Tonio van Vugt /Portretfoto's: Natasja van Loon
De luistertest: Benjamin Herman
Duke Ellington and his Cotton Club Orchestra with Johnny Hodges – The Dicty Glide (1929)


Na een minuut: ‘Is dat Benny Carter op trompet? Die speelde saxofoon én trompet. Maar het gaat om de saxofonist, hè? Ah, daar is ’ie.’

Misschien herken je de stijl van het orkest? De pianist is heel beroemd.
‘Ja. Dat is Ellington. Dan zou de saxofonist John Hodges moeten zijn, maar het klinkt niet als Hodges. Hoe heet het stuk? Ik zoek het even op. Onlangs werd ik door een jazzfreak op de vingers getikt omdat ik in de Volkskrant gezegd had dat Johnny Hodges speelde in de herkenningsmelodie van Simon Carmiggelts televisieprogramma (Duke Ellingtons In A Sentimental Mood, TvV), terwijl dat Otto Hardwick was, die tegelijk met Hodges in de band heeft gezeten. En iedereen denkt altijd dat het Hodges is.’
Ondertussen surft Benjamin met zijn smartphone naar de site van Allmusic. ‘Met jazz is het zo: zet een paar kenners bij elkaar en er komen alleen maar namen voorbij. Op een gegeven moment moet je het afleggen tegen die knakkers. Jules (Deelder,TvV) ook: die is een soort wandelende encyclopedie. Die weet dan ook wat voor drugs die lui gebruikten of wie er zelfmoord heeft gepleegd in 1938, en dat díe er met díe zijn vrouw vandoor is gegaan.’
Benjamin tuurt naar het schermpje van zijn mobiel: ‘Nou, ik kan het even niet vinden. Laat nog eens één keer horen? Het zou ook Harry Carney kunnen zijn, die speelde in die tijd ook altsaxofoon in Elligtons band. En dat zou beter kloppen qua spel.’

(Naschrift TvV: Harry Carney wordt ook genoemd in het tekstboekje van de cd. We houden het dus op Carney.)
Benny Carter and His Orchestra – Night Hop (1940)


‘Ik luister graag naar dit soort muziek: big band swing. Maar er is zo veel van, het was in die tijd de populairste muziek ter wereld. Ik zit te wachten op een solootje, maar het klinkt als Benny Carter. Ah, daar heb je hem! Hodges speelt heel vloeiend, maar Carter is meer een swinger. Hij kan ook heel elegant spelen, maar hij is meer van de school van Coleman Hawkins, een tenorsaxofonist met van die grote arpeggio’s in zijn solo’s. Ik heb in 1991 in Washington een keer in de lift gestaan met Benny Carter. Toen was ’ie al dik in de 90. Ik vroeg hem: weet je nog dat je in Nederland met The Ramblers hebt gespeeld? Oh ja, dat wist ’ie nog wel, in de jaren 30. Daar zijn ook nog opnames van.’
Bix Beiderbecke and Frankie Trumbauer – Singin’ The Blues (1927)


‘Leuk dit.’
Na anderhalve minuut: ‘Is dit Bix Beiderbecke met Frankie Trumbauer?’

Allebei goed!
‘Bix Beiderbecke was de grote ster. Die schijnt een ongelooflijk muzikale gast geweest te zijn, én een ontzettende ondeugd. Zij zaten allebei bij Paul Whiteman in de band, de grootste en bekendste blanke jazzband aller tijden. Wat Eminem voor de rap was, was Whiteman destijds voor de jazz, haha. Hij is een beetje uit de geschiedenisboeken geschreven omdat hij achteraf gezien heel veel heeft overgenomen van Ellington en andere zwarte muzikanten. Maar hij had een waanzinnige band met de beste muzikanten van Amerika.’

Volgens mijn informatie speelt Trumbauer hier C-Melody-saxofoon.
Ja, meestal wel, maar dat is soms moeilijk te horen, hoor.

Waarin verschilt een C-Melody van een alt?
‘Een alt staat in Es, een tenor staat in Bes, dus die is groter en klinkt een stuk lager. En een C-Melody staat een kleine terts lager dan een alt en een hele noot hoger dan een tenor, dus die zit er precies tussenin. Daarom is hij ook een beetje in onbruik geraakt, want hij heeft niet dat sprankelende van de alt en niet dat diepe van de tenor. Bovendien heeft hij een toonaard die voor saxofoons niet zo handig is, met heel veel mollen (notatie voor met halve toon verlaagde noten, TvV). Daarna werden ze heel vaak gebruikt door leerlingsaxofoonreparateurs. Dan namen ze een C-Melody en die gooiden ze tegen de muur. Zo van: maak maar weer heel. Hahaha! Vandaar dat niemand die dingen meer wilde hebben.’

