*****
This ain’t no party! This ain’t no disco!

Het is niet de meest logische keuze om stoelen te plaatsen tijdens een concert dat uitnodigt tot dansen. Maar het heeft in elk geval één groot voordeel: stoelen = theater = je klep houden als er op het podium iemand zingt! En van David Byrne mócht er trouwens best gedanst worden, ook al waren de stoelen er op zijn eigen - beleefde doch dringende - verzoek neergezet, en kon je tussen die krengen je kont niet keren. Van Byrne mocht je ook net zoveel foto’s maken als je wilde met je mobiel of digiritsratsklik, al had hij ‘a word of technical advise for those in the back: a flash probably won’t do any good.’ Verder: ‘We’re here to facilitate you.’ En hoe.

Voor wie zich bij de naam David Byrne achter de oren krabt: van 1977 tot 1988 was hij de drijvende kracht achter het New Yorkse Talking Heads, die in hun 12-jarig bestaan laveerden tussen kunstacademiepunk, new wave, funk, wereldmuziek, americana en pure gitaarpop. Daarnaast (en daarna) onderhield Byrne een solocarrière die evengoed alle hoeken van het universum verkende: balletmuziek, opera, Latijns-Amerikaanse dansmuziek en ambient, om maar een greep te doen.

Veel van het beste dat Byrne op plaat zette, kwam echter vooral voort uit de samenwerking met Brian Eno aan het eind van de jaren 70: van de Talking Heads-platen More Songs About Buildings and Food, Fear of Music en Remain in Light tot het polyritmische electro-ambient-avontuur My Life in The Bush Of Ghosts, waarmee Byrne en Eno het begrip sample op de kaart zette. Geen wonder dat het zwaartepunt van de set op die samenwerkingen lag - en nee, dat is geen nostalgie of cashing in, maar een terugkeer naar een stuk geschiedschrijving (en het besef dat zijn meeste soloplaten nét of helemaal niet dat niveau haalden). Het publiek, waaronder veel middelbaar met vleespetten, kende zijn geschiedenislesjes goed: ‘And you may ask yourself, well, how did I get here?’

Het is net als bij andere artiesten die weer plezier vinden in het spelen van hun ‘jeugdzonden’ (van Morrissey tot McCartney): de jarenlange podiumervaring in combinatie met muzikanten wier vakmanschap dat van de oorspronkelijke bands (Smiths, Beatles, Talking Heads) overstijgen, verlenen oude songs een onverwacht nieuwe grandeur. En als je zoals Byrne een schoenendoos of vijf hebt om uit te putten… Zo ging het tandem Heaven/Air van Fear of Music door merg en been, een lichamelijke, welhaast religieuze ervaring die echt niet alleen te wijten was aan het zuurstofgebrek in de tot de nok gevulde Rabozaal. Born Under Punches (The Heat Goes On), Life During Wartime , zelfs schier onmogelijk live te spelen materiaal van My Life in The Bush Of Ghosts: het klonk allemaal alsof het gisteren is geschreven in plaats van 30 jaar terug.

Een concert dus om door een ringetje te halen, een enkele uitglijder uitgezonderd; Home, van de recente Byrne/Eno-collaboratie Everything That Happens Will Happen Today, is dan misschien een muzikaal uitstapje dat Byrne nou eenmaal móést proberen, maar deze draak zou zelfs voor BZN nog te palingpop zijn. Gelukkig, het briljante I Feel My Stuff, van diezelfde plaat, vormde het hoognodige tegengif tegen deze stinker. En beroepsnerd Byrne mag zijn quirkiness dan grotendeels hebben verloren, en zijn neurotische falset en coupe brunette alweer jaren terug hebben ingeruild voor een natuurlijker stemgeluid en een spierwitte borstelkop, zijn theatrale streken is hij niet kwijt. Drie dansers, ‘kleinkunstacademie’ in grote rode letters op hun voorhoofd geschreven, buitelden over het podium, Byrne, band en elkaar. Maar dat gaf niet, het klopte zelfs wel: Byrne zelf was immers de grootste clown. En nee, die tutu’s tijdens Burning Down The House, die zagen we niet aankomen.