden waard: voordat je goed en wel kunt gaan headbangen, is het volgende loopje alweer begonnen. Doodmoe word je ervan.
De meeste bands die zich aan dit genre vergrijpen zijn onverdraaglijk saai en produceren weinig meer dan oeverloos gebral. Pig Destroyer, daarentegen, is dusdanig over the top dat het alleen al daarom leuk wordt om naar te luisteren. Los daarvan maken ze ook gemeen goeie riffs. Jammer dat ze maar zo kort duren. Er zijn enkele tracks te beluisteren op MySpace
Ze doen dat in een dusdanig idioot tempo dat ze er in die korte tijd maar liefst negentien nummers doorheen weten te jassen. Vooral het geratel (want met deze snelheid kun je dat toch echt geen beuken meer noemen) van de drums is indrukwekkend. Ook het bespottelijke tempo waarin de gitarist het ene na het andere riffje op je afvuurt, is de moeite van het vermelden waard: voordat je goed en wel kunt gaan headbangen, is het volgende loopje alweer begonnen. Doodmoe word je ervan.
De meeste bands die zich aan dit genre vergrijpen zijn onverdraaglijk saai en produceren weinig meer dan oeverloos gebral. Pig Destroyer, daarentegen, is dusdanig over the top dat het alleen al daarom leuk wordt om naar te luisteren. Los daarvan maken ze ook gemeen goeie riffs. Jammer dat ze maar zo kort duren. Er zijn enkele tracks te beluisteren op MySpace
(Sub Pop / De Konkurrent)
Een deel van het hippe muzikantenvolk uit New York heeft dit jaar besloten
de
shoegaze revival in te ruilen voor een herwaardering van het soort
loodzware, oorverdovende gitaarnoise dat eind jaren tachtig, begin jaren
negentig een poosje in de mode is geweest (denk The Jesus Lizard, Helmet of
Hammerhead). Vooralsnog heeft dat echter nog geen enkele band opgeleverd
die de moeite waard is: bands als White Suns, Pygmy Shrews en ook de eerder
dit jaar bescheiden gehypte The Men klinken vooral gekunsteld en
slap.
Waarschijnlijk ligt hier de oorzaak van het gejuich waarmee het debuutalbum van het Canadese gezelschap METZ nu ontvangen wordt. Aan de nieuwste mode doen deze drie heren net zo braaf mee als alle anderen maar ze spelen met een overtuiging en een intensiteit die in dit genre niet meer is vertoond sinds de hoogtijdagen van het label Amphetamine Reptile records in het midden van de jaren negentig.
METZ heeft begrepen dat dit soort muziek alleen maar werkt als je het tempo voortdurend hoog houdt en de bassen voortdurend laag. De band bezondigt zich geen enkele keer aan het oeverloze gefreak dat de platen van hun collega-revivalbands zo verpest. Als een stoomhamer dendert hun titelloze debuutalbum over je heen, dissonant genoeg om de aandacht vast te houden en opzwepend genoeg om je van begin tot eind onafgebroken op en neer te laten stuiteren. Precies zoals het hoort. Metz is te horen op de VPRO-luisterpaal.
Waarschijnlijk ligt hier de oorzaak van het gejuich waarmee het debuutalbum van het Canadese gezelschap METZ nu ontvangen wordt. Aan de nieuwste mode doen deze drie heren net zo braaf mee als alle anderen maar ze spelen met een overtuiging en een intensiteit die in dit genre niet meer is vertoond sinds de hoogtijdagen van het label Amphetamine Reptile records in het midden van de jaren negentig.
METZ heeft begrepen dat dit soort muziek alleen maar werkt als je het tempo voortdurend hoog houdt en de bassen voortdurend laag. De band bezondigt zich geen enkele keer aan het oeverloze gefreak dat de platen van hun collega-revivalbands zo verpest. Als een stoomhamer dendert hun titelloze debuutalbum over je heen, dissonant genoeg om de aandacht vast te houden en opzwepend genoeg om je van begin tot eind onafgebroken op en neer te laten stuiteren. Precies zoals het hoort. Metz is te horen op de VPRO-luisterpaal.
