Sigge Stegeman
Bubblegum-vermaak

Misschien heb je er wel eens een gelezen: zo’n ronkend artikel over het naderend einde van de strip. De verslaggever in kwestie heeft meestal in de jaren ’90 voor de laatste keer voet in een stripwinkel gezet. Hij vond een winkelier bereid om te beamen dat er geen goede strips meer worden gemaakt, dat striplezers een uitstervende diersoort zijn geworden en vroeger sowieso alles beter was. De belangrijkste reden voor deze misère is een fenomeen dat de fundamenten van onze menselijke beschaving schijnt te bedreigen: de jeugd leest niet meer! Nou wil het feit dat ik al ruim tien jaar in een stripwinkel werk en ik moet zeggen dat deze theorie een aardig eind verwijderd is van onze praktijk. De jeugd leest wel degelijk, maar dan vooral comics en manga. Strips die de gemiddelde vijftiger niet als strip herkent. Scholieren en studenten komen het liefst met een aantal vrienden tegelijk, zodat ze elkaar kunnen adviseren over de toppers van dat moment. En om gelijk nog maar een vooroordeel naar het kerkhof te verwijzen: bijna de helft van hen zijn meiden. Wat mij af en toe wél verontrust is de grote populariteit van bubblegum-vermaak.

Ik groeide op in de jaren ’80. Een periode waarin het monopolie van humoristische en avonturenverhalen doorbroken werd door verhalen met een maatschappelijke betrokkenheid. Het medium werd daarvoor beloond met een snel groeiende, enthousiaste lezersschare, waaronder ikzelf. Sindsdien heb ik die interesse voor auteursstrips - zoals ze toen nog heetten - altijd geassocieerd met het proces van volwassenworden en het verbreden van je horizon, een interesse die afwezig lijkt te zijn bij verreweg de meeste jongeren bij ons in de winkel. Als men de problemen in de wereld al te lijf wil gaan, dan liever met superkrachten dan met oprechte maatschappelijke betrokkenheid, zo lijkt het.

Maar vier weken geleden vroeg de dochter van een vriendin, of ze een keer mee mocht naar het IFFR en gisteren stapte ik in de trein met twee 16-jarige meiden. Tot mijn verbazing wilden ze Sayonara en Las Lindas zien: de eerste apocalyptisch verhaal over identiteit in een verkruimelende maatschappi, de tweede een persoonlijke, intiem gefilmde documentaire over genderkwesties. Niet bepaald bubblegum-vermaak en toch hebben de twee intens genoten van deze dag. Ik ook en zelfs dubbel, want niet alleen mocht ik mijn enthousiasme voor het IFFR met deze meiden delen, ik moest tot mijn tevredenheid concluderen dat ook míjn theorie - die van een ongeïnteresseerde bubblegum-generatie - niet overeenkwam met de praktijk.

Sayonara (Fukada Koji, 2015)
Vincent Hoberg
IFFR 2016
Een aantal hoogtepunten
We zijn halverwege het 45e International Film Festival Rotterdam. Deze selectie uit het enorme aanbod is deze week nog te zien en zal later dit jaar ook in de Nederlandse bioscopen verschijnen.

Men and Chicken (Anders Thomas Jensen, 2015)
Wie na het zien van de serie Hannibal of films als Jagten denkt dat Mads Mikkelsen alleen maar serieuze, intense rollen kan spelen, zal na het bekijken van Men and Chicken zijn mening drastisch moeten herzien. Als de compleet geflipte, zich constant afrukkende Elias vertrekt Mikkelsen met zijn eveneens merkwaardige broer Gabriel (David Dencik) naar het Deense eiland Ork om op zoek te gaan naar hun biologische vader. Die blijkt zich achter constant gesloten slaapkamerdeuren te bevinden in een vervallen landhuis, waar Elias en Gabriel ook een drietal hyperagressieve halfbroers aantreffen die nog veel gekker zijn dan zij. Een enorme hoeveelheid bizarre kippen (“om op te oefenen voor als er hier ooit meisjes langskomen”) is het startpunt voor een onderzoek naar hun familiegeschiedenis. En die blijkt krankzinniger dan gedacht. De samenwerking tussen regisseur Jensen en Mikkelsen (na onder andere The Green Butchers en Adam’s Apples) levert wederom een geslaagde zwarte komedie op met een meer dan bevredigende conclusie. Hoe compleet van de pot gerukt die dan ook mag zijn.

High Rise (Ben Wheatley, 2015)
De cultroman High Rise van J.G. Ballard opent met het hoofdpersonage Robert Laing die terugdenkt aan de gebeurtenissen die ertoe hebben geleid dat hij nu zijn hond aan het roosteren is op het balkon. Het zet meteen de toon voor een boek dat lange tijd onverfilmbaar werd geacht, maar het is regisseur Wheatley verdomd goed gelukt. De film opent net als het boek en spoelt dan drie maanden terug naar het moment dat Laing (Tom Hiddleston) zijn intrek neemt in een hypermodern flatgebouw in het Londen van de jaren ’70. Het gebouw is een levende afspiegeling van de sociale klassen: de superrijken wonen in de penthouses terwijl het ‘mindere’ volk zich daaronder ophoudt. Het leidt langzaam maar zeker tot irritaties die zich eerst uiten in kleine schermutselingen, maar hoe langer hoe meer de kant opgaan van een letterlijke - en bloederige -klassenoorlog. Wie het eerdere werk van Wheatley heeft gezien (Kill List, Sightseers) kent de voorliefde van de regisseur voor een combinatie van inktzwarte humor en bruut geweld en dat serveert hij in High Rise met verve. Bovendien heeft hij ditmaal de beschikking over bekendere acteurs (o.a. Jeremy Irons en Sienna Miller) die met overduidelijk plezier hun karakters naar de rand van de waanzin spelen.

