Sigge Stegeman
De Hel van het IFFR

Vandaag besloot ik af te dalen in de Hel van het IFFR. Als ik binnenkom, naar links draai en de trap afdaal, neemt de spanning in mijn lijf toe. De meeste bezoekers zijn onwetend van de gruwelen die zich hier kunnen voltrekken, maar de oude rotten in het publiek kennen de risico’s en de geur van angstzweet laat zich niet negeren. Met een licht verhoogde hartslag loop ik naar voren. Ik kies een stoel langs het gangpad, schuif mijn tas onder de zitting en probeer te ontspannen. Cinerama 7, de zaal die met rood in mijn programmakrant gemarkeerd staat. Cinerama 7, de zaal waarbij je nooit weet of je het einde van de film zonder kleerscheuren haalt. Ci-ne-ra-ma ze-ven, waar zelfs de ijzervreters van het IFFR soms kruipend naar buiten gaan. In die zaal, Cinerama 7, bevind ik me.

Ik zag er ooit een Japanse film over twee tieners in het nachtleven van Tokio. Gefilmd met een mobiele telefoon, klonk het geluid alsof het in een andere zaal werd afgespeeld, schommelden de beelden tussen over- en onderbelicht en bestond het kleurpalet vooral uit tinten grijs. De hele produktie was gemaakt door en met amateurs en het verhaal liet zich samenvatten als een zich herhalende lus van metro in, metro uit, kroeg in, kroeg uit, waarbij de ene scène zich al snel niet meer liet onderscheiden van de andere. Deze uithoudingsproef duurde maar liefst twee onbegrijpelijke uren lang.

Maar de meest memorabele ervaring was misschien wel de zwart/wit film over voormalige arbeiders uit de ingestorte auto- en staalindustrie in Detroit. In het welkomstpraatje vertelde de maker dat deze omschrijving hem zeer verbaasd had, omdat het eigenlijk niet meer was dan bijeengeraapt restmateriaal. Dat hij daarvoor een ticket Rotterdam had gekregen amuseerde hem zeer. Daarop verliet hij met een of andere kutsmoes voor aanvang de zaal en ik wist dat we het voor de kiezen gingen krijgen.

Er werden vier fragmenten vertoond, die niets met elkaar te maken hadden en alle met een gefixeerde camera waren geschoten. Het eerste fragment liet een man zien die zijn auto aan het wassen was, gefilmd vanaf het dak van zijn auto. Twintig minuten lang, zagen we niets anders, dan een soppende man. In het tweede fragment zat een meisje naast een kaars, starend naar de vlam. Twintig minuten lang, bewoog er niets anders, dan een flikkerende vlam. Bij het derde fragment dacht ik dat mijn hersens vloeibaar door mijn neus naar buiten zouden lopen. Het vierde heb ik niet helemaal bewust meer meegekregen.

Een zwak en onsamenhangend applaus bevestigde na anderhalf uur het einde van de kwelling. Ik maakte de jongen naast mij wakker en nadat hij zijn hoofd verschrikt van mijn schouder had gehaald en een vochtige mondhoek had schoongeveegd, sprak hij de historische woorden: “Sorry hoor, maar dit was echt onmenselijk”. En daar kon ik niets tegenin brengen.


P.S. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik dit jaar geen enkele film in Cinerama 7 heb gezien, maar mijn ervaringen zijn echt. (Al kan het zijn dat ze in de loop der jaren iets fraaier zijn geworden dan de werkelijkheid.) Ik kon niet aan de verleiding weerstaan om ze met jullie te delen.
Vele jaren geleden, toen ik voor de zoveelste keer in Cinerama 7 had zitten afwegen of ik de film met een 1 of een 2 zou beoordelen, ben ik het programma eens nader gaan bekijken. Ik kreeg het idee dat er een verband bestond tussen de verwachtingen die de organisatie van een film had en de zalen waarin hij werd gedraaid. (Alsmede het aantal keren en soms zelfs het moment waarop een film werd gedraaid.) Daardoor kwam ik tot een theorie, die zegt dat obscure titels een grote kans hebben om in Cinerama 7 te belanden, één van de kleinste zalen van het festival.
Ik haast me te zeggen dat het verband zwak is en dat het slechts een theorie betreft. Ik heb er ook pareltjes gezien, net als in alle andere zalen.


