Man wordt wakker onder het bloed dat niet van hem blijkt te zijn. Hij heeft
iets op zijn kerfstok maar we weten niet wat, en hij zelf ook niet meer, zo
lijkt het. Hij is de 'aap' uit de titel, een botte rij-instructeur met een
bluetooth-oortje in. Waarop hij steeds gebeld wordt terwijl hij op de
vlucht is, ja voor wat? Deze radeloze angst wordt goed overgebracht door de
hoofdrolspeler voor wie tijdens het maken van deze film het scenario
zorgvuldig geheim werd gehouden. Het resultaat is een studie in blinde
paniek, maar dat is helaas te weinig om boeiend te blijven.
Drugsverslaafde vader bouwt steeds meer schulden op en komt zo in de macht
van de lokale politie. Al de sterotiepen van een ex-sovjet-staat zijn
aanwezig: corruptie, zwakke mannen & sterke vrouwen, een failliete
staat, clientelisme. De politie/penose kleedt zich nog immers volgens de
laatste mode uit 1986 en
het zoontje van de minister vindt al al die drugs mateloos spannend. Al
deze zichzelf versterkende ellende is vervat in een film die zo
onnadrukkelijk wordt gespeeld dat je af en toe vergeet wat er aan de hand
is. Met zorg gemaakt.
Win-win lijkt realistisch maar is dat uiteraard niet; goede films draaien
om het dilemma van de hoofdpersoon, en daarvoor worden details weggelaten.
Dat het bankbedrijf als het grootse kwaad wordt neergezet en de
hoofdpersoon als de jazzy goedheid zelve is is een overdrijving die mooi
past bij zijn gemoedstoestand. We zitten uiteraard niet naar een
documentaire te kijken, maar naar een met vaart gemaakte film,
medegefinancierd door de NPS (dus binnenkort vast op teevee).
Ondergetekende wil de hoofdpersoon nog wel een adviesje geven. Powernaps op de plee: probeer niet te hard en neem een voorbeeld aan slapende chinezen. 5 tot 10 minuten en je bent weer helemaal het mannetje op kantoor.
Ondergetekende wil de hoofdpersoon nog wel een adviesje geven. Powernaps op de plee: probeer niet te hard en neem een voorbeeld aan slapende chinezen. 5 tot 10 minuten en je bent weer helemaal het mannetje op kantoor.
Zelimir Zilnik
31-01-2010 13:00 Cinerama 2
Curiosum over het verval van de arbeidsvoorwaarden van Servische
fabrieksarbeiders met eindeloos gekibbel en georeer over hoe de
socialistische strijd in het post-Milosevic-tijdperk dan wel nieuw leven
ingeblazen dient te worden. Voornoemde arbeiders zijn al twee jaar niet
betaald en derhalve pissed off genoeg om de baas te ontvoeren met hulp van
een clubje anarchisten uit Belgrado. De baas heeft echter hulp uit Rusland
ingeroepen. In een documentairestijl gefilmd die aanvankelijk overtuigt
door zijn analyse, maar het comedy-element is wel heel dun uitgesmeerd over
ruim twee uur.
Robert Patton-Spruill
30-01-2010 13:00 Pathé 1

Wat doe je als je een midlife crisis hebt? Je koopt een motor, zeiljacht of jongere vriendin of stelt je tot doel The Kinks weer bijelkaar te brengen voor een reünieconcert. Dat laatste is in elk geval origineel en moet toch niet zo moeilijk zijn in een tijd waarin zelfs tot op het bot gebrouilleerde bands als Pixies, The Police en ‘the fucking Eagles’ de strijdbijl begraven in het slijk der aarde, zo redeneert de Bostonse popjournalist Geoff Edgers. Het probleem: vergeleken bij de broertjes Ray en Dave Davies, samen de creatieve spil van the Kinks, zijn Liam en Noel Gallagher een toonbeeld van harmonie. In de woorden van Dave: ‘Ray is drie jaar van zijn leven gelukkig geweest. Toen werd ik geboren.’