(In The Red / De Konkurrent)
Thee Oh Sees is de uit San Francisco afkomstige Amerikaan John Dwyer
en wie er allemaal maar met hem mee willen spelen. Daardoor is de
kwaliteit van de platen die ze uitbrengen (en ze brengen véél
uit)
nogal wisselend. Het hangt er maar net vanaf wie Dwyer heeft
uitgenodigd om mee te doen hoe het één en ander uitpakt.
Voorganger
Carrion Crawler / The Dream
was uitstekend, deze Putrifiers II EP (toch nog tien nummers, het is
maar wat je een EP noemt) niet bepaald. Dat wil zeggen: op ongeveer de
helft van de plaat is eigenlijk vrij
weinig aan te merken. Dwyer en zijn vriendjes raggen er in korte tijd
een paar zeer plezierige staaltjes garagerock doorheen en doen dat
strak, vakkundig en to the point.
Helaas staan er ook nummers op de plaat die te lijden lijken te hebben onder buitensporig drugsgebruik. Op zijn slechtst doet Putrifiers II EP denken aan het soort sufgeblowd geneuzel dat de summer of love voor het nageslacht muzikaal zo heeft verpest. Hierdoor is luisteren naar deze plaat een tamelijk frustrerende ervaring. Als ze op dreef zijn, maken Thee Oh Sees met afstand de beste neo-sixties garagepunk van dit moment. Zijn ze dat echter niet, dan is het resultaat hemeltergend saai. Je kunt daarom alleen maar echt genieten van deze plaat wanneer je met enige regelmaat nummers doorspoelt. Jammer. Toch nieuwsgierig? Dan is hier hun Soundcloud-stek.
Helaas staan er ook nummers op de plaat die te lijden lijken te hebben onder buitensporig drugsgebruik. Op zijn slechtst doet Putrifiers II EP denken aan het soort sufgeblowd geneuzel dat de summer of love voor het nageslacht muzikaal zo heeft verpest. Hierdoor is luisteren naar deze plaat een tamelijk frustrerende ervaring. Als ze op dreef zijn, maken Thee Oh Sees met afstand de beste neo-sixties garagepunk van dit moment. Zijn ze dat echter niet, dan is het resultaat hemeltergend saai. Je kunt daarom alleen maar echt genieten van deze plaat wanneer je met enige regelmaat nummers doorspoelt. Jammer. Toch nieuwsgierig? Dan is hier hun Soundcloud-stek.
(Young God records / De Konkurrent)
Muziek die tot doel heeft de luisteraar bang te maken, slaag daar
eigenlijk nooit in. Het gebrul van metal-zangers is gewoon potsierlijk
en zelfs aan het overdonderendste lawaai wen je als luisteraar in de
regel tamelijk vlot. Zit het niet ook gewoon goed in elkaar, dan kan de
meeste zelfbenoemde extreme muziek over het algemeen behoorlijk snel
worden verwezen naar de prullebak.
Een uitzondering is het werk uit de vroege jaren tachtig van Swans. De monotonie, het gebrul en het schurende gepiep op Cop, Young God en Holy Money leveren ook na dertig jaar een angstaanjagende luisterervaring op. Je gelooft meteen dat deze band daadwerkelijk op het punt staat je naar de keel vliegen en zelfs voor de geharde luisteraar is dat niet aangenaam. Ook het zojuist verschenen The Seer is vooral geschikt voor sterke magen. Zanger Michael Gira brult weliswaar minder akelig dan hij in de jaren tachtig deed en de gitarist laat de ergste feedback tegenwoordig achterwege. Toch produceren Swans ook in 2012 een naargeestig soort massieve dreun waardoor je als luisteraar binnen de kortste keren alle wil om verder te leven verliest.