Waarom ging jij er dan op spelen?
‘Ten eerste was de eerste C-Melody die ik kocht – een model uit 1921 – heel goedkoop, 1400 gulden. En hij kan wel een beetje klinken als een tenor, afhankelijk van je benadering en het mondstuk. Het ging me heel makkelijk af en ik vond het wel fijn dat het een instrument is waar niet zo’n traditie aan vastkleeft. Als je een tenor oppakt heb je meteen Coltrane en Rollins in je nek.’
Charlie Parker – K.C. Blues (1956)


Bij de eerste geblazen noot: ‘Ja, dit is natuurlijk Charlie Parker.’

Wat is voor jou het gouden tijdperk van de jazz?
‘Parker zei het al: now is the time! Nú moet het gebeuren! Je wilt tenslotte niet in het verleden leven. Maar er was wel een tijd dat jazz heel fris was en dat bepaalde mensen op bepaalde, heel essentiële momenten daar in gloreerden. Nu is het natuurlijk moeilijker om vernieuwend te zijn. Mensen proberen het wel, maar uiteraard met wisselend succes. Het is ook moeilijk te zeggen. Als je luistert naar de muziek uit de jaren 30 en 40, dan zitten daar ook van die hitfabriekjes tussen die elke week een plaatje uitbrachten. Maar het enige wat er nu van overgebleven is van weleer zijn de parels. Maar goed, iemand als Charlie Parker komt net als Bach maar één keer in de paar honderd jaar voor.

Miles Davis zei: ‘You can tell the history of jazz in four words: Louis Armstrong. Charlie Parker.’
‘Haha, ja dan kom je een heel eind. Er is een heel interessant boek uit 1955 van twee jazzjournalisten, Hear Me Talkin’ to Ya, waarin ze naast Louis Armstrong ook andere New Orleans-muzikanten interviewen. Sommige geven heel erg af op Armstrong en de ouwe cats van zijn generatie: iedereen heeft het maar over Louis Armstrong, maar wij waren er ook! De klarinettisten, pianisten en drummers die de muziek hebben grootgemaakt. Dat gebeurt vaak in de journalistiek: nemen ze één persoon, lekker makkelijk, die het állemaal gedaan heeft.
Cannonball Adderley with Bill Evans – Toy (1961)


Na het drum- en piano-intro valt de sax in: ‘Oh, Cannonball. Ja, dit zijn archetypes. Die pik ik er meteen uit. Cannonball heeft een heel speciale manier van noten aanblazen, heel anders dan Charlie Parker. Het gevoel wat je krijgt bij Cannonball is heel uplifting en blij, Parker speelt veel meer vanuit de blues. Dat heeft met zijn achtergrond te maken, Parker heeft in zijn puberteit heel lang in de band gezeten van Jay McShann, een bluespianist. Mijn vrouw is helemaal weg van Cannonball, die heeft het liefst dat ik precies als hem klink!’
John Coltrane – Blue Train (1957)


En weer, na anderhalve noot: ‘Coltrane, met Blue Train. De enige plaat die hij voor Blue Note heeft gemaakt. Hiervoor had hij veel platen gemaakt voor Prestige. Dat was wat ze noemden een junkenlabel. Daar kon je gewoon naar binnen, effe een plaatje maken en cash scoren. Maar bij Blue Note ging de band echt repeteren, en dat hoor je aan deze plaat wel af. A Love Supreme voor Impulse! en zijn platen voor Atlantic zijn ook erg mooi opgenomen. Die labels hadden een eigen studio, Blue Note had echt een andere klank dan Atlantic. Het interessante aan Coltrane is dat hij nog volop een junkie was toen hij in 1955 bij Miles Davis terechtkwam. Je hoort het aan die opnames. Iedereen vond het heel raar dat Miles met hem ging spelen, maar onvoorstelbaar wat een ontwikkeling die Coltrane in tien jaar tijd heeft doorgemaakt. Toen hij eindelijk van zijn heroïneverslaving af was, was saxofoon studeren het enige wat ’ie de hele dag deed. Op een gegeven moment ontwikkelde hij bepaalde harmonische overgangen en ging hij zelf muziek schrijven. En toen op zijn veertigste: pats, was ’ie dood, door leverkanker. Nou ja, Rollins leeft nog steeds, en die heeft toch ook een tijdje aan de heroïne gezeten. Maar het moge duidelijk zijn dat het geen goede invloed heeft op je gezondheid.’

Wanneer schreef jij je eerste eigen compositie?
‘Volgens mij rond mijn twintigste. Met heel veel pijn en moeite. Rosebud heet het, een langzaam stuk, en dat is volgens mij wel redelijk gelukt. Ik speel dat nooit meer, hoor. Ik schrijf zo af en toe wat als ik aan het studeren ben, dan komen er vanzelf wel ideeën. Maar als ik niet studeer, komt er niets.’

Je denkt niet: ik ga er vandaag eens voor zitten? Of je loopt op straat en er valt je iets in?
‘Ja, maar dat komt óók meestal als ik veel studeer. Dan sta ik onder de douche en dan komt er ineens iets, pats! Dat moet ik dan even opschrijven. Maar alleen als ik studeer. Ik denk dat dat bij Coltrane ook zo gegaan is.’
lees verder »
1/2/3/4