Wanneer Edgers zijn zelfopgelegde missie onthult aan zijn dochtertje en haar het fenomeen sibling rivalry probeert uit te leggen, luidt haar antwoord: ‘If you fail, you have to get me lobster for dinner’. Wat er bij het afsluitende feestmaal op tafel komt laat zich raden. Het is niet het doel dat telt, maar de reis erheen, en dat levert een sympathiek en onderhoudend, bij vlagen zelfs ontroerend (arme Dave!) egodocument op, waarin Edgers vele oud-Kinks-leden en -betrokkenen spreekt (Shel Talmy, Clive Davis) en enkele celebrity’s probeert te verleiden tot het samen met hem spelen van een liedje van The Kinks voor de camera. Sting, onvermijdelijk van de partij, krijgt een puntje erbij door zich na een bezweet optreden in de kleedkamer met jeugdig enthousiasme op You Really Got Me te storten. Paul Weller voelt zich echter te goed om David Watts, ooit een hit voor The Jam, te spelen. ’Naff, zo vindt hij. Aanstellerige wanker, zo vinden wij.
Een andere favoriet van mij is de Canadese cinema. Het sterke van deze
cinema is dat er bij het scenario nauwkeurig op wordt toegezien dat er geen
grappen ten koste van het heersende sociaal-liberale politieke ideaal
worden gemaakt. Iedere rechtgeaarde Canadese filmmaker weet gewoon
dat subversieve boodschappen contrapoduktief zijn voor het land, en dat het
land behoefte heeft aan bijvoorbeeld een gemoedelijke highschoolfilm in
Montreal die de sociale cohesie bevordert. De enige neerbuigende opmerking
die er doorheen glipt, is die over de bewoners van de provincie Ontario,
maar daar kunnen we gerust van aannemen dat die niet als grap bedoeld was.
(Privé-moment van hilarium: de ene scholier vraagt aan de andere of de 'nieuwe film van Ken Loach' al in het lokale cineplex draait.)
(Privé-moment van hilarium: de ene scholier vraagt aan de andere of de 'nieuwe film van Ken Loach' al in het lokale cineplex draait.)

De Australische cinema heeft altijd mijn warme belangstelling gehad, zeker nadat zij eind jaren 80 internationaal doorbrak met de TV-serie 'Neighbours'. We zien dezelfde warme menselijkheid terug in deze film, die als antiquarisch keerpunt uit 1986 gerestaureerd is en opnieuw uitgebracht. In Villa Kakelbont is het een dolle punkboel, met bandjes, muziek, Fosters & Victoria Beer, seks, drugs en muziek. En veel goedhartige lol! Dat men in Australië vroeger wel degelijk over de grens keek zie je direct terug in deze film, met duidelijke invloeden van o.a. Animal House en The Young Ones, maar dan zonder duidelijk doel en (eventueel kwetsende!) grappen (*). Een andere invloed is The Shining, voor het innovatieve gebruik van de Steadycam. Deze innovatie was waarschijnlijk zo kostbaar dat men van de nood een deugd heeft gemaakt en er zowat de hele productie mee heeft opgenomen.
Deze film lijkt nu aan de vergetelheid onttrokken, maar er zijn ook duidelijk invloeden aan te wijzen op andere films, en niet van de minste. Zo doet het innovatieve niet-kunnen-acteren van Michael Hutchence denken aan de hoofdrol van Jeremy Davies in The Million Dollar Hotel van Wim Wenders.
(*) Een belangrijk wezenskenmerk van de Australische cinema zijn de dialogen. Het fatsoenlijk verwoorden van een gedachte zou bij de toeschouwer zomaar het idee kunnen opbrengen dat dit een film voor de intellectuele elite is, iets wat ten zeerste moet worden voorkomen.