Wel heeft de band zich in de tussentijd ontwikkeld. Vanaf Children of God (1987) leek het ineens wat muzikaler te worden. Michael Gira bleek te kunnen zingen en ook instrumentaal werd het allemaal een stuk diverser: soundscapes, drones, donkere folk, het kwam allemaal voorbij. Voorlopig hoogtepunt van deze ontwikkeling was het meer dan uitstekende My Father Will Guide Me Up A Rope To The Sky uit 2010. Eigenlijk lag het in de lijn der verwachting dat Swans deze ontwikkeling richting een steeds groter wordende muzikale diversiteit op The Seer zouden voortzetten.
De band besloot anders. Ja, er staat een enkel lieflijk liedje op deze driedubbelelpee (!), er komen allerlei exotische instrumenten op voor en de gitarist laat duidelijk blijken meer te kunnen dan gierende uithalen produceren. Toch bestaat de hoofdmoot van The Seer uit hetzelfde logge, zware gestamp dat we kennen uit hun beginperiode. Doordat ze echter aanmerkelijk beter zijn gaan spelen, is The Seer geen een muzikaal curiosum, zoals Cop of Young God dat waren, maar een zeer geslaagde plaat vol bombastische sfeermuziek die uitermate geschikt is voor de donkere herfstavonden die binnenkort komen gaan. Aanrader! De plaat is geheel te horen in de Soundcloud.
Een uitzondering is het werk uit de vroege jaren tachtig van Swans. De monotonie, het gebrul en het schurende gepiep op Cop, Young God en Holy Money leveren ook na dertig jaar een angstaanjagende luisterervaring op. Je gelooft meteen dat deze band daadwerkelijk op het punt staat je naar de keel vliegen en zelfs voor de geharde luisteraar is dat niet aangenaam. Ook het zojuist verschenen The Seer is vooral geschikt voor sterke magen. Zanger Michael Gira brult weliswaar minder akelig dan hij in de jaren tachtig deed en de gitarist laat de ergste feedback tegenwoordig achterwege. Toch produceren Swans ook in 2012 een naargeestig soort massieve dreun waardoor je als luisteraar binnen de kortste keren alle wil om verder te leven verliest.
Wel heeft de band zich in de tussentijd ontwikkeld. Vanaf Children of God (1987) leek het ineens wat muzikaler te worden. Michael Gira bleek te kunnen zingen en ook instrumentaal werd het allemaal een stuk diverser: soundscapes, drones, donkere folk, het kwam allemaal voorbij. Voorlopig hoogtepunt van deze ontwikkeling was het meer dan uitstekende My Father Will Guide Me Up A Rope To The Sky uit 2010. Eigenlijk lag het in de lijn der verwachting dat Swans deze ontwikkeling richting een steeds groter wordende muzikale diversiteit op The Seer zouden voortzetten.
De band besloot anders. Ja, er staat een enkel lieflijk liedje op deze driedubbelelpee (!), er komen allerlei exotische instrumenten op voor en de gitarist laat duidelijk blijken meer te kunnen dan gierende uithalen produceren. Toch bestaat de hoofdmoot van The Seer uit hetzelfde logge, zware gestamp dat we kennen uit hun beginperiode. Doordat ze echter aanmerkelijk beter zijn gaan spelen, is The Seer geen een muzikaal curiosum, zoals Cop of Young God dat waren, maar een zeer geslaagde plaat vol bombastische sfeermuziek die uitermate geschikt is voor de donkere herfstavonden die binnenkort komen gaan. Aanrader! De plaat is geheel te horen in de Soundcloud.