Cinerama Rotterdam
Sigge Stegeman
NUTS! info
*****

J.D. Brinkley was een arts die, vlak na het opzetten van zijn praktijk in 1918, een remedie had ontwikkeld tegen impotentie door een geitentestikel te implanteren. Dit nieuws deed al snel de ronde en bezorgde Brinkley een bloeiende praktijk. Maar zijn ambities reikten verder. Hij begon als vierde in de VS een radiostation en zette de krachtigste zendmast van het land neer. Hij was de eerste die volkse muziek draaide (country), de eerste die derden volop gelegenheid gaf om op zijn station reclame te maken en de eerste die met een programma kwam waarin hij medische vragen van luisteraars beantwoorde. Maar bovenal gebruikte hij zijn station om zijn behandeling met de geitenbal te promoten.

De American Medical Association had een bloedhekel aan Brinkley. Ze beschuldigde hem van kwakzalverij en spande een zaak tegen hem aan. Ondanks een volle rechtszaal met voormalige patiënten die voor hem kwamen pleiten, wonnen de old boys van de AMA. Brinkley moest zowel zijn dokterspraktijk als zijn radiostation opdoeken. Het leek hem niet te deren. Hij besloot een gooi te doen naar het gouverneurschap van Kansas en gebruikte zijn vindingrijkheid voor een geraffineerde promotiecampagne. Al snel bleek dat hij ook als politicus een geduchte luis was in de pels van de gegoede burgerij.

Er valt nog veel en veel meer over Brinkley te vertellen. Documentairemaakster Penny Lane heeft naar eigen zeggen 7 jaar lang zitten graven in zijn verleden. En met een kleurrijk en ambitieus man als Brinkley, die niet bang was om nieuwe wegen te bewandelen en dat graag vol overgave deed, bleek er voldoende te ontdekken. Uitgangspunt was een biografie van Brinkley, geschreven door Clement Wood en uitgegeven door Brinkley zelf.

NUTS! is geen traditionele documentaire. Lane heeft illustratoren en zichzelf aan het werk gezet om de meeste anekdotes en dialogen te animeren. Daarmee bereikt ze bijna hetzelfde effect als Joe Sacco: Zodra je accepteert dat de personages en dialogen (nagenoeg) authentiek zijn, wordt de animatie levensechter dan een geënsceneerde scène met acteurs, omdat je daarbij toch altijd blijft beseffen dat het nagespeeld is. Ik zeg met opzet ‘bijna hetzelfde effect’, omdat de dialogen en stemmen meestal iets humoristisch hebben. Lane koos hiervoor omdat het bijna honderd jaar na dato vaak moeilijk was om feiten en fictie van elkaar te scheiden. Het pakt goed uit. De vele sappige anekdotes en urban myths hebben baat bij een knipoog.

NUTS! hapt al met al heerlijk weg. Je zult je verbazen, ergeren, verkneukelen en er om lachen. Maar Penny Lanes grootste verdienste is dat ze op zeker moment uit de losse pols een onverwachte draai geeft aan het verhaal. Daardoor wordt NUTS! meer dan een bonte verzameling anekdotes, maar leert de kijker ook nog iets over zichzelf. Knap staaltje!

NUTS!
(Penny Lane, VS 2016)
Nog te zien op vrijdag 5 februari om 21:45 in Cinerama 1
en op zaterdag 6 februari om 20:30 in LantarenVenster 2
De voorstelling wordt vertoond zonder ondertiteling

John D. Brinkley
*****

The Dork, the Girl and the Douchebag wordt door het IFFR aangeprezen als een ander soort yakuzafilm. Een genre dat gekenmerkt wordt door erecodes, testosteron en (veel en spectaculair gefilmd) bloedvergieten, met yakuza in de rol van moderne samoeraï. The Dork is gespeend van dergelijke romantiek. Iets wat door het publiek wordt afgestraft met een matige beoordeling, maar dat is wat mij betreft onterecht.