11 minutes (Jerzy Skolimowski, 2015)
De Poolse regisseur Jerzy Skolimowski beleefde zijn grootste faam in de jaren ’80 met films als Moonlighting en The Lightship. Sindsdien werd het betrekkelijk stil, al dook hij bij tijd en wijle als acteur op in kleine bijrollen (Mars Attacks!, Eastern Promises). Met het nihilistische 11 Minutes komt de nu 77-jarige cineast sterk terug, al zal deze stijl-oefening niet iedereen kunnen bekoren. Zomaar een dag in Warschau. Een doorgesnoven drugskoerier, een oversekste Hollywood regisseur, een jaloerse echtgenoot, een ex-criminele hotdogverkoper… het zijn slechts een paar karakters die gedurende een periode van 11 minuten worden gevolgd. Ze kennen elkaar niet en hun levens lijken volstrekt niet met elkaar verbonden. In razendsnel gemonteerde episodes weeft Skolimowski de (niet altijd even interessante) verhaallijnen door elkaar en laat ze afstevenen op een kruispunt waar alles samenkomt. Puur inhoudelijk heeft 11 minutes misschien niet veel om het lijf, maar het is de technische bravoure die de aandacht erbij blijft houden tot en met de laatste - zeer memorabele - scenes.

Full Contact (David Verbeek, 2015)
Een half jaar geleden stond het lege, frustrerende leven van een getraumatiseerde dronepiloot al centraal in Andrew Niccol’s Good Kill. Maar waar Ethan Hawke’s karakter zijn trauma wist te verwerken in een mooi afgeronde Hollywood conclusie, kiest David Verbeek een lastiger weg in Full Contact. Ook hoofdpersoon Ivan (Gregoire Colin) brengt zijn dagen door in een Amerikaanse container met een joystick in de hand. En ook hier gaat het mis. Na het per ongeluk opblazen van een school vol kinderen knapt er iets in het hoofd van de Fransman en zijn daaropvolgende reis naar ‘genezing’ zal voor veel kijkers lastig te verteren kost zijn. Begeleid door de minimalistische score van Tindersticks’ David Boulter is er voor deze film dus het nodige geduld vereist, zeker in het dialoogloze middenstuk. Maar wie dat geduld kan opbrengen, heeft met Full Contact een originele variant te pakken op het thema van de getraumatiseerde soldaat.

D'Ardennen (Robin Pront, 2015)
Na een mislukte overval draait Antwerpse Kenny (Kevin Janssens) vier jaar de bak in, terwijl zijn ontsnapte broer Dave (Jeroen Perceval) het in die tussentijd aanlegt met Kenny’s vriendin Sylvie en probeert op het rechte pad te blijven. Als Kenny vrijkomt blijkt het door zijn agressieve karakter knap lastig om de draad weer op te pakken. De steeds sterker wordende spanningen tussen de twee broers leiden dan ook langzaam maar zeker tot een onvermijdelijke gewelddadige climax.
Gedurende een groot deel van de eerste helft van Robin Pront’s sterke regiedebuut D’Ardennen lijkt het er nog op dat we hier in een typisch zwaarmoedig kitchensink drama verzeild zijn geraakt over een dysfunctionele Vlaamse familie. Er wordt veel somber gezwegen en aan keukentafels gezeten, terwijl de frietwalm bijna van het scherm afkomt. Gelukkig loodst Pront de film met zelfverzekerde hand naar een erg verrassende tweede helft met overduidelijke invloeden van de gebroeders Coen en Tarantino. Want geef toe: als een film eindigt met een shoot-out in een provisorisch cocaïnelab in de bossen waar op hol geslagen struisvogels doorheen rennen, verdient dat op zijn minst een enorme originaliteitsprijs.

Animatietip:

NUTS! (Penny Lane, 2015)
In de jaren ’20 van de vorige eeuw bestond er nog geen Viagra, maar impotente mannen waren er genoeg. De geanimeerde documentaire Nuts! vertelt het ware, ongelofelijke verhaal van dokter John Brinkley die claimde in zijn praktijk in een klein stadje in Kansas impotentie te kunnen genezen door middel van een transplantatie van geitentestikels. Het legt Brinkley geen windeieren, mede door zijn agressieve reclametechnieken via radio en direct mail. Miljoenen dollars stromen binnen en het is dan ook een kwestie van tijd voor medische instanties uit wrevel hun vizier op de wonderdokter richten. In zes - voor het grootste deel geanimeerde- episodes schetst Lane met veel authentiek beeldmateriaal een portret van een opzienbarend figuur uit de voetnoten van de Amerikaanse geschiedenis. Is Brinkley een charlatan? Een pionier? Het antwoord wordt hoofdstuk na hoofdstuk onthuld tot een laatste akte die zich kan meten met de beste rechtbankthrillers. De grootste vraag die na de aftiteling overblijft: Waarom is deze kleurrijke man nooit eerder het onderwerp geweest van een film? Nuts! zal waarschijnlijk niet in de bioscoop te zien zijn, dus op naar Rotterdam!

Het International Film Festival Rotterdam loopt nog tot 7 februari. Informatie over aanvangstijden en locaties op www.iffr.com.