(Doomtown Records)
Oprechte jongemannen die vol overgave hun longen uit hun lijf schreeuwen
over eenzaamheid, onbegrip en, vooral, meisjes. ‘Melodieuze
hardcore’ heet dat. Het is muziek voor wie zich aangetrokken voelt
tot de intensiteit van hardcore maar niets moet hebben van het in dat genre
gebruikelijke toonloze gestamp. Melodieuze hardcore ontstond in de jaren
tachtig toen bands als Dag Nasty en All de tot dan toe voor hardcore
verplichte politieke onderwerpen inruilden voor bespiegelingen over hun
eigen (kleine) leed. Het resultaat was een handvol platen vol energieke
meebrulmuziek die, om eerlijk te zijn, de tand des tijds meestal niet erg
goed heeft doorstaan. Wat ook niet helpt is dat het genre in de jaren
negentig werd opgepikt door bands die zowel tekstueel als muzikaal zo
weinig te melden hadden dat het ontaardde in de tegenwoordig nogal
verfoeide ‘skate punk’.
Gelukkig is er sinds kort het uit de Spaanse kraakscene afkomstige gezelschap Warsong. Dat maakt ook melodieuze hardcore waarop het goed meebrullen en de vuistjes in de lucht heffen is, maar doet dat dan wel met een emotionele diepgang waarnaar het in de meeste doelgroepenmuziek voor skatertjes vrij ver zoeken is. Niet alleen weet de zanger een tamelijk overtuigende snik in zijn, overigens vrij dunne, stem te leggen. Ook hebben de drums, bas en gitaarpartijen meer te melden dan het in de hardcore gebruikelijke klinische en afgemeten spierballenvertoon. Warsong laat blijken goed te hebben begrepen hoe je een gitaarriff schrijft die de luisteraar naar de strot grijpt. Een kniesoor merkt op dat ze flink leentjebuur spelen bij Hüsker Dü en The Wipers, maar omdat ze spelen met een overtuiging alsof ze het allemaal, eerlijk waar, echt helemaal zelf hebben bedacht maakt dat eigenlijk helemaal niets uit. Bij dit soort muziek is het immers de intentie en de intensiteit die telt en daarmee zit het bij Warsong wel goed. De vijf nummers zijn hier te horen.
Gelukkig is er sinds kort het uit de Spaanse kraakscene afkomstige gezelschap Warsong. Dat maakt ook melodieuze hardcore waarop het goed meebrullen en de vuistjes in de lucht heffen is, maar doet dat dan wel met een emotionele diepgang waarnaar het in de meeste doelgroepenmuziek voor skatertjes vrij ver zoeken is. Niet alleen weet de zanger een tamelijk overtuigende snik in zijn, overigens vrij dunne, stem te leggen. Ook hebben de drums, bas en gitaarpartijen meer te melden dan het in de hardcore gebruikelijke klinische en afgemeten spierballenvertoon. Warsong laat blijken goed te hebben begrepen hoe je een gitaarriff schrijft die de luisteraar naar de strot grijpt. Een kniesoor merkt op dat ze flink leentjebuur spelen bij Hüsker Dü en The Wipers, maar omdat ze spelen met een overtuiging alsof ze het allemaal, eerlijk waar, echt helemaal zelf hebben bedacht maakt dat eigenlijk helemaal niets uit. Bij dit soort muziek is het immers de intentie en de intensiteit die telt en daarmee zit het bij Warsong wel goed. De vijf nummers zijn hier te horen.
(Carpark Records / De Konkurrent)
Hoogstwaarschijnlijk heeft de Amerikaanse shoegaze-revival met
Interstellar van Frankie Rose begin dit jaar het definitieve
meesterwerk afgeleverd. Het evenals mevrouw Rose uit New York
afkomstige gezelschap Teen lijkt zich hiervan bewust te zijn en waagt
daarom op zijn debuut In Limbo een poging om nieuwe wegen in te
slaan. Hoewel er nog steeds - traditiegetrouw - ontstellende
hoeveelheden galm over de vocalen worden uitgestort gaat deze plaat
vooral over het op speelse wijze uit elkaar plukken van de
standaardonderdelen waaruit een gemiddelde shoegaze revival-plaat
bestaat. Vervolgens wordt daar het soort eclectische rammelmuziek mee
in elkaar geknutseld waarop hippe New Yorkers sinds jaar en dag patent
hebben.