De hoofdpersonages zijn kleine criminelen. Ze zijn straatarm, onsympathiek en slaan hun dagen stuk met drinken of erger. Ook de yakuza waar ze mee te maken krijgen zijn van alle charmes gespeend. Het zijn ordinaire hufters in sportbroeken en slechtzittende pakken, met een willekeurig kutkantoortje als hoofdkwartier. Het gaat ze niet om eer, maar om geld. De film begint met scènes in benauwde, louche ruimtes verlicht met tl-buizen. Door de snijdbare sigarettenrook wordt al het licht een troebele brei van vergrijsde kleuren. De ruimtes baden in het groen van een exit-lampje, het rood van een buitenreclame, of het geel van een aftandse barverlichting. Wie hoopte op de verkapte romantiek zoals we die gewend zijn bij films over georganiseerde misdaad, heeft duidelijk de verkeerde zaal gekozen.

Een belangrijk thema in de film is macht. ‘De sukkel’ intimideert de persoon die tijdens zijn sollicitatie tegenover hem zit. Maar als hij opnieuw zonder baan thuiskomt, krijgt hij de wind van voren van ‘het meisje’. Zij heeft wel een baan, maar is op haar werk net zo schuchter als ze thuis mondig is. ‘De klootzak’ woont nog bij zijn moeder. Hij bekt haar graag af. Tegen de yakuza is hij net zo stoer, maar na een flinke aframmeling wordt hij een stuk onderdaniger. Terwijl de yakuzabaas de klootzak een lesje leert wordt hij gebeld. Even later helpt hij zijn zoon uit de brand door zich te laten afbekken door diens baas. Macht is nooit een gegeven feit, maar hangt af van wie er tegenover elkaar staan.

Hoewel de film bij aanvang bijna amateuristisch overkomt, wordt gaandeweg duidelijk dat er wel degelijk goed is nagedacht over vorm en verhaal. Aan het begin van de film komt de klootzak dik in het krijt te staan bij de yakuzabaas. In een poging dit op te lossen trekt hij steeds meer mensen met zich mee de stront in. Het licht wordt gaandeweg harder, de beelden contrastrijker en de scènes duisterder. Het geweld neemt toe en wordt aan het eind zelfs onaangenaam om naar te kijken. De scène waarin de klootzak een fles op zijn hoofd kapot slaat is zonder special effects gemaakt. Het is net zo opgefokt en rauw als het er uit ziet. En dat geldt waarschijnlijk ook voor de latere martelscènes, waarin rake klappen worden uitgedeeld.

The Dork, the Girl and the Douchebag is inderdaad een ander soort Yakuzafilm. Niet stijlvol, niet fraai en niet bedoeld om geconsumeerd te worden met een bak popcorn op schoot. Wie wel eens de smerige en realistische kant van (georganiseerde) misdaad wil zien, in plaats van de gebruikelijke pornografische verheerlijking, zal waarschijnlijk niet teleurgesteld zijn.

The Dork, the Girl and the Douchebag
(Okuda Yosuke, Japan 2015)
Nog te zien op zaterdag 6 februari in LantarenVenster 2

*****

In 1982 besluiten drie 11-jarige jongetjes om een exacte remake te maken van Raiders of the Lost Ark. Het begint als een project in de zomervakantie. In de achtertuin worden wat decors gebouwd en de eerste scènes gedraaid. Maar al snel breiden de decors zich uit naar de kelder van het huis en worden er broers en vrienden ingezet voor de bijrollen. Eén zomervakantie blijkt niet genoeg. De drie zijn er op gebrand om de film te voltooien, dus wordt ook de volgende zomervakantie er aan opgeofferd. En hier begint het interessant te worden. Want de ambities van de drie lopen zo hoog op, dat kosten noch moeite worden gespaard om hun droom te verwezenlijken. De moeder van één van hen is niet veel thuis, dus wordt de woonkamer geannexeerd om een set op te bouwen. Maar met één set maak je geen film, dus gaan uiteindelijk alle kamers voor de bijl. De special effects doen ze zelf. Als de regisseur zichzelf in brand steekt met benzine en het blussen niet loopt zoals gepland, grijpen de ouders in en ligt de produktie lange tijd stil. Er wordt een compromis bereikt: Eén van de vaders zal supervisie voeren. In de documentaire, zien we hoe deze vader het gebruik van vuur niet tempert, maar het liever in ‘goede banen’ leidt. Terwijl de volledige kelder al in lichterlaaie staat, horen we een mannenstem buiten beeld zeggen: “Die hoek kan nog wel wat meer gebruiken!”. Waarop iemand een emmer benzine in de hoek dondert met het verwachte resultaat. “Ja, dat is beter”, zegt de man tevreden.