Verrassend genoeg is het resultaat van die nogal bedachte aanpak best interessant. Ook al zijn memorabele liedjes op In Limbo ver te zoeken, de elf nummers die erop staan zijn zeker de moeite van het aanhoren waard. Vrolijk suizen flarden uitbundig nabewerkte zanglijntjes samen met allerlei rinkelende belletjes, trommeltjes en met verschillende soorten onbestemd gitaar- en synthesizergepruttel heen en weer door je koptelefoon (de aanbevolen manier om van deze plaat te genieten) op zoek naar een uitweg uit het inmiddels volkomen uitgesleten stramien voor dromerige zweefmuziek. Dat ze er uiteindelijk niet in slagen die uitweg daadwerkelijk te vinden, doet er vervolgens eigenlijk helemaal niet zoveel toe. Het is namelijk het plezier waarmee ernaar gezocht wordt waar deze plaat het van moet hebben. Beluister Electric in de Soundcloud .
Verrassend genoeg is het resultaat van die nogal bedachte aanpak best interessant. Ook al zijn memorabele liedjes op In Limbo ver te zoeken, de elf nummers die erop staan zijn zeker de moeite van het aanhoren waard. Vrolijk suizen flarden uitbundig nabewerkte zanglijntjes samen met allerlei rinkelende belletjes, trommeltjes en met verschillende soorten onbestemd gitaar- en synthesizergepruttel heen en weer door je koptelefoon (de aanbevolen manier om van deze plaat te genieten) op zoek naar een uitweg uit het inmiddels volkomen uitgesleten stramien voor dromerige zweefmuziek. Dat ze er uiteindelijk niet in slagen die uitweg daadwerkelijk te vinden, doet er vervolgens eigenlijk helemaal niet zoveel toe. Het is namelijk het plezier waarmee ernaar gezocht wordt waar deze plaat het van moet hebben. Beluister Electric in de Soundcloud .
(HLR Records)
Zoetgevooisde samenzang combineren met onbeholpen gitaargerammel: je
moet er maar op komen. Natuurlijk zijn er al eerder in de
muziekgeschiedenis wat pogingen in die richting gedaan, maar de drie dames
van het uit San Francisco afkomstige Grass Widow laten iedere
aarzeling over deze wat eigenaardige combinatie van stijlen varen. De
uitglijders die de gitaar, bas en drums maken, zijn zonder enige
twijfel oprecht en de koortjes, die zijn echt heel, heel erg hemels (Enya
en Cocteau Twins kijken goedkeurend toe).
Het beste voorbeeld van hun werkwijze is het nummer Spock on MUNI (herken hier de verwijzing naar Star Trek). Daarin struikelt de basgitaar over een pretentieuze poging iets van Sonic Youth na te spelen, sleept in zijn val de gitaar met zich mee, waarop tenslotte ook de toch al vrij gammele drumlijn kuchend en proestend ineenstort. Als de puinhoop compleet is, stijgen daaruit dan plots harmonieuze damesstemmen op en is het nummer alsnog gered. Totdat het volgende muzikale ongeluk zich voordoet.
Luisteren naar Internal Logic is als kijken naar een romantische komedie waarin voortdurend Buster Keaton op een ongepast moment door het beeld komt stuiteren. Hoewel de nummers op deze plaat degelijk genoeg zijn om dat allemaal te overleven, zal lang niet iedereen gediend zijn van dit soort muzikale slapstick. Enige voorzichtigheid is dus geboden, maar voor liefhebbers van aanstekelijke rammelpunk die gevoel voor humor hebben, is Internal Logic zonder enige twijfel een aanrader. Beluister de opener Goldilocks Zone in de Soundcloud.
Het beste voorbeeld van hun werkwijze is het nummer Spock on MUNI (herken hier de verwijzing naar Star Trek). Daarin struikelt de basgitaar over een pretentieuze poging iets van Sonic Youth na te spelen, sleept in zijn val de gitaar met zich mee, waarop tenslotte ook de toch al vrij gammele drumlijn kuchend en proestend ineenstort. Als de puinhoop compleet is, stijgen daaruit dan plots harmonieuze damesstemmen op en is het nummer alsnog gered. Totdat het volgende muzikale ongeluk zich voordoet.
Luisteren naar Internal Logic is als kijken naar een romantische komedie waarin voortdurend Buster Keaton op een ongepast moment door het beeld komt stuiteren. Hoewel de nummers op deze plaat degelijk genoeg zijn om dat allemaal te overleven, zal lang niet iedereen gediend zijn van dit soort muzikale slapstick. Enige voorzichtigheid is dus geboden, maar voor liefhebbers van aanstekelijke rammelpunk die gevoel voor humor hebben, is Internal Logic zonder enige twijfel een aanrader. Beluister de opener Goldilocks Zone in de Soundcloud.
(Fat Cat / De Konkurrent)
Om te beginnen een complete ster aftrek voor het totale gebrek aan
originaliteit: surf, noise en sixtiespop door elkaar roeren en er een
bak galm over leeggieten, dat geintje kennen we inmiddels wel. Nog meer
artiesten hebben we niet nodig die uit hetzelfde vaatje tappen als The
Jesus &
Mary Chain, The Velvet Underground en hun vele, vele in leren jasjes
en donkere zonnebrillen gehulde epigonen.
Eveneens een hele ster aftrek krijgt Martin Cohen, voorheen bassist in het Engelse punkige pop-gezelschap Nine Black Alps, aan zijn broek omdat hij nogal slappe liedjes schrijft: naar memorabele refreinen is het op Mostly No lang zoeken. Aantrekkelijke loopjes daarentegen, die weet hij hier en daar wel uit zijn mouw te schudden, maar echt overhouden doet dat niet.
Ten slotte raakt hij nog een halve ster kwijt omdat de meeste nummers nogal lijzig voortkabbelen. Zo'n mix van surf, noise en sixtiespop klinkt toch het beste met een beetje pit. Daarentegen is het nogal lome tempo waarin deze plaat zich voortsleept nogal slaapverwekkend.
Milk Maid revancheert zich echter door heel behoorlijk te zingen, of althans zijn vocale activiteiten zodanig met galm en ruis te versmeren dat die, los van wat eventueel de kwaliteit van het onderliggende bronmateriaal zou kunnen zijn, zeer prettig worden om naar te luisteren. Een halve ster erbij.
Daarnaast is de productie van Mostly No uitmuntend: lekker vol en zeer aangenaam. Dat levert echter geen sterren op aangezien "zeer aangenaam" nu juist precies is hoe muziek niet hoort te klinken die, zoals hier het geval is, gedrenkt is in dissonant gitaargepiep.
Uiteindelijk blijft Milk Maid dan ook steken op een zeer degelijke, maar niet opmerkelijke drie sterren: noisy sixtiespop met surfinvloeden die uitstekend geschikt is voor een lome zomeravondbarbecue waarvoor je eventueel zelfs je moeder kunt uitnodigen - zo onschuldig is het allemaal. Wil je echter eens lekker uit je dak gaan, al dan niet in je leren jasje en met je donkere zonnebril op, dan moet je helaas toch echt iets anders opzoeken. Beluister Summertime op YouTube.
Eveneens een hele ster aftrek krijgt Martin Cohen, voorheen bassist in het Engelse punkige pop-gezelschap Nine Black Alps, aan zijn broek omdat hij nogal slappe liedjes schrijft: naar memorabele refreinen is het op Mostly No lang zoeken. Aantrekkelijke loopjes daarentegen, die weet hij hier en daar wel uit zijn mouw te schudden, maar echt overhouden doet dat niet.
Ten slotte raakt hij nog een halve ster kwijt omdat de meeste nummers nogal lijzig voortkabbelen. Zo'n mix van surf, noise en sixtiespop klinkt toch het beste met een beetje pit. Daarentegen is het nogal lome tempo waarin deze plaat zich voortsleept nogal slaapverwekkend.