Het is zomaar een voorbeeld. Fragmenten van mislukte scènes en restmateriaal laten een blinde toewijding en veel meer van dit soort roekeloze acties zien. In de interviews waarmee de documentaire gelardeerd is, vraagt men zich regelmatig af hoe het toch kan dat het huis nooit is afgefikt en dat er niemand ooit gewond is geraakt. Of ja, toch wel, maar dat was de maker zelf dus dat telt niet echt mee.

In 1989, na zeven jaar noeste arbeid, was de koek op. Op de vliegveldscène na, die te moeilijk en te gevaarlijk werd gevonden, was de film klaar. De video werd vertoond, gedupliceerd, verspreid en de vrienden gingen uit elkaar. Einde verhaal. Totdat de film op een festival werd vertoond, georganiseerd door Ain’t It Cool News oprichter Harry Knowles. De video werd opgezet om een gat op te vullen. Maar toen hij halverwege ruw werd onderbroken om plaats te maken voor de wereldpremière van The Lord of the Rings: Two Towers, gaf het publiek luidkeels te kennen dat ze Raiders wilden afkijken. Wie de documentaire Raiders: The Story of the Greatest Fan Film Ever Made bekijkt, snapt deze verontwaardiging volkomen. De beelden uit de film, opgenomen op video, zijn naar huidige maatstaven abominabel, maar boven alles fascinerend, inspirerend en enthousiasmerend.

Harry Knowles en zijn vriend Eli Roth zochten uit wie de makers waren, brachten de voormalige vrienden weer bij elkaar en wisten ze te overtuigen om die laatste scène te maken. In de documentaire zien we stukken uit de film, restmateriaal en interviews met de makers en andere betrokkenen (zoals ouders). En we zien de queeste van de drie (inmiddels) veertigers, om hun film meer dan 30 jaar na aanvang, alsnog te voltooien. En als mij één spoiler wordt gegund: Ook dat is niet van roekeloze acties gespeend.

Raiders: The Story of the Greatest Fan Film Ever Made
(Tim Skousen/Jeremy Coon, VS 2015)
Nog te zien op donderdag 4 februari om 21:45 in LantarenVenster 1
De film wordt vertoond zonder ondertiteling

Sigge Stegeman
Las Lindas info
*****

Korte tijd geleden ben ik samen met Guus van Sonsbeek begonnen met het uitgeven van stripboeken. Niet dat er de laatste jaren te weinig stripboeken verschijnen, maar wij hebben het stoutmoedige idee opgevat dat er nog een heleboel aspirant lezers te winnen zijn voor strips met een boodschap. Zo ontstond soul food comics. Om ons fonds een eigen smoel te geven en hopelijk ook niet-striplezers aan te trekken, hebben we besloten ons de eerste tijd te profileren met non-fictie en (auto)biografieën. Binnenkort verschijnt Ontaard verklaard, na Supercrash ons tweede boek. Het is een autobiografisch verhaal over (kinder)misbruik. Wat het zo goed maakt, is dat de maakster haar geval niet op zichzelf bekijkt, maar een verband legt met een mentaliteit in onze samenleving, die bepaald dat we aan mannen en vrouwen verschillende eisen stellen. Sinds ik dat boek gelezen heb, bekijk ik de wereld met andere ogen. Niet dat ik erg naïef was (hoop ik), maar ik ben toch weer net iets alerter. Vandaar dat mijn aandacht getrokken werd door de Argentijnse documentaire Las Lindas, vrij vertaald: de schoonheden.

De Argentijnse maakster Melisa Liebenthal is midden twintig en één van vijf vrouwen die al sinds de lagere school hechte vriendinnen zijn. Toen de pubertijd zich aandiende, begon ook de zoektocht naar de eigen seksualiteit. Maar terwijl dit de andere vier ogenschijnlijk makkelijk afging, begon voor Melisa de worsteling met haar eigen lichaam. Ze was er namelijk van overtuigd dat ze niet aantrekkelijk was en geen man haar ooit leuk zou vinden. In al haar puber-zijn wilde ze ook niet meer lachen op foto’s, eigenlijk wilde ze helemaal niet meer voldoen aan een opgelegd ideaalbeeld. Dat leverde een onophoudelijke stroom commentaar op van de buitenwereld.

Nu, ruim 15 jaar nadat de eerste vriendschappen gesmeed werden, pakt ze de foto’s van hun jeugd erbij en gaat ze op bezoek bij haar vriendinnen om terug te blikken op die tijd, op de ontluikende seksualiteit en de verschillen tussen de vijf meiden. Melisa filmt dit uit de hand, met altijd de camera op ooghoogte. Er is nauwelijks in de scènes gesneden: Vergissingen, extreme close-ups, wilde camerabewegingen, in- en uitzoomen… het zit er allemaal in. Het is een heel intieme manier van filmen, als kijker voel je je deelgenoot van de vriendenclub. Dat wordt nog eens versterkt door de openhartige en zeer persoonlijke gesprekken. De vrouwen worden immers gefilmd door hun beste vriendin en daardoor lijken ze (op één na) geen gêne te hebben. Het is een uitermate sprankelende, geestige, maar ook inzichtelijke documentaire geworden. Grappig genoeg zijn de vriendinnen het over vrijwel alles roerend eens, ongeacht hoe gelukkig ze met hun eigen uiterlijk en seksualiteit waren en zijn. Ongeacht ook, hoe de buitenwereld naar ze keek en kijkt. Eén ding wordt in ieder geval duidelijk: in Argentinië spelen deze zaken nog een grotere rol dan bij ons.

Las Lindas
(Melisa Liebenthal, Argentinië 2015)
Nog te zien op dinsdag 2 februari om 18:30 in Pathé 7

Sigge Stegeman
Bubblegum-vermaak

Misschien heb je er wel eens een gelezen: zo’n ronkend artikel over het naderend einde van de strip. De verslaggever in kwestie heeft meestal in de jaren ’90 voor de laatste keer voet in een stripwinkel gezet. Hij vond een winkelier bereid om te beamen dat er geen goede strips meer worden gemaakt, dat striplezers een uitstervende diersoort zijn geworden en vroeger sowieso alles beter was. De belangrijkste reden voor deze misère is een fenomeen dat de fundamenten van onze menselijke beschaving schijnt te bedreigen: de jeugd leest niet meer! Nou wil het feit dat ik al ruim tien jaar in een stripwinkel werk en ik moet zeggen dat deze theorie een aardig eind verwijderd is van onze praktijk. De jeugd leest wel degelijk, maar dan vooral comics en manga. Strips die de gemiddelde vijftiger niet als strip herkent. Scholieren en studenten komen het liefst met een aantal vrienden tegelijk, zodat ze elkaar kunnen adviseren over de toppers van dat moment. En om gelijk nog maar een vooroordeel naar het kerkhof te verwijzen: bijna de helft van hen zijn meiden. Wat mij af en toe wél verontrust is de grote populariteit van bubblegum-vermaak.

Ik groeide op in de jaren ’80. Een periode waarin het monopolie van humoristische en avonturenverhalen doorbroken werd door verhalen met een maatschappelijke betrokkenheid. Het medium werd daarvoor beloond met een snel groeiende, enthousiaste lezersschare, waaronder ikzelf. Sindsdien heb ik die interesse voor auteursstrips - zoals ze toen nog heetten - altijd geassocieerd met het proces van volwassenworden en het verbreden van je horizon, een interesse die afwezig lijkt te zijn bij verreweg de meeste jongeren bij ons in de winkel. Als men de problemen in de wereld al te lijf wil gaan, dan liever met superkrachten dan met oprechte maatschappelijke betrokkenheid, zo lijkt het.

Maar vier weken geleden vroeg de dochter van een vriendin, of ze een keer mee mocht naar het IFFR en gisteren stapte ik in de trein met twee 16-jarige meiden. Tot mijn verbazing wilden ze Sayonara en Las Lindas zien: de eerste apocalyptisch verhaal over identiteit in een verkruimelende maatschappi, de tweede een persoonlijke, intiem gefilmde documentaire over genderkwesties. Niet bepaald bubblegum-vermaak en toch hebben de twee intens genoten van deze dag. Ik ook en zelfs dubbel, want niet alleen mocht ik mijn enthousiasme voor het IFFR met deze meiden delen, ik moest tot mijn tevredenheid concluderen dat ook míjn theorie - die van een ongeïnteresseerde bubblegum-generatie - niet overeenkwam met de praktijk.

Sayonara (Fukada Koji, 2015)