Milk Maid revancheert zich echter door heel behoorlijk te zingen, of althans zijn vocale activiteiten zodanig met galm en ruis te versmeren dat die, los van wat eventueel de kwaliteit van het onderliggende bronmateriaal zou kunnen zijn, zeer prettig worden om naar te luisteren. Een halve ster erbij.
Daarnaast is de productie van Mostly No uitmuntend: lekker vol en zeer aangenaam. Dat levert echter geen sterren op aangezien "zeer aangenaam" nu juist precies is hoe muziek niet hoort te klinken die, zoals hier het geval is, gedrenkt is in dissonant gitaargepiep.
Uiteindelijk blijft Milk Maid dan ook steken op een zeer degelijke, maar niet opmerkelijke drie sterren: noisy sixtiespop met surfinvloeden die uitstekend geschikt is voor een lome zomeravondbarbecue waarvoor je eventueel zelfs je moeder kunt uitnodigen - zo onschuldig is het allemaal. Wil je echter eens lekker uit je dak gaan, al dan niet in je leren jasje en met je donkere zonnebril op, dan moet je helaas toch echt iets anders opzoeken. Beluister Summertime op YouTube.
(Kranky / De Konkurrent)
Het uit Chicago afkomstige noiserockkwartet Disappears doet het vooral
vakkundig: zorgvuldig afgewogen hoeveelheden dissonant gitaarlawaai,
scheef drumwerk en verbaal gesneer worden met uiterste precisie
aan elkaar gemetseld tot een strak en soepel eindresultaat waarin geen
noot of snauw teveel te horen is. We hebben hier dan ook te maken met
ervaren aanbieders van gitaarherrie: zanger Brian Case speelt in
garagepunkgezelschap The Ponys en drummer Steve Shelley kennen we van
Sonic Youth.
Het gevolg van al die ervaring is dat Pre Language op geen enkel moment eens lekker uit de bocht vliegt en ontspoort. Daar staat dan weer tegenover dat al die vakkennis een werkelijk duizelingwekkend scala aan verschillende soorten kabaal oplevert: groots opgezette muren van dissonantie wisselen af met driest naar beneden duikende tremolo's en allerlei soorten gesis en gepiep. Ook met af en toe de distortion-kraan tijdelijk even dicht draaien zodat het effect van het lawaai eromheen nog groter wordt, weet Disappears wel raad.
Ontsporen doet Pre Language ook al niet omdat al dat lawaai geperst wordt in een strak, aan de Duitse Krautrock ontleend keurslijf. Zelfs de snauwerige uithalen van de zanger, overigens The Fall meer dan waardig, blijven overal netjes op de rails lopen. Dat kun je natuurlijk saai vinden, maar als je niet vies bent van een beetje monotonie op zijn tijd, heb je aan deze plaat een bijzonder degelijk en ambachtelijk stukje noise. Beluister de plaat in de Soundcloud .
Het gevolg van al die ervaring is dat Pre Language op geen enkel moment eens lekker uit de bocht vliegt en ontspoort. Daar staat dan weer tegenover dat al die vakkennis een werkelijk duizelingwekkend scala aan verschillende soorten kabaal oplevert: groots opgezette muren van dissonantie wisselen af met driest naar beneden duikende tremolo's en allerlei soorten gesis en gepiep. Ook met af en toe de distortion-kraan tijdelijk even dicht draaien zodat het effect van het lawaai eromheen nog groter wordt, weet Disappears wel raad.
Ontsporen doet Pre Language ook al niet omdat al dat lawaai geperst wordt in een strak, aan de Duitse Krautrock ontleend keurslijf. Zelfs de snauwerige uithalen van de zanger, overigens The Fall meer dan waardig, blijven overal netjes op de rails lopen. Dat kun je natuurlijk saai vinden, maar als je niet vies bent van een beetje monotonie op zijn tijd, heb je aan deze plaat een bijzonder degelijk en ambachtelijk stukje noise. Beluister de plaat in de Soundcloud .